GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Veeg teeken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veeg teeken.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 December I900.

Tusschen twee tijden dient onderscheiden te worden.

We hebben eerst een tijd gehad, dat we, nog in één Genootschap met de heele en halve bestrijders der Waarheid verkeerende, den strijd hadden te voeren voor de hoogste heiligheden van ons geloof.

Nu daarentegen leven we in een tijd, waarin we geen andere kerkelijke gemeenschap hebben dan met broeders en zusters, die in deze hoogste heiligheden des geloofs eenstemmig met ons denken, gevoelen en belijden.

Al moet toch voorzichtigheidshalve de mogelijkheid worden toegegeven, dat er ook in de Gereformeerde kerken hypocrieten of verkapte ketters schuilen, een openlijk optreden van de ketterij in onze kerken kennen we niet. Ook is het buiten twijfel, dat elke aanranding van de hoogste heiligheden onzes geloofs, terstond met kracht zou gekeerd worden.

Doch wat is nu van dit verschil van toestanden het gevolg geweest?

Voorheen, in onze eerste periode, stonden alle broederen sa& m, man aan man, om met vereende kracht den gemeenschappelijken vijand tegen te staan. Zoo was er natuurlijke eenheid, aaneensluiting en verbroedering. De te voeren strijd had soms ijn wel iets pijnlijks, maar hij had toch ook iets bezielends en verheffends. Het ging om het hoogste en het beste en het heiligste. Men had bij eiken strijd het gevoel, dat het een strijd voor de eere des Heeren was. Zoo leefde die strijd vanzelf in ons gebed, hij prikkelde ons geloof, hij bezielde ons met geestdrift.

Kort gezegd, men nam toen hetzelfde waar op kerkelijk terrein, wat men gedurig aanschouwt in de zake des vaderlands. Strijd tegen een buitenlandschen vijand had onveranderlijk de uitwerking, dat burgers, die anders elkaar bestreden, willig de handen ineen sloegen; dat ze tot het brengen van elk offer bereid waren; dat men leefde op verhoogden voet; en dat men een bezieling en geestdrift in zichzelven en in anderen ontwaarde, als in rustiger dagen niet gekend was.

Maar als de vrede den oorlog ten einde bracht, en een ieder naar zijn huisaltaar terugkeerde, duurde het veelal geen jaar, of de oude, kleine twisten onder de burgers kwamen weer op, men verzpnk weer in het gewone leven, en de geestdrift die eens aller hart deed ontvlammen, leefde slechts in de herinnering voort.

Vandaar dan in de eerste jaren na den vrede gemeenlijk een gevoel van onbehagelijkheid. Men heeft gespannen dagen gekend, hoog en sterk geleefd. Toen scheen te leven een genot te zijn. En nu keert men tot het ordinaire leven terug, waarin ontspanning intreedt en slapheid de geesten ontgordt.

Een hieraan nu niet geheel ongelijke gewaarwording heeft zich ook op kerkelijk terrein van velen meester gemaakt, nadat de vroegere strijd tot beslissing was gekomen, en een kerkelijk leven van vrede en in ruste ons gegund werd.

Mannenbroeders, die om hun vaardigheid in den bangen strijd voorkeur vonden en hoog in aller schatting stonden, zagen zich nu de gelegenheid afgesneden, om hun kracht te toonen; en eenmaal in den strijd opgevoed, voelden ze voor de werkzaamheden van een stiller leven minder neiging.

Geld en goed, mild en ongevraagd geofferd, toen de strijd heftig was en een ieder bezielde, wordt thans in de klemmende hand teruggehouden, en is niet dan met moeite uit die hand los te krijgen.

De hooge bezieling van voorheen heeft plaats gemaakt voor kalmer toon; een toon die niet zelden in onbezieldheid omslaat.

De gesprekken, die vroeger als men saamkwam zich vanzelf richtten op den aanhangigen strijd, missen nu vaak een inhoud die warm maakt en interesseert.

