GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een belangrijk proces.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een belangrijk proces.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Amsterdam, 16 Dec. 1904,

De positie van de beide procedeerende kerken in Schotland hebben we met opzet iets uitvoeriger toegelicht, omdat eerst daardoor de gang van het proces kan begrepen worden.

De Vrije Kerk, die in 1900 onstond door saamsmelting van het grootste deel der Vrije Kerk met de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk, was metterdaad afgeweken van het standpunt, waarop oorspronkelijk de Vrije Kerk zich geplaatst had. Het beginsel van de Staatskerk, v/aarvan de Vrije Kerk uitging, was practisch uitgeruild voor dat van het voluntarism, de scheiding tusschen Staat en Kerk. En de band aan de belijdenis, i. c. de Westminstersche confessie, was verzwakt, doordat de kerk onderscheid maakte tusschen de essentieele waarheden en de bijkomstige, en haar dienaren alleen aan de eersten bond. Op dien grond meende de groep, die met de saamsmelting niet meeging, en zich als de voortzetting der oude Vrije Kerk beschouwde, dat haar en haar alleen het recht op het kerkegoed toekwam.

De klacht, door de Vrije Kerk tegen de Vereenigde Vrije Kerk ingediend, ging dus niet tegen de naamsverandering of desamensmelting zelf. Beide zijn in het proces nauwelijks genoemd. Het recht van een Kerk om met een andere Kerk saam te smelten, mits beide Kerken in belijdenis en beginsel één waren, werd over en weer toegestemd. Trouwens, in de oorspronkelijke trusts stond uitdrukkelijk, dat het kerkegoed bestemd was voor de Vrije Kerk of voor een lichaam, dat met de Vrije Kerk zich vereenigde. En evenmin ging het geding over de naamsverandering, want de dwaze gedachte alsof met de verandering van naam, ook het wezen der Kerk zou veranderen, kwam in het hoofd der Schotsche broederen niet op. Het uitvoerig pleidooi, dat van de zijde der Vrije Kerk gehouden werd, liep over twee punten. Vooreerst over een formeele quaestie, of de desbetreffende besluiten der Synode wettig genomen waren. En ten tweede over de materieele quaestie, of de Kerk, die haar beginsel en belijdenis veranderde, daarmede nog als de voortzetting der vroegere Kerk kon beschouwd worden.

Over de formeele quaestie kunnen we kort zijn, daar zij in het proces niet den doorslag heeft gegeven. De Vrije Kerken in Schotland leven onder de vigueur van de zoogenaamde Barriere-akte, die door de Generale Synode in 1697 is vastgesteld en waarbij bepaald is, dat geen veranderingen in leer, liturgie, tucht of kerkregeering mogen gemaakt worden, voordat het desbetreffende voorstel eerst door de Synode voorloopig was goedgekeurd, daarna aan de kerken was toezonden, en na in het algemeen bij de Kerk instemming te hebben gevonden, door de Generale Synode definitief was vastgesteld. De klagende partij beriep zich op deze acte, omdat volgens haar de Synode bij de ineensmelting verschillende besluiten had doorgedreven, niettegenstaande een belangrijk deel der Kerken er zich tegen had verzet. De Court of Sessions oordeelde dezen grond echter niet juist, omdat de Barrière acte alleen eischt, dat „the more general opinion of the church" i) zich voor de wijziging zal verklaren en dus niet als voorwaarde voor de wettigheid van het besluit stelt, dat alle leden hoofd voor hoofd er mee ingestemd hebben. Deze formeele quaestie is in het proces voor het Hoogerhuis niet meer op den voorgrond getreden.

