GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Recensiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Recensiën.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. SKOVCAARD-PETERSEN. Be beteekenis van het Geloof voor hen, die in de wereld vooruit willen komen. Naar het Duitsch bewerkt door W. van Nes. D. A. Daamen, Rotterdam 1902.

De „bibliotheek voor hoofd en hart, " die ons Christelijk publiek gezonde kost verschaffen wil, heeft in deze nieuwe uitgave leentjebuur gespeeld bij onze Duitsche buren. Dr. van Nes heeft het boek echter in Nederlandsch gewaad gestoken, niet alleen door het te vertalen, maar ook door den inhoud hier en daar in overeenstemming te brengen met onze Nederlandsche toestanden.

Hoofdstrekking van dit betoog is te laten zien, dat een eerlijke, nauwgezette Christelijke levenswandel geen beletsel is om in de wereld vooruit te komen. Het is een commentaar op het woord des Apostels, dat „de Godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens." Met allerlei treffende getuigenissen aan de ervaring ontleend, wordt aangetoond, hoe eerlijkheid, barmhartigheid, matigheid, vlijt, het houden van het Sabbatsgebod enz. door God ook in dit leven gezegend worden. Het geloof heeft ook zijn risico, zegt de schrijver ; een regel, die in alle gevallen doorgaat, is niet te geven. Ook mag het uitzicht op tijdelijke welvaart nooit het motief zijn om tot het Christendom te komen. Maar wel leert de uitkomst der historie, generaal genomen, dat de man, die naar de ordin-ntiën des Heeren wandelt, geen schade lijdt in zijn aardsch bedrijf, maar evengoed, zoo niet beter vooruitkomt dan degenen, voor wie de koude, egoïstische dienst van Mammon de hoogste wet is.

De schrijver is blijkbaar meer Engelschman dan Duitscher. Niet alleen om de pradische strekking van dit boek en het feit, dat de'meeste voorbeelden aan Engeland en Amerika ontleend zijn, maar ook om de methodistische opvatting, die vooral uitkomt bij de geheel-onthouding en de opvatting van het Sabbathsgebod. Wato. a. op pag. 200 en 201 gezegd wordt over den plicht van den Christen om het hooi liever op den akker te laten bederven door den regen, dan het op Zondag binnen te halen, is een Engelschpuriteinsche opvatting, die door de Gereformeerde Kerken in ons land als „joodsch" is afgekeurd.

Met eenige voorzichtigheid dient dit werk dus wel gelezen. Ook omdat, al bedoelt de schrijver dit niet, het Christelijk geloof wel wat te veel opgaat in vlijt, eerlijkheid, matigheid enz. Toch bevelen wij dit werk in het algemeen gaarne aan, omdat het een krachtig getuigenis is voor de waarheid van Gods Woord, dat de man, die den Heere vreest en in Zijn wegen wandelt, gezegend zal worden.

K. A. DaCHSEL, Bijbel of de geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament. Tweede druk, bewerkt door H. van Griethuizen Azn. Vierde Deel. Jesaja en Maleachi. Kampen J. H. Bos 1901.

De Heraut heeft bij de verschijning van het eerste deel reeds de aandacht gevestigd op deze omwerking in Gereformeerden trant van de bekende Bijbelverklaring van Dachsel. Nu met dit vierde deel het Oude Testament ten einde is gebracht, zij nogmaals een woord tot aanbeveling geplaatst. Tot recht verstand van de Heilige Schrift is een uitlegger noodig, en al is de Heilige Geest de eerste en beste uitlegger, die Gods Woord verstaanbaar maakt voor het hart, daarom mag de dienst der middelen niet veronachtzaamd en moet dus dankbaar gebruik gemaakt van het hebt, dat de Heilige Geest aan de uitnemendste uitleggers in Christus kerk schonk. Ds. van Griethuyzen heeft bij zijn omwerking van Dachsel's Bijbelverklaring bij voorkeur gebruik gemaakt van Gereformeerde exegeten zooals Calvijn, Vitringa, Henry, Hellenbroek enz., terwijl daarnaast nieuwere uitleggers optreden van positief Christelijke beginselen als Delitsch, Umbreit en andere. Natuurlijk heeft een dergelijke uitlegging, waarbij niet één doorioopende gedachte het geheel beheerscht, zijn bezwaar, maar aan de andere zijde vangt men zoo ook te veelzijdiger het licht op, dat de Heilige Geest over de Schrift deed opgaan. Naast onzen Statenbijbel met zijn niet genoeg te waardeeren kantteekeningen, verdient daarom deze Bijbelverklaring een eereplaats bij ieder, die de Schrift niet alleen lezen maar ook verstaan wil, en de middelen niet bezit, om de grootere werken van Calvijn enz. te koopen. Met name onze Jongelingsvereenigingen zullen wèl doen met zich dit goede werk aan te schaffen.

