GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

JEUGD—VREUGD.

(Naar een lied uit 1651).

Onherroepelijke jeugd, Wel past u de hoogste vreugd! Als nog in de jonge jaren, 'sLevens kracht in 't bloeien staat, Voegt het dat de hand de snaren. Slechts tot vreugdeklanken slaat.

Vroolijkheid vraagt 't jong gemoed, Dat het leven blij begroet; Maar waar vindt men ware vreugde, In der tijden wisselkring, Daar al wat ons ooit verheugde. Vol is van verandering?

Maar waar is zoo blijde staat. Die geen droefheid binnenlaat, Waar een vreugd die niet kan kwijnen? Waar een nooit verbitterd zoet? Welke zon blijft altijd schijnen? Waar is blijdschap duurzaam goed?

Waar is vreugd die niet vergaat, Als de ziel het lijf verlaat? Dan, helaas, zal alle reien. Wel in schreien overgaan! Heil den mensch, die bij het schreien. Toch zijn vreugd voelt voortbestaan.

Zaalge vreugd die nooit verdwijnt. Blijde zon die altijd schijnt, Lichten die voor eeuwig stralen. Stralen, als geen zon ooit zond, Blijdschap die door niets kan falen, In des Heeren trouw gegrond.

Eindeloos genoegen, dat, 't Algenoegzaam goed bevat. Goed, daar alle goed zijn goedheid, In erkent en tiit ontvangt. Zoet, daar 't zoet van alle zoetheid. Onnaspeurlijk rijk aan hangt.

Kies dan wijs'lijk, jeugdig bloed. Tot uw vreugd bestendig goed. Dat uw lust en kracht zal wezen, En, zoo straks dit leven gaat, Als een vaste zuil geprezen, Ook in 't eeuwig leven staat.

AAN VRAGERS.

Een onzer lezeressen te W, vraagt:

Zoudt u mij ook kunnen zeggen wat het beteekent, als er staat in psalm 139:

„Zoude ik niet haten die u haten, en verdriet hebben, in degenen die tegen u opstaan; ik haat ze met een volkomen haat; tot vijanden zijn ze mij geworden; " daar men op een andere plaats leest:

„Gij zult uw vijanden lief hebben; bid voor degenen, die u haten en u geweld aandoen, opdat gij kinderen des Allerhoogsten moogt genaamd worden."

Als wij de beide teksten vergelijken, dan zien we, dat in de eerste gesproken wordt over vijanden van God, en in de tweede over onze persoonlijke vijanden. De menschen kunnen zondigen tegen God, maar ook tegen ons, gelijk de Schrift ons leert. Nu zegt de Schrift, dat wij de laatsten, schoon onze vijanden, toch lief zullen hebben. Maar die David haat, zijn Gods vijanden, en als zoodanig haat hij hen.

De heilige mannen Gods hebben, zegt Da Costa, als zoodanig geen vleeschelijken, natuurlijken haat tegen de goddeloozen, om hen te vuur en te zwaard te verdelgen; zij hebben een volkomen, dat is een volmaakten, heiligen haat tegen een, die het booze met welbehagen doet. Zij haten beide, gelijk God ze haat, en zonder op te houden voor hun natuurgenooten te bidden en hun alle liefde te bewijzen, daar, waar zij niet als vijanden Gods optreden.

Wat kan er bedoeld worden met „planken van drie kwartier van elven" waarvan ik onlangs gelezen heb? vraagt B. te A.

Vroeger werd, om hout te meten, veelal de zoogenaamde Amsterdamsche voet gebruikt; een duimstok in vieren gevouwen was juist zulk een voet lang. (Men had ook andere voeten, b.v. Rijnlandsche).

Zulk een voet had ii duim; elke duim werd verdeeld in halve duimen en kwarten, meestal kwartieren genoemd. De timmerlui spraken van half duims hout, drie kwartiers delen (plan ken) enz.

Planken van drie kwartier van elven, wil dus zeggen, planken die s/i Amsterdamsche duim dik waren.

Tegenwoordig wordt ook voor het meten van hout, meestal de honderdvoudige maat gebruikt, die ook op de duimstokken is aangegeven.

Dezelfde lezer vraagt nog, waarom men wel zegt: „Elk meent zijn uil een valk te zijn."

Zoo als wij weten, werden de uilen vroeger en ook nu nog wel, beschouwd als suffe, droomerige beesten, hoewel dit geenszins zoo is; in overoude tijder, dacht men er dan ook trouwens niet zoo over.

Dat de uil verkeerdelijk zoo beschouwd wordt, komt denkelijk daarvan, dat hij, een nacht-roofvogel, over dag zich verschuilt, en slapend of met half gesloten oogen in holle boomen en op verborgen plaatsen zit. „Zoo dom als een uil, " en „een uilskuiken, " zijn nog gltijd heel bekende uitdrukkingen.

Bij den valk daarentegen is het juist andersom. Hij vertoont zich overdag, en zijn flikkerend, scherp oog blikt vér in het rond, of hij ook een prooi ziet. Oudtijds vooral, werden daarom de valken ook voor de jacht gebruikt. Hetjdaartoe afgerichte dier, steeg eerst hoog in de lucht, keek van daar met zijn scherp oog rond, en wierp zich dan pijlsnel uit de hoogte op zijn buit.

Dat onderscheid tusschen uil en valk, scheen dus zoo groot, dat de eerste het beeld der domheid, de laatste dat der scherpziendheid werd. Maar, wil het spreekwoord zeggen, de mensch is zoo verblind, dat hij zelfs een uil, als het maar zijn vogel is, voor een valk zou houden, en b.v. zijn eigen meening, al is die dwaas, toch hooger stelt dan die van wijzeren, louter omdat het zijn meening is.

CORRESPONDENTIE.

C. T.—W. te A. Zoodra mogelijk.

J. te K. Uw vraag was zeer duidelijk gesteld, doch ons onderzoek leidde nog tot niets. We hopen u spoedig afzonderlijk te schrijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's