Van veel meer belang is dan ook de materieele quaestie, of een Kerk wettig haar belijdenis veranderen kan. Op dien grond werd de wettigheid der vereeniging hoofdzakelijk bestreden, gelijk uit het pleidooi van de Vrije Kerk afdoende blijkt. De gronden, waarop de Vrije Kerk zich beriep, luiden toch: „vooreerst dat de genoemde acte (van vereeniging) voorgeeft de Vrije Kerk van Schotland te doen opgaan in een nieuwe kerk, die niet alleen in naam verschilt, maar niet erkent en ook niet verplicht is te erkennen de eigenaardige beginselen en belijdenis-geschriften hiervoor genoemd, a's behoorende essentieel en fundamenteel tot de constitutie of het contract, waardoor de Vrije Kerk tot stand kwam; ten tweede, dat tfe voorwaarden van de genoemde acte van vereeniging, in verband genomen met de daarop betrekking hebbende verklaringen, in plaats van de oorspronkelijke wei-omschreven constitutie of contract van vereeniging van de Vrije Kerk, welke in haar fundamenteele beginselen niet veranderd kan worden door eenige meerderheid, hoe groot deze ook zijn moge, gesteld hebben als basis van vereeniging van de genoemde nieuwe Vereenigde Vrije Kerk een contract, dat onbepaald is en dat met opzet zóó gesteld is, opdat het vatbaar zou zijn om van tijd tot tijd veranderd te worden door de Generale Synode van de genoemde Vereenigde Vrije Kerk, zonder eenige bevoegdheid van een minderheid om hiertegen met effect bezwaren in te brengen; ten derde dat deze acte gelegenheid geeft om een breede schaar van mannen, die nooit hebben aangenomen en ook nooit geroepen zullen worden om aan te nemen de eigenaardige beginselen van de Vrije Kerk, toe te laten tot gelijke rechten in de regeering van die Kerk en in het bestuur en het genot van eigendommen, die bestemd zijn voor de eigenaardige doeleinden der Vrije Kerk". De twee laatste gronden, die hieraan toegevoegd worden, zetten dit nog nader uiteen, door aan te toonen, dat de Vereenigde Vrije Kerk niet meer eischt van haar Dienaren onvoorwaardelijke instemming met de eenmaal aangenomen belijdenis der Kerk, maar de onderteekeningg formule zoo had gesteld, dat daardoor feitelijk de kerk te allen tijde de bestaande belijdenis nader uitleggen of zelfs geheel op zij schuiven kon. Heel dit betoog komt dus hierop neer, dat een Kerk, die haar belijdenis verandert in eenig essentieel punt, feitelijk ophoudt dezelfde kerk te zijn, en dat de minderheid, die aan de belijdenis vasthoudt, de wettige voortzetting is der oude kerk en daarom alleen recht heeft op den naam en de eigendommen dier Kerk.

Lijnrecht daartegenover staat het pleidooi, namens de Vereenigde Vrije Kerk gehouden. Vooreerst werd hier betoogd, dat wat het feitelijke betreft, de Kerk nooit eenig essentieel punt in de belijdenis had prijsgegeven. „Hetj zoogenaamde beginsel van de „Staatskerk" of van de verplichting van den Staat om de ware Kerk te erkennen, fiaantieel te steunen enz., zoo luidt het betoog, was geen fundamenteel beginsel van de scheiding van 1843, maar was altijd in de Vrije Kerk een open vraagstuk geweest, waaromtrent vrijheid van meening geoorloofd was, en ook practisch bestond. De meest algemeen aangenomen meening in de Vrije Kerk was, dat de plicht van de burgerlijke overheid om het gezag der Christelijke waarheid te erkennen, door den modernen Staat in het algemeen op volkomen voldoende wijze - wordt nagekomen, ook al erkende de Staat niet een bepaalde Staatskerk, en dat het onderhouden en handhaven van zulk een Staatskerk slechts een particuliere toepassing is van het algemeen beginsel, dat de burgerlijke overheid zekere verplichtingen heeft tegenover de religie, — een toepassing waarvan de profijtelijkheid of onprofijtelijkheid afhangt van de omstandigheden." Maar veel verder ging de Vereenigde Vrije Kerk in haar derde „statement." Op grond van de reeds genoemde Barrière-acte werd hier beweerd, dat de „Vrije Kerk als een vrijwillige vereeniging van personen, die zich te zamen verbonden hebben, met het oog op religieuse doeleinden, van het begin af volgens het gemeene recht de bevoegdheid heeft gehad om haar eigen zaken te controleeren en te regelen, en wanneer haar dit geschikt voorkwam, haar eigen leerstellingen of grondstellingen (doctrines and tenets) te veranderen krachtens de wetgevende bevoegdheid, die eigen is aan de Generale Synode — haar hoogste gerechtshof — handelende door de meerderheid van haar leden." Aan de Generale Synode werd hier dus de meest onbeperkte macht toegekend om de belijdenis te veranderen; zij kon, wanneer zij dit wilde, desnoods heel de belijdenis ook in haar meest essentieele punten wijzigen; en de minderheid die het met deze wijzigingen niet eens was, had zich eenvoudig te onderwerpen of met verlies van alle recht op het kerkegoed de Kerk te verlaten en een nieuwe Kerk te vormen.

