GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN LEVENSGESCHIEDENIS.

II.

HOOGER OP.

De koopman, die in Den Haag woonde, en daar meer voor zijn genoegen dan voor zaken leefde, begon nu te overleggen, wat met zijn zwart knechtje aan te vangen.

Hij had hem wel als bediende in huis kunnen houden, maar ten eerste stond dat wel wat vreemd en ten tweede, kon men in een Hollandsch huisgezin toch moeilijk zoo maar aanstonds een negerjongen plaatsen, die van niets afwist. Daarbij had Jacob niets geleerd, verstond dus geen a voor een b, en was zelfs nog alles behalve in staat om bijvoorbeeld behoorlijk een boodschap over te brengen. Het was daarom vóór" alles noodig, dat de jongen wat leerde, bovenal dat hij eenige kennis kreeg van het Christelijk geloof. Immers Jacob was onder de heidenen, en wel de zeer ruwe groot geworden, en wist niets van God of Zijn gebod.

Zoo besloot o^ze koopman dan, den jongen ter school te zenden, allereerst om „Duyts, " d. w. z. Nederlandsch te-leeren. Maar dat lukte niet best of liever, het werd in de war gestuurd. Want de jongens, die eerst heel vreemd hadden opgekeken, begonnen al spoedig den Moriaan voor den gek te houden en hem poetsen te spelen, wat al heel gemakkelijk gfng, daar hij hun taal niet verstond. Ze noemden hem „zwarten n kker, " stopten zijn spelboek weg,

trokken een langen neus tegen hem en zoo meer. In 't eerst liet' het nikkertje dat stil begaan. Maar toen de jongens al balddadiger werden en 't waagden den zwarten Jacob aan 't haar te trekken of hem in 't geniep in de beenen te knijpen, was het geduld van den jongen Afri kaner uit. Hij balde zijn zwarte vuisten en sloeg op zijn belagers los als een echt wildemanskind, zoodat ei meer dan een, een blauw oog of een bebloeden neus opliep, Wel herstelde eindelijk de meester den vrede, doch telkens kwam het weer tot schermutselingen, zoodat onze Afrikaan van de school werd afgenomen. Gelukkig was één ding al vast gebleken, namelijk dat hij in het leeren niet minder knap was dan in het vechten. Dit was aanleiding, dat de koopman hem voortaan thuis liet onderwijzen en met goed gevolg ook.

Want reeds na een jaar had Jacob het zoover gebracht, dat hij niet alleen onze taal behoorlijk las, maar ook verstond. Ook had hij al goede kennis opgedaan van de geschiedenissen uit den Bijbel en de gronden van de Christelijke „religie, " zoo als men toen vaak zei, in plaats van het betere Godsdienst. Met het schrijven ging het ook wonderwel, ja zelfs nog beter dan met het lezen, omdat „'t een 't aer hielp." De koopman had er, ev..n als de meester recht schik in, te meer daar Jacob een aardige jongen was, die in zijn vrijen tijd óf knutselde èf in het huis hielp. Kinderen had zijn meester niet, maar knechten en meiden des te meer. Ook de huisvrouw was al spoedig met den kleinen neger zeer bevriend geworden en zorgde wel, dat het hem aan niets ontbrak.

Na eenige jaren had onze Jacob het tot aller verbazing even ver, zoo niet verder gebracht, dan de meeste kinderen in zijn omgeving, schoon hij was „een moriaens kint, uyt een volk van, ongure seden ende van hen uyteraert nogh christelyck nogh passelyck opgetoghen" (opgevoed). De vraag werd echter, wat nu verder te doen, en de koopman, die goed had opgelet waar zijn pleegkind 't meest lust in toonde, deed hem nu in de leer bij een teeken meester.

Dit bleek een goede inval te zijn geweest, Althans de teekenmeester had weldra geen beter leerling dan Jacob, die van zijn kant „met aller neerstichheid" zich op de kunst toelei. Weldra kon de onderwijzer met trots op de kunstvoortbrengselen van zijn leerling wijzen. En misschien zou er van Jacob nog een groot teekenaar of schilder zijn gegroeid zoo er niet iets was gebeurd, dat een geheelen keer aan de zaken gaf, en tevens op vele vragen een antwoord.

Op zekeren dag namelijk kwam de jongen tot zijn pleegvader en vroeg of hij goed vond dat hij, Jacob, het teekenen liet rusten om wat anders te leeren.

„En wat dan? " vroeg de koopman.

„Ik wou Latijn en Grieksch leeren, " zei Jacob beslist.

„Maar waarom? Wat wil je daarmee doen ? " De jongen aarzelde, maar na een oogenblik zei hij:

Ik zou graag predikant worden en daarvoor moet ik eerst studeeren."

„Predikant!" riep de koopman verbaasd, die daaraan wel allerminst had gedacht.

„Ja, mijnheer!" antwoordde Jacob, „als ik dan groot ben en alles weet, kan ik naar mijn land gaan en zal aan de heidenen het Evangelie verkondigen. Dat zou ik zoo gaarne willen."

„Ik zal er eens over denken, " was het antwoord, en Jacob ging heen.

De koopman hield zijn woord. Hij was een man ver van onverschillig van de dingen van Gods koninkrijk. Hij moest bij zich zelf erkennen, dat het plan niet zoo verwerpelijk was, want Jacob had blijkbaar allen aanleg om te leeren, gelijk ieder zag en wist, en had hij nu daarbij ook lust zijn heidenschen landgenooten het Evangelie te verkondigen, wie kon dat beter doen dan hij? Allen met wie hij over de zaak sprak dachten eveneens, en dus kreeg Jacob zijn zin en werd ter Latijnsche school besteld, al had de teekemeester daar veel tegen.

Ook daar maakte onze neger het bijzonder goed. Onderscheidde hij zich door zijn kleur van de andere leerlingen, niet minder van velen door zijn ijver en kennis. In niets was hij bij anderen ten achter, velen in allerlei vooruit. De onderwijzers deden hun best om dezen merkwaardigen leerling verder te brengen, en hij beloonde dat door zijn uiterste best te doen, zoodat de koopman vaak tot zijn vrienden zei: Als ik ooit mijn geld goed besteed heb, dan is 't aan dien jongen.

De tijd zou leeren of hij juist had gezien.

AAN VRAGERS.

Op de vraag van B. diene, dat Plutus (niei Pluto) de god des rijkdoms was bij de Romeinen en de Grieken. Hij wordt voorgesteld als blind, waarmee de heidenen aanduidden dat geld en bezitting nu dezen dan dien ten deel val len, en dus als 't ware in den blinde worden uitgedeeld.

Wij weten echter beter.

CORRESPONDENTIE.

L. d. O. te C. Als 't kan zullen we gaarne antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's