GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI GENOEGEN.

XX.

Trompetgeschal weerklonk, en een oogenblik later verscheen een man, die een paar groote gordijnen wegschoof, zoodat men 't gezicht kreeg op een soort van tooneel, waarom en waarop allerlei poppen en figuren stonden. Om te beginnen echter wees de man, die een stokje in de hand hield naar een hoek van 't vertrek en sprak:

„Burgers, boeren en buitenlui, liefhebbers van wat fraais en konstigs, alhier ziet ge voor acht duiten i) meer dan ieuwers 2) voor een schelling. Aldereerst kom je aan te schouwen dien vermaarden reus. Goliath van Gath, " en de man wees op een reusachtige pop met een Romeinsch harnas aan en een helm op.

„En deuze, " ging de man voort, „is zijn vrouw; dat is een Moscovische, " terwijl hij wees op een haast even groote gestalte in een lange, witte nachtjapon.

„En die dreumes daar, je vat het al, is de kleine David. Kijk hij en is niet grooter dan het kind, dat ze in der armen heit. Maar hij wint het toch van 'em met dien slinger dien hij in zijn hand houdt. Kijk maar; 't is een echte.”

Of nu de slinger even echt was als de Moscovische of Russische vrouw van Goliath, en hoe de man wist dat David klein was, dat al kan ik niet zeggen. Wel dat Geertje wonder schik had. Vooral toen David zijn slinger begon te bewegen, en de reus na een oogenblik rammelde met zijn hoofd om te bewijzen dat de steen er al in zat. Gelukkig viel hij niet om. Daar was geen ruimte voor. Dat David en Goliath zich bewogen, kwam door verborgen „constige wercken die men machines noemt.”

„En nu attentie voor dat vrouwmensch, " vervolgde de verlooner, wijzende op de gedaante eener oude vrouw met een jak aan en een groote muts op, zittende op een bankje.

„Dat is nu bestje vai Meurs, van ouds wel bekend, die deed alsof 'ze vastte zonder end, schoon ze er een broer aan dood had, wat ze mijn slacht, zooals je vat. Ze at niet en bleef toch gezond, maar 't luie wijf lag heel den lieven dag in bed. Eindelijk kwam het toch uit dat ze de lui fopte, en wel at voor twee. Kijk, de kruimels zitten nog aan der mond? ”

Bij die woorden maakte het beeld een beweging als wiesch zij zich den mond af, terwijl de man voortging:

I) Een stuiver. 2) Ergens-(of eigenlijk ooit-) anders.

„In seven jaeren tijts heit sij geen broodt gegeten:

Dat leugenachtig wijf liegt dat de steenen sweten.”

Ik moet hier even bij zeggen, dat dit bestje van Meurs (Moers of Mors een stad in Rijn Pruisen) werkelijk had bestaan, en ook het bedrog had gepleegd, waarvan zij in 't doolhof werd beticht; haar naam leeft nog altijd voort.

Nu werd de aandacht gevestigd op een groep mannen, in heel verschillende kleederdrachten; de een een veldheer de ander een ruwe wilde.

„Dat benne nu, " zei de uitlegger, „alderlei fameuse personasies voor jaren geleden. Hier zie je Cromwell daar we voor 70 jaar mee vochten, en den admiraal De Ruyter, en Tromp, zijn vriend zooals jelui weet en de Koningvan Patagoniën en Jan van Leyden den naaktlooper en nog meer Indiaansche grooten. Ze lijken allemaal sprekend.”

Niemand sprak dat tegen, erï daar ieder het blijkbaar mooi vond, zei de vertooner verder zijn les op. Dat was trouwens geen kleine.

Na Cromwell en de andere Indiaansche grooten volgden Salomo en de twee vrouwen, die elk beweerden de moeder te zijn van het levende kind. Daarop kwamen Mars, Cupido en de manke Vulcanus; „ook zoo'n heidensch afgodsbeeld, " zei de man. Venus reed in een wagentje en Mars vocht, en een toovenaar liet slangen dansen, alles natuurlijk door de „constige werken" die niemand zien kon en waar de man 't stuur van had. In 't kort van alles en nog wat was hier te zien, en alles bewoog en draaide en ging op en neer, meer dan voor menigeen, die wat veel scharrebier had gedronken, dienstig was.