De kerkelijke litteratuur in weekbladen en vlugschriften, waar men vroeger naar greep, wordt niet meer met de belangstelling van vroeger ingewacht.

Men gevoelt zich als een afgedankt leger, dat, na afloop van den strijd, zich over steden en dorpen verdeeld heeft.

Soms zelfs maakt zich van meer dan één een gevoel van teleurstelling meester, en zijn er oogenblikken, dat men terughunkert naar dien goeden tijd van weleer, toen de strijd zoo ernstig en zoo spannend was.

Dit nu moogt ge afkeuren en betreuren, maar toch is het menschelijk.

In dagen van ernstige krankheid, overgaande in dagen van rouw, is ook het huislijk leven hoog gespannen, is het betoon van liefde door familie en vrienden heerlijk, en maakt de hooge ernst bij al die diepe smart het leven toch zoo rijk. En gaan nu die dagen voorbij, en keert de stille rust in het gezin weder, dan gaat dat rijkere weg, en daalt vanzelf het leven weer op lager peil.

Wien kan het dan bevreemden, dat ook de leden van het gezin hiervan de uitwerking gevoelen, en weer opnemen die kleine kibbelarijen, die in elk gezin voorkomen, j en die alleen dan vanzelf terugtreden, als de ernst des levens het leven op hooger peil brengt.

Toch mag niet vergeten worden, dat zich in dit natuurlijke maar al te dikwijls ook iets zondigs mengt.

Immers het toont, dat een leven in heilige rust, in stillen' vrede, van koesterende liefde nog altoos minder bekoring op ons uitoefent, dan een leven van spanning en worsteling. Of wilt ge, dat het paradijs ons minder toelacht, dan de strijd en de moeite die den verdrevene uit het paradijs opwachtten.

Met name de Kerk van Christus heeft, als de vrede en stille rust haar steken gaat, en de begeerte naar strijd opvlamt, voor het aangezicht Gods te onderzoeken, of ze wel waarlijk uit de liefde leeft, de macht der liefde verstaat, en beseft en gevoelt, hoe alleen de liefde de kerk sticht en opbouwt.

Ons leven in Gods kerk moet zich zóó rusteloos voor het heilige der liefde Gods interesseeren, omdat het hierdoor alleen op het hooge peil blijven kan.

Behoefte om door strijd verwarmd en bezield te worden, toont, dat het geestelijk leven inzonk, en verraadt algemeene geestelijke krankheid.

Wat toch is van zulk een stemming het natuurlijk, het noodzakelijk, het niet te vermijden gevolg?

Dit, dat men, in het hooge en heilige eenstemmig, zich met zijn strijdlust werpen gaat op inzichtsverschillen van geheel ondergeschikten aard, en dan, om zijn kleinzieligheid te verbergen, die ondergeschikte geschillen opblaast tot aangelegenheden van het allerhoogste gewicht.

Zoo zijn er dan jeugdige predikanten in de kerken ingegaan, die in tal van kerkrechtelijke en liturgische aangelegenheden een usantie vindende, waarop wel eenige critiek was te oefenen, gewaand hadden het heil der kerken het best te dienen door die critiek zoo scherp mogelijk tegen de bestaande usantie over te stellen; en er de ware reformatie in zagen, als nu die niet onberispelijke usanticn op staanden voet gekeerd werden.

Dit lokte dan vanzelf verzet van het practische leven uit. Dat verzet ging in reactie over. En dan was Leiden in last. Dan zwollen die kleine differentiën aan tot groote kerkelijke aangelegenheden. Daar had men dan den mond vol van. Dat vormde dan in gesprekken, in kerkeraden, op de Classes, in de pers de hoofdzaak van gedachtenwisseling. Eenmaal zoover gekomen, werd elk klein verschil dan met dat diepste grondverschil in verband gebracht. En ten slotte scheen het haast, alsof de eere van Gods heiligen naam en het heil der kerk heusch in dergelijke ondergeschikte dingen opging.