Het standpunt door de Vereenigde Vrije Kerk ingenomen, is door niet één rechtbank in Schotland of Engeland gedeeld. Hoeveel de Court of Sessions de Vrije Kerk in het ongelijk stelde en de Ver­ eenigde Kerk in het gelijk, verklaarde toch de rechter, die het eerste vonnis uitsprak, lord Low, dat h'j het principieele uitgangspunt van de Vereenigde Vrije Kerk niet deelde. „Ik ben niet bereid, zoo zeide hij, om met het aangevoerde argument mee te gaan. Hoe breed ook naar mijn overtuiging de bevoegdheden zijn van de Generale Synode der Vrije Kerk, ik houd het er niet voor dat zij onbeperkt zijn. Er bestaan in het geval van de Vrije Kerk (evenals bij elke Kerk) zekere leerstellingen en beginselen, die zoo essentieel zijn, dat zonder deze de Kerk zou ophouden te bestaan, Ik geloof niet, dat de Generale Synode zulke leerstelstellingen en beginselen zou kunnen opzij zetten of veranderen. Bijvoorbeeld de Generale Synode zou naar mijn overtuiging niet de bevoegdheid gehad hebben om een besluit te nemen, waarbij verklaard v/erd, dat de Westminstersche confessie niet langer door de Kerk werd aangenomen, en bepaald werd, dat de regeering der Kerk in het vervolg Episcopaalsch en niet Presbyteriaansch zou zijn; omdat dit geweest zou zijn een verandering van de Kerk zelf; ze zou van een Gereformeerde Presbyteriaansche Kerk veranderd zijn in iets, dat hiervan zeer verschilde." Daarentegen oordeelde Lord Low, dat de Synode wel vrij was in zaken die van nature niet essentieel zijn voor de Kerk, en omdat de aangebrachte wijzigingen naar zijn meening niet de essentie der belijdenis raakten, handhaafde hij de wettigheid der genomen besluiten en sprak de Vereenigde Vrije Kerk vrij.

1) »De meer algemeene meening der kerk".

En evenzoo luidde de uitspraak in tweede instantie door een uitgebereider commissie van dezelfde rechtbank, bestaande uit den Lord Justice Clerk met de Lords Young en Trayner. We halen hier slechts het getuigenis aan van den Lord Justice-Clerk als het meest belangrijke. Na vooraf opgemerkt te hebben, dat volgens de Barrière acte de Synode wijzigingen mag aanbrengen in de leer, ging hij aldus voort: „Het mag een open vraag zijn of de Synode ten opzichte van de leer een onbeperkte macht bezit; of bijvoorbeeld leerstukken, die de grondslagen van het Christendom zelf raken, zooals het leerstuk van de mensch wording of van de opstanding van Christus, zouden kunnen verklaard v/orden niet langer de leerstukken der Kerk te zijn. Het zou moeielijk zijn te zeggen, dat een meerderheid, hoe groot ook, met beroep op de macht om wijzigingen in de leer aan te brengen, zoo de grondslagen van het geloof onderstboven'zou kunnen werpen, en eene minderheid zou kunnen buitensluiten, die aan deze leerstukken vasthield en weigerde anti-Christelijk te worden". Maar de vraag of de Staat geroepen is of niet om de Kerk te onderhouden, raakte volgens hem niet de grondslagen van het geloof, en de Synode had derhalve het recht om op dit punt - die wijzigingen aan te brengen, die zij noodig keurde. Lord Trayner vereenigde zich in hoofdzaak met dit gevoelen, maar lord Young ging veel verder. Volgens hem kon „een vrije kerk door geen wet belet worden een religieuse leer of beginsel te verlaten, hoe essentieel en fundamenteel dit leerstuk ook was." En ook al veranderde ze haar belijdenis, haar kerkegoed bleef haar wettig toekomen. De Kerk „mag op geenerlei wijze verhinderd worden om haar recht uit te oefenen en verandering aan te brengen in of zelfs afstand te doen van eenig leerstuk of beginsel, hoe fundamenteel het ook wezen mocht.”

Laten wij dit laatste gevoelen nu rusten, dan blijkt' dat beide rechtbanken zich op hetzelfde standpunt geplaatst hebben. Ze beoordeelden de zaak van uit kerkelijk oogpunt. Voor hen was de hoofdvraag of een kerk het recht had, wijzigingen in haar belijdenis aan te brengen, en eenmaal beleden dogma's weer prijs te geven.

Het antwoord op die vraag vonden ze in de Barrière-acte, die aan de Synode onder bepaalde voorwaarden dit recht toekende. Toch gevoelde men wel, dat, door dat recht onbeperkt te maken, men een gevaarlijk precedent schiep. Men hield zich daarom niet aan de Barrière-acte, die van geen uitzonderingen spreekt, maar sprak als zijn persoonlijke overtuiging uit, dat dit recht niet raakte de essentieele geloofswaarheden, maar alleen de bijkomstige. Van dat beginsel uitgaande, verklaarde men nu, dat het vraagstuk van de Staatserkenning en Staatshulp geen levensbeginsel was van de Kerk, en dit beginsel daarom niet essentieel mocht genoemd worden.

Feitelijk kwam deze uitspraak dus hierop neer, dat de rechtbank besliste welke beginselen in de confessie essentieel waren of niet. Een vaste objectieve maatstaf, waarnaar dit beoordeeld moest worden, ontbrak geheel. Terwijl lord Low elke verandering, waardoor de kerk haar Presbyteriaansch karakter verloor, een essentieele wijziging noemde, spreekt de lord Justïce-Clerk alleen van de fundamenten van het Christelijk geloof, die onveranderd moeten blijven. Beide erkennen, dat er een grens is, maar waar die grens ligt hangt van het subjectief inzicht van den rechter af.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Een belangrijk proces.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's