Enkele zinstorende drukfouten, zooals Jes. 40 : 4. Alle dalen zullen verhoord worden (i. p. v. verhoogd) zijn aan de aandacht van den corrector ontsnapt. Erger is, dat hier en daar het Hollandsch te wenschen overlaat. Als pag. 2 kol. 2 gezegd wordt, dat Hiskia meende in den ^ Koning van Babel een steun te hebben tegen den vrreenigden vijand den Koning van Assyrië, dani. ndiii'irlijkbedoeld Atngemeenschappelijken. vijand. Dit zijn echter kleine vlekjes, die aan de waarde van het geheel niets te kort doen.

J. H. FERINGA, God is Liefde. De Heidelbergsche Catechismus behandeld in twee en vijftig Leerredenen. Amsterdam. Boekhandel voorheen Höveker en Wormser 1902.

Ds. Feringa geeft hier een nieuwe verklaring van den Catechismus, die voor onze leeskerken in een behoefte zal voordien, daar men gaarne de catechismuspredikatiën afwisselt en de oude catechismusuitleggingen van Van der Kemp, Smytegeldt, Justus Vermeer e. a., hoe goed zij ook voor haar tijd zijn geweest, toch voor onzen tijd niet geheel meer bevredigen. Het eigenaardige van deze nieuwe verklaring is, dat ze den geheelen Catechismusinhoud beziet van één oogpunt uit, nl. van de liefde Gods. Er ligt hierin een voortreffelijke wenk ook voor onze Dienaren des Woords, hoe men de telken jare terugkeerende Catechismuspredikaties frisch en levend voor de gemeente kan houden, door nl. niet eenvoudig te herhalen wat een vorig jaar is gezegd, maar de waarheid Gods telkens in een ander licht aan de gemeente voor te stellen, zooals men het schilderij van eengroot meester nu eens onder dezen en dan onder dien lichtval plaatst, ten einde alle schoonheden van het meesterwerk te doen uitkomen en de fijnste nuanceeringen daarin te kunnen opmerken. Het is goed, dat Ds. Feringa daarbij als uitgangspunt nam dat God liefde is. Dit heerlijk diepe woord der Schrift, waarin de rijkste openbaring van het wezen Gods ons geschonken wordt, is door de moderne, Groninger en ethische theologie zoo vaak misbruikt om tegen onze belijdenis te ageer en, dat men schier vreest het op den kansel te gebruiken. Ds. Feringa heeft het Schriftuurlijke gebruik willen herstellen, en aangetoond, hoe de'Gereformeerde belijdenis veel dieper de beteekenis van dit Schriftwoord vat, waar het de Liefde Gods niet opvat als in strijd met de gerechtigheid Gods, maar als de heilige liefde, die zich evengoed in den haat tegen de zonde als de erbarming over den zondaar openbaart. Natuurlijk is de behandeling van den Catechismus uit dit ééne oogpunt éénzijdig; de waarheid Gods is te rijk om ze in één woord saam te vatten; maar deze eenzijdigheid schaadt niet, wanneer men maar inziet, dat hier niet bedoeld is het eenig goede uitgangspunt aan te geven, maar voor afwisseling in de catechismuspredikatie zorg te dragen.