Dit nu is niet wijs gedaan, het is innerlijk onwaar, het is een volkomen miskenning der evenredige verhoudingen, het is het verschil tusschen wat groot en wat klein is, uit het oog verhezen, het is wat men in wetenschappelijke kringen noemt:

Byzantinisch.

Zonde te bestrijden, bezieling te wekken voor het heilige, liefde en teederheid te kweeken, en zoo geestelijk de gemeente te boeien, moet toch hoofdzaak blijven.

En nu is het wel zoo, dat ook in die fijnere punten het beginsel moet worden doorgewerkt, maar iemand die dit met verstand doet, die stelt, als hij in een gemeente komt, zich voor, daar eens tien jaren over te werken door onderwijs en gesprek, dus langzaam aan de overtuiging te doen rijpen, en voorts hetoogenbHkafte wachten, dat de rijpe vrucht hem vanzelf in den schoot valt.

Toont dit zoo aan den éénen kant een te zwak besef van de heilige roeping van de gemeente en van het ambt, er blijkt van den anderen kant uit, dat men zich te veel en te lang opsluit in eigen kring, en te weinig meestrijdt in de groote worsteling die op het groote gebied des levens gaande is.

Daar leeft men niet in meê, daarvoor interesseert zich de gemeente niet genoeg, dat laat men gaan gelijk het gaat, en er is geen opheffen van 't hart, en geen opheffen van heilige handen in die bange worsteling om Satan te weerstaan, en Gode de eere te geven.

Zoo wordt het leven, o, zoo klein.

Honderden kerken tegelijk betrokken in kleine differentiën over verschil van inzicht omtrent bijkomstige kerkelijke vraagstukken, of in liturgische quaesties, rakende den gang van den eeredienst of de wijze van bediening van haar Sacrament, Altegader vraagstukken, die natuurlijk haar betrekkelijke beteekenis hebben, en waarover het uitnemend is licht te spreiden, en die vanzelf daardoor nader aan haar oplossing komen; maar vraagstukken, die al te zamen het niet waard zijn, dat één enkele kerk er om verdeeld wordt, of de broederliefde er schade door lijde.

Het is dan ook niet tegen het bespreken ervan, dat we opkomen. Waarom zou men er het zwijgen toe doen? Maar wat ons zeer doet, is, als men bijna over niets anders spreekt, en als men er over spreekt en schrijft op een wijze, die toont dat de heftigheid van het hart er in klinkt.

Dan toch worden de veel grootere, de veel ernstiger belangen uit het oog verloren, en bederft men de gemeente, door de liefde voor de broederen gering te achten en haar aandacht af te leiden naar wat haar heilige aandacht nauwelijks waard is.

Niet daartoe heeft God ons de vrijmaking onzer kerken geschonken, en ons de hooge weldaad geschonken van een zoo zuiver en vrij kerkelijk leven, als schier nergens elders gekend wordt.

Als eens onze mannen zich bekwaamden voor een gewenschte vertaling van de Heilige Schrift, voor een gewenschte uitlegging van heel de Heilige Schriftuur, voor een tijdschrift ter verdediging van de Christelijke Waarheid tegen het ongelcof en den afval, zou kracht en tijd dan niet beter besteed zijn, dan dat we ons in zulk Byzantinisme verliezen?

Onze roeping is zoo hoog en zoo heilig. Met uitkooping en uitsparing van alle kracht, kunnen we haar van verre niet vervullen.

Waarom dan kracht en tijd gespild?

Maar afgezien hiervan, we kunnen buiten de liefde niet." De liefde is het cement der kerken. Lief te kunnen hebben, is de rijkste gave die we van God kunnen ontvangen. En toch, het is geen liefde, ja, het is de liefde krenken en bannen, als we in zoo weinig beduidenden strijd liever den broeder niet sparen, dan dat ook maar de schijn zou ontstaan, dat wij ongelijk hadden.

En daarom, sursiim corda. Hart en ziel naar boven, broeders.

De kerk is niet onze kerk, maar Gods kerk.

We missen elk recht, haar op te offeren aan wat, of we het willen of niet willen, moet uitloopen op Rechthaberei.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Veeg teeken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's