GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Geen buile rede”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Geen buile rede”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geene vuile rede ga uit uwen mond. Épheze IV : 29.

Van oudsher was het onzen volksaard eigen, op het stuk van het saamleven der beide seksen, in zijn taal niet al te kieschkeurig te zijn. Er kon veel meê door. Soms zelfs waagde men zich zeer ver. Vaak was het maar al te merkbaar, hoe men aan het oukiesche lust had, en, ouder allerlei zot geklap en gekkernij, liep er dan telkens door het gekeuvel wat de apostel noemt „de vuile rede".

Reeds in die eindelooze gekkernij ligt iets bedenkelijks. Nauwelijks ontmoet men elkaar of men begint reeds te glimlachen, en dan moet het om en om een aardigheid, een grap, of wat men noemt een mop wezen. Heel het gezelschap moet in één lachstemming worden gehouden, en wie er het best slag van heeft, om de lachbui, als ze even liggen gaat, weer op te wekken, is wat dan heet „getapt". Dan wordt er gegiecheld, geginnegapt, geglimlacht, en in het eind wordt het een proesten van het lachen, een onbedaarlijk van den éénen lach in den anderen vallen, zonder dat er één verstandig, één ernstig woord tusschen komt. En vooral in zulke oogenblikken van niet te stuiten zotteklap mengt zich dan in de gesprekken zoo licht ook het zinlijke, verloopt men in equivoque toespelingen, laat men onkiesche en onkuische woorden over de lippen komen, en verloopt men ten slotte in het vuile en vieze.

Dat begint dan onder jongens alleen, of onder meisjes alleen, maar al spoedig waagt men het e ook in gemengd gezelschap. Eens over de brug, durft men al meer, en gaat men al verder. Slechte boeken die men las, of slechte platen die men zag, geven voor die wellustig-getinte gesprekken telkens nieuwe stof. Eu niet lang meer, of alle eerbaar gevoel is afgestompt, en, zij 't al onder bedekten vorm, is er in het eind geen zoo onkuische gedachte meer, of onder het wisselen van een schandelijken ooglonk, komt ze over de bezoedelde lippen.

En op dit bederf van onzen gezelschapstoon stuit ge niet alleen in de ruwere en grovere kringen. Ge vindt het op scholen en kostscholen der meer gegoede klasse. Ge stuit er op onder de studeerende jongelingschap. Ge merkt er allerlei sporen van tot in de hoogste kringen. Noch fijne beschaving, noch hoogere ontwikkeling, blijkt er afdoend tegengif tegen te vormen. En kwam 't eerst althans in deze

fijnere kringen nog meer in bedekten rorm voor, sinds de meest zedelooze litteratuur ook hier ingang vond, treedt het booze kwaad ook hier al driester op. En dat volstrekt niet enkel uit tijdverdrijf, maar wel terdege om als met demonische electriciteit den onreinen hartstocht te prikkelen.

electriciteit den onreinen hartstocht te prikkelen. Ongetwijfeld, er zijn nog tal van nobele kringen waar al wat naar „de vuile rede", zweemt onverbiddelijk gebannen blijft, en met dank aan onzen God mag betuigd, dat ook de breede Christelijke kring zich goeddeels zuiver hield.

Maar toch, ook onder ons worde het inge slopen kwaad niet verbloemd. Wat van oudsher zoo diep in onzen volksaard zat ingeroest, werkt wel terdege hier en daar ook in onze kringen na. Paulus had zeer goed gemerkt hoe 't ook in de Christelijke gemeente te Ëfeze en te Colosse nog opborrelde. £n vandaar dat ook wij het apostolisch woord bezitten; „Alle onreinig heid laat ook onder u niet genoemd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, noch oneerbaarheid, nog zot geklap, noch gekkernij. Geen vuile rede ga uit uwen mond!"

Men heeft vader Cats er de schuld van gegeven, dat ons volk zich op dit stuk zoo vaak meer veroorloofde, dan er voor God mee door kon; en ontkend kan niet, dat hij nu en dan zich gewaagd uitliet. Doch nooit vindt ge bij Cats het schandelijke, het gemeene, de vuile rede.

Hoogstens kunt ge zeggen, dat hij niets weten wil van de preutschheid die onnatuurlijk wordt, en die ook in de Heilige Schrift zelve allerminst steun vindt. In hetgeen op de geboorte en het huwelijk betrekking heeft, ligt op zichzelf niets zondigs, en ook hier hangt alles af van den loozen, boozen trek die er zich onder mengt, van het gif der wellust dat men er in druppelt, van het zinlijk effect dat men met zijn ooglonk en glimplach beoogt.

Wilt ge er een proeve van, hoe vader Cats te werk ging, lees dan eens met heiligen zin dat overschoon gebed, dat hij aan de bruid op de lippen legt op het oogenblik, dat ze haar brui degom, dus nu haar man, in het slaapvertrek verwacht. Het is een gebed tot God Drieëenig, waarin Vader, Zoon en Heilige Geest na elkander, en dan saam als Drieëenig God, worden aangeroepen.