Gelijk van Ds. Feringa te verwachten was, is de taal en wijze van behandeling pakkend en aangrijpend. We wenschen hem van harte toe, dat hij ook dezen arbeid, waarvan de eerste aflevering verscheen, gelukkig moge voltooien.

W. RIEM VIS. Tien maanden in een „Vrottwenkamp". Het leven en lijden van een Boerengezin in Transvaal tijdens den laatsten Oorlog met Engeland. Rotterdam D. A. Daamen 1902.

Volgens de schrijfster is dit verhaal geen verdichting, maar ontleend aan de aanteekeningen eener boerenvrouw, die na tien maanden al de ellende der concentratiekampen te hebben door gestaan, ten slotte vrij kwam en in de Kaap stad bij haar familie een veilig toevluchtsoord vond.

Daarin ligt de aangrijpende kracht van deze geschiedenis. De tegenstelling tusschen het eertijds zoo gelukkige gezin, waar ouders en kinderen met de innigste banden verbonden waren, en de moeder, die uit haar hoeve weggerukt, al de ontbering van de vrouwenkampen moet doorstaan en daarbij het eene kind na het andere door gebrek en ziekte haar ontno men ziet, doet krachtiger dan alle gejammer over den oorlog de wreedheid der Engelsche staatslieden en legerbevelhebbers verstaan.

In dit boek wordt niet overdreven. Wat wij zelf van vrouwen hoorden, die uit de hel dezer kampen verlost waren, was stellig niet minder erg. Men kan zich de ellende dezer moeders niet indenken zonder dat het Hoe lang, Heere? uit de ziel opklimt. Zal de Rechter der gansche aarde geen recht doen?

Dr. J. OwEN. Gewetensvragen opgelost. Vertaald door H. van Dijk, Rotterdam, B. van de Watering 1902.

Owen’s werken zijn, en terecht, zeer geliefd bij ons volk. Ook deze Gereformeerde Casuïstiek zal daarom zijn weg wel vinden. Want al is het er verre vandan, dat hier een volledige beantwoording van alle conscientievragen wordt gegeven, de vragen, die Owen stelt en beantwoordt, raken het hart van het geestelijk leven. Het is niet een wegen met de goudschaal, wat mag en niet mag; nog veel minder worden hier problemen gesteld, die wellicht nooit in de werkelijkheid voorkomen en wier beantwoording daarom voor de practijk van het leven geen de minste waarde heeft. Owen plaatst u voor zulke gewetensvragen, waarmede elk kind van God te worstelen heeft, en geeft daarop antwoord uit de Schrift zelve, zoo klaar en duidelijk, dat het hart er amen op zeggen moet.

Wij zijn daarom Ds. van Dijk dankbaar, dat hij ook dit werk van Owen bij ons volk inleidde. Alleen houde hij ons de opmerking ten goede, dat de vertaling hier en daar te wenschen overlaat. Owen goed te vertalen, is zeker geen gemakkelijk werk. Maar een verta, ling dient toch een verstaanbaren zin te geven, en telkens stuit men hier op zinnen, die een gewoon lezer niet begrijpen kan. Men neme b.v. de vraag, waarmede de zevende verhandeling wordt ingeleid en die aldus luidt:

Vraag. Wanneer ons geloof in betrekking tot de verhooring onzer gebeden zwak is; wanneer wij in ons gemoed verhinderd worden om aan de verhooring onzer gebeden te gelooven; geenen grond hebben om te verwachten dat wij verhoord zullen worden, of geenen grond om te gelooven dat wij verhoord zijn, — wat is het dat ons geloof ten aanzien van de verhooring onzer gebeden grootelijks verzwakt; dat, ofschoon wij voortgaan met bidden, nochtans ons geloof, ten aanzien van de verhooring onzer gebeden, zwak is? en wat zijn de oorzaken die des menschen geloof in zulk eenen toestand verzwakken ?

Wij vreezen, dat er niet veel lezers zullen zijn, die zonder het Engelsch te raadplegen, zullen vatten wat Owen met deze gewetensvraag heeft bedoeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Recensiën.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's