GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XVIII.

NAAR WEST.

NAAR WEST. De prins was geen man van veel plichtplegingen — wat hem in Engeland vaak ten kwade werd geduid. Hij wenkte zijn bezoeker zich neer te zetten, vestigde toen zijn doordringenden blik op hem, en sloeg daarna het oog op eenige papieren, die vóór hem lagen. Vervolgens deed hij hem kortaf enkele vragen omtrent 's graven vroeger leven in Frankrijk en in Denemarken, en zeitoen:

„Ge wenscht in dienst der Staten te treden ? ”

„Ja gaarne, uw hoogheid", antwoorde de graaf zich buigende.

„En uw zoon eveneens? ”

„Ja, uw hoogheid.”

„Kunt ge voor hem instaan? ”

De graaf bevestigde dit.

„Welnu sprak Willem, over een week vertrek ik, zoo God wil, naar Engeland. Ik zal uw aanstelling laten in orde brengen. Zorg dat ge gereed zijt mee te gaan. We vertrekken uit Den Haag en gaan te Vlaardingen of Maassluis scheep. Uw zoon kan later volgen. In Engeland zullen we zien wat we voor hem doen kunnen. God make u beide voorspoedig, 't Nadere over een week”.

De graaf stond op, nam eerbiedig afscheid en verliet met een verruimd hart het vorstelijk verblijf.

Op den bepaalden tijd bevond de graaf zich in Den Haag. Daar lag zijn aanstelling tot officier in het leger der Republiek reeds gereed en weldra kreeg hij last zich naar Maassluis te begeven, om vandaar den tocht naar Engeland te doen.

Na een voorspoedige reis — 'twas in den zomer — bereikte men Londen, waar allen onlEcheepten en hun een verblijf werd aangewezen, totdat koning Willem zou gekomen zijn. Deze verscheen twee dagen later en liet de

nieuwe officieren — er waren er meer — onmiddellijk bij zich komen, ten einde kennis te maken en hun ook enkele aanwijzingen te geven, die in deze tijden van woeling en krijg niet onnoodig waren. Toen de heeren vertrokken, was het met de zekerheid dat hun verblijf in Londen niet van langen duur zou zijn, en ze waarschijnlijk spoedig naar Ierland zouden vertrekken, waar de aanhangers van den verdreven koning Jacobus zich nog geducht roerden.

Zoodra de graaf dit wist, haastte hij zich naar Amsterdam te schrijven, waar de zijnien nog waren achtergebleven. Daar echter dezelfde oostenwind die zijn reis naar Engeland zoo bespoedigd had, nog steeds bleef waaien, was de kans groot dat het schrijven niet zoo spoedig zijn bestemming zou bereiken. Inmiddels maakte de graaf zich den vrijen tijd te nutte door zijn landgenooten op te zoeken die, dit wist hij, in grooten getale ook te Londen woonden. De vervolging in Frankrijk had de Gereformeerden aldaar overal heen verspreid Engeland, ons land, Duitschland boden hun een wijkplaats; waar zij veilig en vrij naar hun geloof konden leven.

Zoo was 't dan ook geen wonder, dat onze nieuw aangekomene al spoedig, ook onder de officieren, er meer dan een aantrof die zich zijn naam herinnerde. Zelfs bespeurde hij dat er minstens evenveel Hugenooten te Londen als te Amsterdam wonden, 't Was trouwens zeer begrijpelijk, wijl, gelijk ieder weet, de zeereis van Frankrijk naar Engeland maar kort is, en de vlucht naar het laatste rijk dus niet zoo moeilijk.

Den tweeden dag na zijn aankomst bevond de graaf zich voor zijn zaken op weg en was juist bij Temple Bar, gekomen (destijds een der poorten van Londen) toen hem iemand die voorbijliep zeer eerbiedig groette, als kende hij hem meer van nabij. De graaf kon niet nala--ten den onbekende even staande te houden, om vriendelijk in het Fransch te vragen wien hij de eer had voor zich te zien.

„Wel, mijnheer de graaf, " was het antwoord dat in even goed Fransch werd gegeven, „kent ge mij dan werkelijk niet meer? ”

De graaf zag den ander scherp aan, dacht even na en sprak toen:

„Gij zijt toch niet Lafon, mijn adjudant? ”

„Maar wie anders ? .' was 't antwoord, „welkom hier mijnheer de graaf, vooral in deze kleedij”.

„Maar zeg me toch, hoe zijt gij, hier, waarde vriend. Ge weet, mij heeft men om des geloofs wille uit het land gedreven „Maar u ... ”

„Gij wil zeggen, dat ik goed katholiek was en dat er dus geen reden bestond den luitenant te vervolgen, gelijk men den overste deed." „Juist”.

„Ik zal 't u uitleggen, maar niet hier. Zoudt ge mij de eer willen doen mij te bezoeken? ”

„Heel gaarne.”

Een uur later zat de graaf in de eenvoudige woning van Lafon, die in het oostelijk deel van Londen woonde, in een juist niet aanzienlijke buurt. Evenwel telde destijds dit deel der hoofdstad — de oude stad — veel meer welgestelde bewoners dan nu.

„Toen men u, zoo verhaalde Lafon, gedwongen had het leger te verlaten, voelde ik eerst recht hoeveel ik verloren had. En toen ik vernam, dat ge ook uit het land waart gevlucht, werd ik nog meer ter neer geslagen. Ik begon mij af te vragen wat het toch kor» zijn, waardoor men u, een onzer knapste officieren, zoo met haat en verachting vervolgde. Ik wist wel dat men u een ketter, een Gereformeerde, een Hugenoot meende, maar dusver had ik nooit recht begrepen, en ook niet onderzocht wat dat eigenlijk zeggen wilde. Ik wist alleen dat ge een vijand waart van de kerk en de priesters.”

„Ja, vriend, zoo gaat het er velen" zei de graaf zuchtend, „we worden veroordeeld en veracht zonder dat de meesten zelf weten waarom.”

„Nu, " zoo vervolgde Lafon, „ik had geen rust vóór ik wist hoe de zaak eigenlijk was. Ik moest weten, wat kwaad een man als onze overste wel kon hebben bedreven. Doch als ik er naar vroeg kreeg ik steeds niet anders ten antwoord dan: hij is een ketter; de koning wil niet dat er zulken in het Koninkrijk zijn. Ik wist nu nog niet veel meer en toen ik er eens een priester over sprak, zei deze kortaf: Houd u er buiten; dat gaat alleen de kerk aan.”

„Alsof die ons zalig kan maken", merkte de graaf op, „hoe treurig toch!”

„Eindelijk", zoo vervolgde Lafon, „kwam ik te weten, dat de ketters, als zij zich verantwoordden of met de priesters redetwistten, zich steeds beriepen op den Bijbel. Ik had dien nooit gelezen, en besloot er mij een aan te schaffen, maar dan zulk een die door de Roomsche kerk is goedgekeurd. Ik ging nu aan het lezen en begreep eerst heel weinig, maar vooral niet, hoe de priesters het iemand als een zonde durven aanrekenen, zoo hij dit Boek leest, en waarom het hier en daar openlijk verbrand wordt. Doch al lezende begon ik toch zeer spoedig te bemerken, dat een groot aantal der dingen die de Roomsche kerk leert of die wij onderhouden moesten volstrekt niet in den Bijbel voorkomen.”

CORRESPONDENTIE.

B. V. t. R. Het zal wel noodig zijn, dat u het door u bedoelde gebruik wat nader omschrijft, eer wij beproeven de gevraagde toelichting te geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1904

De Heraut | 4 Pagina's