GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

NAAR LEIDEN.

VII.

We springen nu een paar jaar over, en begeven ons op een Septembermorgen naar de stad Leiden.

’t Is recht druk aan de vaart, den grooten waterweg, die de stad met Haarlem en met Amsterdam verbindt. Ook het water zelf biedt een tooneel van groote levendigheid. Onze voorvaders maakten om vele redenen bij voorkeur gebruik van 't vervoer te water. Jachten, trek-Kchuiten, boeiers, pakschuiten ontmoette men overal. a ƒ O

Zoo was het nu ook te Leiden. Telkens kwamen trekschuiten, die reizigers aanbrachten of goederen. Tonnen, kisten en pakken lagen aan den waterkant en daar tusschen door zochten burgers en boeren hun weg.

Onder de aangekomenen was ook een jongeling, eenvoudig maar net gekleed, 't Gewoel om hem heen scheen hem weinig te deren. Hij zette zich op een kist en keek uit als iemand die iets wachtend is. Weldra verscheen een tweede jonkman, die uit een zijstraat gekomen was, dicht bij de aanlegplaats van de Haarlemsche schuit. — d L d t

„Welkom Bernard, " sprak de laatst gekomene, terwijl hij den wachtende de hand reikte, „goede reis gehad ? K bR

„Ja, maar 't is een lange zit, zoo van Am sterdam naar Leiden. Van morgen om 6 uur ben ik al vertrokken, en nu is het 3 uur." G n c t

„Maar je hebt toch niet al dien tijd in de schuit gezeten? " r M

„Zoo heel veel scheelt het niet. Aan Halfweg moest ik er natuurlijk uit en ook in Haarlem, om over te stappen. Maar we hielden elk oogenblik op, aan alle dorpen en buitenplaatsen, en die zijn er heel wat aan de Leidsche vaart. Maar hoe gaat het je zelf, Frederik." b h

Frederik moet de lezer weten, was de philo-b sooph _of wijsgeer, van wien we al gesproken m hebben. Hij was nu student te Leiden. Wie Bernard was behoeven we niet te zeggen, maar wel dat hij, na met eere de school te Amsterdam te hebben doorloopen, nu als student te Leiden was ingeschreven. De hoogeschool aldaar was toen nog geen honderd jaar oud, maar M reeds alom vermaard, zoodat er zelfs veel vreem­ d delingen kwamen studeeren. Onze vaderen deden trouwens veel voor de beoefening der h wetenschap. Er zijn tijden geweest, dat ons f kleine land, vijf of zes hoogescholen telde. En toen was Nederland kleiner dan nu en de bevolking niet de helft van die hef thans heeft. d „En blijft het nu bij het plan, dat je in de godgeleerdheid gaat studeeren? " vroeg de student,

„Ja, ” zei Bernard, „vader wilde het bepaald en ik weet dat ik er moeder ook genoegen mee doe. Dus wilde ik niet weigeren, maar mijn volle zin is het niet."

„Neen, dat weet ik; mijn vak zou je beter aanstaan."

„Zeker Frederik, ol anders dokter zooals Joris, maar zie je, ik zal me naar mijn ouders schikken. Komt tijd komt raad."

Intusschen waren de kisten die Bernard had meegebracht, gelost en de beide jongelieden wandelden samen op, tot zij de Pieterskerkkoorsteeg bereikten. Daar had Frederik, zoo heette de andere student, zijn kamer.

Voorloopig bood Frederik aan Bernard gastvrijheid aan en deze weigerde die niet. Of vader dat goed zou gevonden hebben, is zeer de vraag. Maar de goede predikant kon ook niet weten, dat de brief, waarin hij zijn zoon berichtte, dat hij te loeiden bij burgerlieden een kamer voor hem had gehuurd, verloren was gegaan. En zoo kwam dan onze vriend voorloopig in huis bij den philosooph. Dat zou voor hem van groote gevolgen worden.

Dienzelfden avond ontving Frederik bezoek van ettelijke jongelui, die hij aan Bernard voorstelde als zijn vrienden, die te zamen een gezelschap vormden, dat wekelijks vergaderde, om allerlei wijsgeerige onderwerpen te behandelen. Voor Bernard was alles nieuw en hij luisterde met open ooren naar, wat verhandeld werd, al begreep hij er lang niet alles van. Men noodigde hem uit ook mee te spreken, doch Bernard bedankte daar alsnog voor, en vergenoegde zich met het onderwerp van de redekaveling na te zien in een boek, dat zijn vriend hem toereikte, 't Was een werk, getiteld: Meditationes de prima philosophia (wijsgeerige beschouwingen), 't Was in 't Latijn geschreven, door Renatus Cartesius en nu een 30 jaar geleden, te Amsterdam uitgegeven, 't Boek was onzen vriend nog onbekend, doch hij had er veel over hooren spreken. Met groote belangstelling zag hij het in en luisterde hij naar al wat er uit besproken werd.

AAN VRAGERS.

Onze lezer J. D. te G. N. vraagt:

1. Wat beteekent: „Auteursrecht voorbehouden? " en: „Auteursrecht erkend bij Koninklijk Besluit van "

2. Waarom en wanneer zegt men: „Dat is een uitzondering welke den regel bevestigt."

1. Op de eerste vraag dient, dat een ö? //«/r in onze taal meestal aanduidt een schrijver van boeken ('t woord beduidt eigenlijk iemand die iets doet, veroorzaakt en is in onze taal best te missen.)

Als nu een schrijver niet goedvindt, dat anderen naar goedvinden gebruik maken van wat hij schreef, dan kan hij zich, door aan zekere wetsbepalingen te voldoen, het recht op wat van hem afkomstig is voorbehouden. Dan is het verboden 't zonder toestemming na te drukken of uit te geven. De wet daarop heet de wet op het auteursrecht, en zulk een wet is gelijk alle geldendejiwetten bij Koninklijk besluit bekrachtigd. In vroeger eeuwen kon een drukker voor zijn uitgaven privilegie aanvragen. Ook daardoor werd alle nadruk verboden.

2. De regel is datgene wat gewoonlijk plaats vindt. B.v. /« den regel is het 'swinters kouder dan in den herfst.

Als iemand 100 jaar oud is geworden, wordt dat als iets merkwaardigs in de bladen vermeld, en zulk een mensch ontmoet zelden zijns gelijken. Waarom vermeldt de krant ook niet allen die vijftig jaar worden? Wel daar is niets bijzonders in. Niemand zou het lezen. Het is een uitzondering 100 jaar oud te worden. En dat zou geen uitzondering zijn, als men in den regel 100 jaar werd. 't Bevestigt dus den regel: JDe mensch sterft eer hij 100 jaar oud is.

Als iemand oogen heeft van verschillende leuren, b.v. een blauw en een bruin, vinden we dat merkwaardig, 't Is weer een uitzondering. Waarom ? Wijl in den regel de oogen van een mensch eenerlei kleur he'oben.

Zoo blijkt door de uitzondering dat er een regel is, en ook hoever hij doorgaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's