GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN BEZOEK.

XVIII.

Zoo was dan Nieuwentijd door den Heere gesteld tot een zegen van velen. Dikwijls bezocht hij WestGraftdijk, waar zijn vader zich zoo thuis gevoelde, dat hij steeds alle beroepen had afgeslagen. Thans, nu de zoon zoo dichtbij woonde, bezochten zij elkander vaak. En mij dunkt, menigmaal zullen zij samen den Heere God gedankt hebben, die hen eerst had vereend door den band van het gezin, en nu ook door den zoo heiligen band des geloofs.

Bezoeken aan het ouderlijk huis bleven voor Bernard altijd feestdagen, die hij zich echter maar weinig kon gunnen, wijl zijn leven steeds drukker werd. Want zijn landgenooten begrijpend, dat bij zulk een man de zaken in goede handen' waren, trachtten op alle wijs nut van hem te trekken. Zoo werd hij o. a. benoemd tot lid der Gecommitteerde Raden van Noord-Holland en West Friesland, die zoo ongeveer 'tzeltde waren, wat wij nu Gedeputeerde Staten noemen. Ook dat eischte veel tijd, en had Nieuwentijd een groot gezin gehad, hij zou moeilijk voor zoo velerlei zich hebben kunnen geven. Eigen kinderen heeft hij echter nooit gehad. Doch een innige liefde verbond hem aan zijn stiefzoon, Hendrik Munnick, van wien ik u al vroeger sprak, en die tot een degelijk man is opgewassen.

Op zekeren middag zat de burgemeester in zijn kamer druk te arbeiden, toen een vreemdeling werd aangediend. Dit nu kwam meermalen voor. Geleerden uit Nederland, maar ook uit andere landen, kwamen te Purmerend den man bezoeken, die allengs, ook door zijn geschriften, groote vermaardheid had bekomen, en daarbij een zeer vriendelijke ontvangst aan zijn bezoekers bereidde.

De knecht had last — in dien tijd waren de kaartjes nog niet in gebruik — den bezoekers te vragen, hun namen op een leitje te schrij ven, dat hij dan zijn heer bracht. Zoo ging hel ook ditmaal, doch nauwlijks had Nieuwentijd den naam gelezen, die nu op het leitje stond, of een glimlach vloog over zijn gelaat en hij zei tot den knecht:

„Laat dien heer dadeijk bij mij komen."

Eenoogenblik later trad de bezoeker binnen. Het was een man van deftige kleeding met een der groote pruiken op, welke toen al een poos in de mode waren. Overigens was hij in 't zwart; alles van den hoed af, tot de schoenen met gespen toe, zag er onberispelijk uit. Hij was nog niet oud. Toch waren er diepe rimpels in zijn voorhoofd gegroefd, en lag iets mats over heel zijn wezen.

Weldra echter flikkerden zijn oogen op, toen hij, de kamer binnentredend, den heer des huizes op zich zag toetreden met den blijden uitroep:

„Joris! Wel dat is een verrassing."

„Ja Bernard, " was 't antwoord, „dat is 't voor mij ook. Verbeeld u, ik was op reis en hoor daar opeens dat gij hier als doktér zijt gevestigd. Wat kon ik anders doen dan u opzoeken? Ik zie, ge kent me nog."

„Zeker Joris! ik noem u maar zooals ge u hebt aangediend, 't Is lang geleden, dat we samen te Leiden waren. Hoe is het u gegaan ? ’

„Wel voorspoedig. Ik heb me als dokter in Den Haag gevestigd, en 't geluk heeft me gediend. Toevallig was ik er pas, toen de secretaris van den Franscheh gezant ziek werd, en zijn eigen geneesheer ook. Ik werd gehaald en in een paar dagen was de man weer op de beenen. Dit is 't begin geweest van mijn fortuin. En nu behandel ik gezanten en graven en groote heeren en heb niet te klagen. Zomers ga ik zooals nu een poos reizen, en gelijk ge ziet, het doet me goed. Maar hoe is het u gegaan? "

