GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Diaconaal Correspondentieblad geeft Prof. Biesterveld de volgende beschouwing over de verhouding van „kerkeraad en diaconie."

Nog steeds schijnt er misverstand te heerschen over de rechte verhouding tusschen den Kerkeraad en de Diaconie. Uit het ingezonden stuk van br. Kamphuis in ons vorige nummer bleek dit opnieuw. Daarom meende ik het niet ondienstig te zijn nog eens deje zaak ter sprake te brengen, tegelijk om te doen uitkomen dat in een vorig artikel in den eersten jaargang geplaatst en ook aan deze vr. ag gewijd, allerminst iets onvriendelijks bedoeld was aan het adres van de broeders Diakenen, wat toch eigenlijk ook moeielijk te onderstellen is bij onze Redactie, die, geheel onverplicht, maand aan maand artikelen schrijft over den diaconalen arbeid.

»Door «Kerkeraad' kan men, gelijk bekend is, tweeerlei verstaan, tenminste met dezen naam worden tweeërlei vergaderingen genoemd. Men heet alzoo den »breeden" Kerkeraad, gelijk die in onze Belijdenis art. 30 is omschreven met de woorden »dat er ook Opzieners en Diakenen zijn, om met de Herders te zijn al de Raad der Kerk" Men noemt echter ook met dien naam den Kerkeraad in engeren zin, de vergadering die bestaat uit den Predikant of de Predikanten met de Ouderlingen.

Waar de Diakenen echter afzonderlijk vergaderen is het beter om den naam «Kerkeraad" alleen van de laatstgenoemde vergadering te gebruiken, en de eerstgenoemde vergadering te betitelen: Vergadering van den Kerkeraad met Diakenen". Van deze eerstgenoemde vergadering zijn dan echter de Diakenen lid in volle rechten. En nu schijnt het mij toe, dat de groote belangrijkheid van die vergadering en hare werkzaamheden zeer door sommige broederen, en geheel ten onrecfite, wordt verkleind. «Gewoonlijk worden daar niets anders dan eenige financieele aangelegendheden behandeld. En daar alleen aan te mogen deelnemen is verlaging van het priesterlijk ambt der Diakenen", zoo spreekt men. Maar is dit waar ? Worden er op die vergaderingen niet veel gewichtiger werk zaamheden verricht ? Daar immers heeft het gewichtige werk plaats van het stellen der dubbeltallen voor de verkiezing van ambtsdragers. Daar geschiedt de beroeping tot het ambt. Daar worden eventueele bezwaren van beroepenen, die meenen zich aan de vervulling van het ambt te moeten onttrekken, onderzocht en beoordeeld. Daar worden de attesten van beroepen Leeraars onderzocht en goedgekeurd. Daar worden de attesten van vertrekkende Leeraars vastgesteld en de eerste stappen bij emeriteering gedaan. Zijn dat geen zeer gewichtige aangelegenheden, waarmee de welstand der gemeente ten nauwste samenhangt ? Daar heeft de visitatie plaats, waarbij aan de Diakenen met de Ouderlingen, de Predikant buiten staande, op last der Classis de vragen over den arbeid van den Predikant worden voorgelegd, en aan de Diakenen met den Predikant, de Ouderlingen buiten staande, de inhchting over hun werken en handelen verstrekt. Is dat een geringe arbeid ? Ik meende dat waar tot zulke dingen geroepen wordt, zeker van geen «verlaging" van het Diakenambt kan worden gesproken. En ook de financieele aangelegenheden zijn toch niet van gering belang te achten.

In den Kerkeraad als zoodanig echter hebben naar het geldende Gereformeerde kerkrecht, de Diakenen geene zitting. Daar toch worden de zaken behandeld die het leerambt en het regeerambt alleen gelden. Tucht, regeling van huisbezoek, toelating tot het Avondmaal, regeling van prediktijden, catechisatie, enz. Alleen wanneer een Kerkeraad uit slechts weinig personen bestaat, kan ook aan de broeders Diakenen • voor deze zaken zitting en stem worden verleend, opdat de regeering der kerk niet bij te weinig personen sta. Maar dan treden in deze zaken de Diakenen niet op in hun eigen ambt, maar als hulp-ouderlingen. Dat is toch wel zeer duidelijk. Het is toch niet der Diakenen ambt om de kerk te regeeren, maar wel der Ouderlingen ambt. Het wordt in ons Bevestigingsformulier voor de Diakenen zoo duidelijk omschreven: ten eerste dat zij in alle getrouwheid en naarstigheid de aalmoezen en goederen, dis den armen gegeven worden, verzamelen en bewaren; ja ook vlijtig zijn, om te helpen toezien, dat tot hulp der armen vele goede middelen gevonden mogen worden. Het tweede deel van hun ambt bestaat in de uitdeeling, waartoe vereischt wordt, niet alleen gave van onderscheiding en voorzichtigheid, om de aalmoezen niet te besteden dan waar het noodig is, maar ook blijmoedigheid en eenvoudigheid om met een bewogen hart en toegenegen gemoed de armen te helpen, gelijk de Apostel eischt, Rom. 12:8 en 2 Cor. 9 : 7. Waartoe zeer goed is, dat zij niet alleen met de uiterlijke gifte, maar ook met troostelijke reden uit het Woord Gods, aan de armen en ellendigen hulp brengen". Zoo wordt ook het ambt der Diakenen in de verschillende bepalingen der Kerkenorde omschreven.

Van de Ouderlingen heet het, dat zij met de Dienaren des Woords opzicht moeten hebben over de gemeente, acht hebben te geven op de handhaving der goede orde in de kerkelijke aangelegenheden, en bijzonder toezicht hebben te nemen op de leering en den wandel der Dienaren des Woords.