„Nu, hoe vind je het? " vroeg de juffrouw, terwijl zij met Geertje huiswaarts keerde.

„O heel mooi; ik had het nog nooit gezien.”

„Natuurlijk, bij die fijne lui staat daar niets van in. Ik zeg maar: wat doet een mensch voor kwaad, als hij eens naar die poppen wil kijken en een beetje gaat dolen? ”

Nu dat was ook zoo. Maar de juffrouw vergat, dat men hier ook op andere wijs „dolen" kon dan in de laantjes. Immers 't gezelschap dat er kwam, had voor een deel althans, lust tot dingen die minder onschuldig waren dan doollaantjes en Goliath's zuigeling. Er werd dolle pret gemaakt, veel gedronken, ruwe taal gesproken, gevloekt en gevochten en veel liederlijks ook vertoond, al was 't niet in het kijkspel. Geertje had niet alleen veel gezien dat zij nog nooit aanschouwd had, maar ook veel gehoord, dat haar dusver nooit ter oore was gekomen. Doch dit laatste was weinig goeds en zeer geschikt om de gedachten te verontreinigen en de ziel te bederven; temeer daar 't alles louter pret en vroolijkheid scheen, maar een vreugd uit den booze. Dat nu had zij bij de „fijnen" ook niet geleerd, doch, als gezeid, e juffrouw zweeg daar wijselijk over en Geertje eveneens.

De vrije Zondag kwam, en na een bezoek aan moeder, welke dien dag „de oppas" had in 't Gasthuis, ging het meisje wandelen. Ze behoefde nu niet te vreezen, dat iemand er wat van zeggen zou. Langs „'t Water" en de „Haringpakkerij" — twee grachten die vroeger zoo heetten •— bereikte zij den Haarlemmerdijk, ging de S-vormige Haarlemmerpoort uit en den weg op die naar Haarlem leidt. Dicht bij de „Slatuintjes", de moestuinen waar Amsterdam zijn groenten ten deele van krijgt, ontmoette zij een paar oude kennissen, die haar dadelijk aanspraken. Een had haar in 't Doolhof gezien, en daaruit dadelijk begrepen dat Geertje „veranderd" was. Uit wat het meisje antwoordde was dit — schoon in anderen zin — ook te merken. Alle drie gingen nu't smalle paadje langs de tuinen op, waar 't ook aan buurjongens niet ontbrak, die na veel pret de meisjes uitnoodigden in een der vele kroegjes aan de „Baarsjes" eens uit te rusten. Dit viel niet te weigeren, en zoo werd het zeven uur — vrij laat voor dien tijd — eer men langs den Overtoom, „een lustige buurt" weer stadwaarts keerde. Doodmoe, want het was nog een goed uur loopens, kwam Geertje thuis.

Wat was dat een aardige dag geweest! Dat scheelde wat bij vroeger. Kerk noch Catechismus kwam er bij te pas. Geertje kon den slaap in 't eerst niet vatten, bij 't overdenken van al 't genoegen. Zij versliep zich natuurlijk den volgenden morgen. En dit berokkende haar van haar vrouw een bestraffing zoo scherp, dat Geertje de juffrouw nu heel wat minder lief vond dan op de plaats van het Doolhof.

AAN VRAGERS.

Nog eens: De kerfstok.

Een onzer lezers G. v. D. (of v. V.) zendt ons het volgende:

„In den tijd toen Michiel Adriaansz. de Ruiter de school nog bezocht, had zijn vader het eigenaardige plan opgevat, een kerfstok in zijn tuin te planten, waarin hij met kerven de ondeugden van zijn zoon optelde."

Wij lazen pas in Het Oosten van een herberg ook uit den tijd van De Ruyter. Deze herberg bestaat nog, en op een balk ervan leest men: „Wie weet of het waar is? ”

CORRESPONDENTIE.

M. S. te B. Indien mogelijk zullen we op uw vraag antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's