Nu vertelde Bernard zijn wedervaren sinds zijn studententijd. De dokter merkte ondertusschen lachend op, dat Nieuwentijd het dan nog wel 't verst gebracht had, wijl hij burgemeester en dokter tegelijk was. Daarop zei de ander ernstig:

„Al wat* ik heb en ben, dank ik aan Gods genade. Hij heeft mij dusver geleid en mijn wegen effen gemaakt. Niet ik, maar Hij heeft mij zoover gebracht. Hem al de eer, niet waar? "

„Hebt ge nog altijd die bekrompen gedachten, " zei de bezoeker op min vriendelijken, schooft beleefden toon. „Ik wist wel, Ber nard, dat ge aan de academie op 't laatst van gevoelen zijt veranderd, maar ik dacht, dat zal mettertijd wel slijten. Gelooft ge nu werkelijk, dat God zich met ons menschen bemoeit? "

„Zeker."

„Maar ik dan vriend? Ik ben nog dezelfde als vroeger en geloof alleen wat ik zie. Ik heb nooit bespeurd, dat het God is die mijn léven bestuurt. Ik heb hard gewerkt, mijn best gedaan; 't is me meegeloopen. Dat is alles."

„En wie heeft u dan in staat gesteld te werken. Wie maakte dat het meeliep? "

„Och kom, dat weet ik niet en gij ook niet. Maar laten we liever over andere dingen sprekeri. Kunt ge het hier nog al schikken? Ge woont hier, zie ik prachtig, maar — anders zoo'n boerenplaats! Ik moet zeggen Den Haag verkies ik er ver boven. Mij dunkt een man zoo knap als gij, moet het hier vervelend vinden.

Want zonder u te vleien, ik heb veel van u gehoord en ge zijt tot in het buitenland bekend. Ik wist alleen niet zoo juist waar ge woondet. Ge moest in Den Haag zijn, dan kwam ik dikwijls bij u."

„Ik ben hier op de plaats waar God mij gesteld heeft, " zei Bernard eenvoudig maar ernstig, „en gevoel mij volkomen tevreden."

„Dat zal dan wel weer aan uw gevoelens liggen. Ik begrijp niet — vergeef me dat ik het zoo zeg ^-dat een hooggeleerd man als gij, nog vasthoudt aan den Bijbel en aan het geloof. Ik doe het niet en wat schaadt het mij? " O

„Ik dacht, " antwoordde Nieuwentijd, „dat ge niet meer over deze dingen woudt spreken. Maar nu ge het zelf toch weer doet, wil ik op uw vraag antwoorden. Het schaadt u ontzaglijk veel, veel meer dan ge zelf weet. Gij leeft zonder te weten van waar ge komt ot waar ge heen gaat. Alles is voor u een vraag, onzeker. Ge zegt dat ge alleen gelooft wat ge ziet, of kunt waarnemen, bedoelt ge. Maar dat is niet waar, want gij kunt geen dag leven, zonder honderd dingen aan te nemen op goed geloof, die ge niet vooruit eens eerst kunt onderzoeken. Maar wat ge bovenal mist is de vrede, de gemeenschap, de band met God, die de oorsprong is van alle leven, ook van het uwe. Gij vertrouwt niet op Hem, gij kunt niet roemen in zijn genade in Christus, Zijn lieven Zoon, en hebt geen vasten grond en blijde hoop als ge sterft. Eigenlijk weet ge niets, dan dat ge op 't oogenblik leeift en dat het u goed gaat.”

Dokter Joris zei daar eerst niets op en zag Bernard strak aan. Toen sprak hij:

„Maar hoe zijt gij zelf dan zoo anders geworden. Wilt ge mij dat eens vertellen. Ik hoor gaarne wat een zoo verstandig man zegt, al denk ik over de dingen heel anders dan hij."

CORRESPONDENTIE.

V. O. te K. Zoo mogelijk, hopen we spoedig te antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1903

De Heraut | 4 Pagina's