GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WERELDEN

THUIS.

XXVI.

’t Was een droevige thuisreis die Rika deed, al trachtten vader en moeder, die haar afhaalden, haar zooveel mogelijk moed in te spreken. Zij moest maar hopen, zeiden ze; alles zou zich

nog wel ten beste schikken. Zoo kwam zij dan terug op het dorp, waar zij liefst niet was weergekeerd. Of de menschen dat nu min of meer hadden begrepen, dan wel dat Rika het zich verbeeldde, in alle geval vond zij, dat de lieden ver van hartelijk jegens haar waren. Zij vergat er bij te bedenken dat, indien het zoo was, zij het grootendeels aan zich zelf had te wijten. Immers de enkele keeren dat zij haar ouders nog had bezocht, had zij zich tamelijk hooghartig jegens, de dorpelingen gedragen, en hun doen gevoelen: ik ben nu een stapje hooger geklommen, en niet meer uws gelijke. Nu echter werd zij ontstemd, dat zoo weinigen belang in haar schenen te stellen.

Een paar dagen na haar aankomst ging zij met moeder naar haat kamertje, om een van haar twee koffers, die nog gesloten stond, uit te pakken. Daar lagen de boeken en papieren in, door haar 200 vaak en ijverig gebruikt, en met tranen in de oogen borg zij ze alles weg en maakte er een grooten stapel van, alsof ze dacht, ik heb dat alles toch niet meer noodig.

Toen echter kwam wat haar goed deed. Daar lagen netjes onder de boeken gepakt, al d geschenken, die zij bij 't afscheid had ontvangen. Elk pakje met een naam er op. Onderaan vond zij een doosje, waar echter niets bij vermeld was. Zij opende het en zag een mooi, gouden horloge. Op een stukje papier stond alleen: „Van uw vrienden B."

„O, moe, " riep ze, „kijk eensl Dat is van mijnheer en mevrouw Brandwijk. Wat zijn dat toch goede menschen!"

„Ja kind, " zei moeder, „nu, misschien zie je ze nog wel weer terug. Ik ben op 't oogenbhk maar blij, dat we je weer gezond en wel hier hebben."

't Was moeilijk te zeggen of de dochter in de blijdschap deelde. Ze zei het althans niet, maar haastte zich, het mooie, glinsterende uur werk op een standaardje te hangen. Toen ging ze weer voort met uitpakken.

„Daar heb ik heusch grootvaders Bijbel ook dien hij je gaf, die goede man, " zei moeder. „Nu je hebt op dat boek beter gepast dan op de andere, 't Lijkt nog wel splinternieuw!

Rika zei ook daar niet veel op. 't Ging toch ook moeilijk om te zeggen: In al die andere boeken las ik gedurig, maar den Bijbel liet ik stil liggen en keek er nooit in.— 't Is heel goed een Bijbel net te houden, maar als na jaren de bladen nog door 't verguldsel aaneen kleven — en dat komt voor — dan getuigt dat niet voor den bezitter. Voor een pronkstuk is onze Bijbel te goed en ook niet bestemd. Als de groote Statenbijbel met koperen of zilveren sloten en hoeken, alleen van zijn plaats komt om gepoetst te worden, doet hij geen nut en den eigenaar geen eer.

Twee maanden bracht Rika op het dorp door, zonder dat zij zich aangenamer gestemd voelde. De dominee, die haar zoo min als Kobus vergat, was haar meermalen komen opzoeken en had vriendelijk en hartelijk met haar gesproken, 't Was voor Rika eenigszins vreemd, weder eens te luisteren naar de woorden van een vromen man. Sinds grootvaders dood was haar dat zelden gebeurd. Ze had meestal, naar haar eigen lust, verkeerd onder menschen die God niet vreesden, die wel braaf wilden zijn — althans sommigen — maar voor 't overige in hun hart zeiden tot den Heere: „Wijk van mij, want in de kennis Uwer wegen hebben we geen lust." In hun hart — want dit zoo ronduit verklaren deden ze niet. Zelfs zouden velen zich verbaasd hebben, als iemand hun had gezegd, dat hun bedenken was vijandschap tegen God. En tocJi was dat zoo. Maar de mensch die buiten God leeft, is zoo dwaas, dat hij dikwijls meent, als hij op het dwaalspoor is, juist in den rechten weg te wardelen. Hij is blind, „van verre niet ziende."

Toch had Rika in baar vroegere jaren genoeg gehoord, om zeer goed den leeraar te kunnen begrijpen, als bij haar sprak van de wegen des Hecren, die hooger zijn dan de onze. Wij willen allen, zoo zei hij eens, ons eigen gebouw optrekken, en de een wil het nog hooger en mooier bouwen dan de ander. Maar dan komt de Heere God vaak en verhindert het werk, gelijk Hij reeds heel lang geleden deed bij den torenbouw te Babel.

Dat is dan niet aangenaam voor ons. Wij vragen dan dikwijls: Waartoe moet dat nu dienen ? Onze to'en was al zoo mooi hoog, en zie, nu moet hij onvoltooid blijven, geheel nutteloos. Maar de Heere God weet wel wat Hij doet. Hij breekt soms ons werk af, om zijn eigen schoon en heerlijk gebouw op te trekken, om ons hart te maken tot zijn tempel.

„Maar, " zei Rika toen, „het is toch niet kwaad

zijn werk met ijver te doen." „Zeker niet, als het maar is tot eer de Heeren. En of uw werk dat nu was, moet ik eerlijk gezegd betwijfelen. Ik acht het ijdele kunst."

Rika keek niet vriendelijk.

„Maar daarbij, " ging de dominee voort, „kan de Heere God redenen hebben, om ook den besten arbeid ons te doen neerleggen. De vraag is maar, of we leeren berusten in Zijn wil, voor Hem zwijgen en zeggen: De naam des Heeren zij geloofd.'

Rika gevoelde maar al te goed, hoeveel waarheid in die woorden lag. Ze wachtte zich dan ook wel tegen te spreken. Ze begreep ook best dat het leven, 't welk haar 't meest aantrok, nu juist niet een leven tot eer des Heeren heeten kon. Toch kon zij nog niet besluiten de gedachte er aan op te geven. Zij had zulk een goed leven gehad; alles was zoo uitnemend gegaan, haar gaven waren door elk geroemd, moest ze dat alles nu prijs geven?

Zoo bleef zij, hoewel reeds half overtuigd dat de weg, dien zij bewandeld had niet de beste was, nog weifelen, te meer daar vader en moeder de hoop nog altijd bij haar levendig hielden, dat het weer zou gaan als vroeger. Zoo kwam het, dat Rika dan ook hetgeen de leeraar zei, wel hoorde, het veelal toestemde, maar toch heimelijk bleef hopen, dat er nog weer verandering zou komen. Zij kon immers ook bij dat werk wel den Heere dienen, een goed mensch wezen 1

Wat haar echter bevreemdde en dikwijls be droefde, was dat er allengs zoo weinig brieven meer uit de stad kwamen, 't Was als begon men haar reeds te vergeten. Zou het waar zijn? Neen, de menschen hoopten zeker haar weldra weer te zien, daarom schreven ze maar niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Voor kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's