Naar dit beginsel hebben onze vaderen steeds gehandeld. Sommigen wilden zelfs de uitzondering voor kleinere kerken vastgesteld niet laten gelden. Zeer sterk sprak b.v. Koelman zich uit in zijn boek over het ambt en de plichten der Ouder lingen en Diakenen, als hij de vraag stelt: Of den Diaken ook toekomt, behalve de zorg voor de armen, ook mede te zitten in den Kerkeraad, en aldaar over alle voorkomende zaken met de Predikanten en Ouderlingen te stemmen, en zoo de Kerk te regeeren ? — en antwoordt: volgens de goddelijke ordinantie komt hun dat niet toe, en staat het ons niet vrij, Gods order te ver anderen".

Van zelf spreekt dat in de Kerken, waar om het klein getal der Ouderlingen de Diakenen als hulp ouderlingen optreden, ook omgekeerd alle diaconale zaken in die ééne vergadering komen en de Ouderlingen dan als »hulp-diakenen" mee oordeelen en beslissen.

Die scheiding komt ons voor zeer juist te zijn, omdat zoo het onderscheid der ambten uitkomt. Als de stelling juist is dat de Kerkeraad tucht oefent, maar dit uitoefent door de Ouderlingen; en barmhartigheid oefent, maar dit uitvoert door de Diaconie, dan is daarmee zeker wel uitgesproken, dat de broeders Diakenen zich niet inlaten met «tucht enz.", indien dit niet geëischt wordt door de kleinheid der Kerk die zij dienen.

Geenszins echter volgt uit deze beschouwingen at Kerkeraad en Diaconie nu maar naast elkaner leven en niets met elkander van doen hebben. Integendeel, wij zagen het, welke zeer gewichtige aken (zeker niet van minder belang dan tuchtevallen) mede aan de beoordeeling en beslissing er Diakenen worden onderworpen, zonder dat eze dingen tot het ambt der barmhartigheid zijn e rekenen. En omgekeerd heeft de Kerkeraad ok een zeker zeggenschap in de zaken der Diaconie. e scheidingslijn is nooit volstrekt te trekken. at is ook zoo met de Bediening des Woords. ie rust bij de Dienaren. Maar hebben de Ouderingen daaromtrent geen roeping ? Zeker — bijonder toezicht te oefenen op de zuiverheid en et de Diakenen bij kerkvisitatie over alle deekn van de vervulling van het ambtelijk werk van I den Dienaar verslag te doen. De Dienaar onder controle van de andere ambtsdragers — de Diakenen onder toezicht van den Kerkeraad, wat betreft hun financieel beheer — en allen weer onder controle van de gemeente, die naar het ambt der geloovigen ook oordeelt over de vervulling van den dienst naar den lastbrief des Heeren.

Zoo schreven onze vaderen voordat door de Diakenen rekening aan den Kerkeraad zal gedaan worden. We herinneren alleen maar aan het des betreffende artikel in de Dorische Kerkenordening (25): «waarvan zij rekening zullen doen in den Kerkeraad. en cok (zoo iemand daarbij wil zijn) voor de Gemeenie, tot zulken tijd als de Kerkeraad het goed vinden zal". Is dat vernederend voor de broeders Diakenen ? Wie kan het met grond beweren. Het geldt financieel beheer — hoe meer controle hoe beter! Elke vereeniging doet niet anders.

En dan de bepaling van art. 40: «Insgelijks zullen de Diakenen alle weken te samen komen, om met aanroeping des Naams Gods van de zaken, hun ambt betreffende te handelen, waartoe de Dienaren goed opzicht zullen nemen, en desnoods zijnde zich daarbij laten vinden". Is het vernederend dat advies gegeven kan worden en door andere ambtsdragers dan door Diakenen zelf ? Het geldt niet de vraag of de Diakenen niet vrij zijn in de uitdeeling der gaven, in het «practische gedeelte", gelijk br. Kamphuis het noemt.

Zeker niet zonder groote noodzaak zal de Kerkeraad aanmerking maken enz. Maar het kan toch wel eens noodig zijn dat men advies vraagt. De Ouderlingen mogen ook geen zaken behandelen die de regeering der Kerk raken, zonder de Predikanten. En de Predikanten doen geen stuk van hun werk zonder toezicht van de Ouderlingen.

Wat moeien die zich dan wél niet beklagen ! Maar de broeders Diakenen begeeren zelf telkens voorgelicht te worden. Getuigen de adviezen en referaten op hunne Conferentiën

Eindelijk is de vraag gewettigd: is het wel ge heel waar, dat de Diakenen met hunne positie verlegen moeten zijn ? Ik geloof dat na het ge geven pleidooi niemand dit behoelt toe te stemmen. Neen, als het ambt goed wordt verslaan en ver vuld, dan zal beperking van het terrein niet schaden, maar de krachtsontwikkeling meer intensief doen zijn — dan zal advies en toezicht niet drukken, maar begeerd worden. En zelfs bij het schijnbaar meer beperkte terrein zal de arbeid zeker zoo gewichtig en zwaar worden bevonden dat ieder die daartoe wordt geroepen zeggen moet: Wie is tot deze dingen bekwaam ?

Aan dit glashelder betoog behoeft niets te worden toegevoegd. Zooals Prof. Biesterveld hier de verhouding van diaconaat en kerkeraad omschrijft, is het door onze kerkenorde gewild,

Er is in Christus' kerk verscheidenheid'van ambt. En het diakenambt kan dan eerst het rijkst tot ontwikkeling komen, niet wanneer het poogt in het ambt der ouderlingen in te dringen, maar wanneer het alle kracht wijdt aan den dienst der barmhartigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1904

De Heraut | 4 Pagina's