Het luidt aldus:

Reyn Wesen, Eeuwich (iodt, die van den aanbeginne Hebt in den mensch geplant de sucht tot echte minne,

Hebt in den man geleyt de gronden van de trou, En na den man geneycht de sinnen van de vrou. Reyn Wesen, Suyver Lam, die uyt de maecht geboren, Hebt tot het diep geheym den echten staet gekoren, Hebt, als een eyghen bruyt, getrout u weerde Kerck, En aen de trou ghejont dijn eerste wonderwerck. Reyn Wesen, Heylich Vyer, die met bedeckte stralen Komt syghen uytte lucht, komt indemenschen dalen, En suyvert aan de siel al waiter is bevleckt, Al watter uyt het vlees verkeerde lusten treckt. Reyn Wesen, Eenich Godt, wij strecken onse leden Tot dijnen hoogen Throon, wij storten huysghebeden, £n roepen om behulp, op onsen bruylofsdach, Ten eynde dit beroep ons salich wesen mach.

Geeft eerst, genadich Godt, dat wij ter weder-syden Tot onderlingen troost, u soeten naam belijden, Eenparich van ghemoet; geeft ous eensachten geest. Die sijnen Heylant Heft, en sijnen Schepper vreest. Leert ODS tot aller stont u vaderlicke slaghen, Met nederich ghedult, en sonder morren draghen. Ten eynd het sondich vlees, en alle slim bejach Sich onder dijne Wet geduerich buygen mach. Laet geen verkeerde sucht door onse kamer dwalen, Laet genen vuylen brant ons inde leden malen; Bevrijd ons van de twist en alle stuer ghebaer; Geeft yeder volle lust omtrent sijn wederpaer ; Laet over ons bedrijf u gunste nedersyghen, Soo dat wij nimmermeer van dijnen seghen swijghen; Doch geeft ons evenwel gheen meerder ommeslach Als ons en ons gesin ten goede dienen mach.

Wij bidden, lieve Godt, niet om een aerts genoegen. Maer dat sich onse wil na dijne mochte voegen. Behoed ons voor gebreck, en grooteu overvloet; Maar jont ons dijnen troost, soo wort het bitter soet. Doch, SCO het wesen mocht, een deel van dijnen segen, Dat wij, tot onser vreucht, gewenste vrachten kreghen; So wilt se van der jeucht begaven met verstant Ten dienste van de Kerck, of van het vaderlant En wilt desniettemin in ons den geest verwecken Om onder dijne vrees hen op te mogen trecken, Ten eynde, voor besluyt èn ons èn hun gelijck, In Christo sy bereyt het eeuwich Conninckrijck.

Hier nu wordt, zoo ge wilt, niets verbloemd, alles genoemd, maar in wat zuiveren, louteren, heiligen toon!

Neen, waarlijk, niet Cats heeft ons bedorven. Cats ontsloot veeleer den weg tot een gezonde levensopvatting.

Het bederf kwam niet van Cats, maar uit onzen volksaard, uit de zedelooze letterkunde, en uit den .hartstocht van het ongeheiligd hart.

De apostel laat op zijn vermaan zoo ernstig volgen: Bsdroeft den Heiligen Geest niet! Hij voelt diep dat het daarop neerkomt. In alle hebbelijkheid en levensuiting spreekt een geest en de geest die in deze eindelooze gekkernij, in dat wezenloos zot geklap, en in het eind in die onreiiie en onkiesche taal zich uit, is de geest uit de diepte, de geest van het vleesch, de geest van satan. £n daarom bedroeft ge den Heiligen Geest, zoo ge, belijdende dat die Heilige Geest in u woont en u ten tempel koos. Hem dwingt en noodzaakt, om die onreine bewegingen van uw hart aan te zien, en de taal van het geile te beluisteren.

Dat vloekt, dat geeft ergernis, dat is u en uw God onwaardig. Dat is verloochening van. het u heilig levensbeginsel. Dat is den toon verpesten die in uw gezin en in uw kring heerscht. Waarom doet ge het dan ? En waarom vindt men tot in de beste kringen mannen en vrouwen van aanzien, die er toch zekeren lust aan verraden, en er keer op keer hun lippen mee ontheiligen.

De tong is zoo gevaarlijk. Een ander apostel zegt: De tong is een vuur, en het vuur dat op haar brandt, wordt ontstoken uit de hel. Ze besmet het geheele lichaam, en ontsteekt het rad onzer geboorte.

Het komt hier zoo aan op het eerste begin. Een vonk die pas opgloort, is nog licht te dooven. Maar is de vonk een vuur geworden, dan baat geen blazen meer, maar grijpt 't om zich met verrassende snelheid, en wordt 't al één brand, dien niemand meer bluscht.

En zoo is het ook hier.

Merkt ge dat dit booze kwaad in uw gezin, in uw kring den gifiigen kop opsteekt, onderdruk het dan terstond, gestrengelijk en onverbiddelijk, en ge zult den heiligen toon onder de' uwen gered hebben. Maar ook, geef even toe, laat 't even geworden, en ijlings plant het zich voort, en neemt breeder afmeting aan. En dan komt de lach, die den beste ontwapent. En in het eind staat ge er zelf machteloos tegenover.

Een geestigheid is goed, humor kan kostelijk wezen. Stijfheid van toon is allerminst eisch. Maar reeds in wat men noemt „uien en moppen" steekt het gevaar. Reeds die flauwe aardigheden halen den toon van het gesprek naar omlaag, mengen iets giftigs en onreins in de gesprekken. En nauwlijks zijn ze naar dat lage terrein afgedaald, of ook de onreinheid sluipt door de reten en kieren uw hart binnen.

Vooral de vrouw, de Christenvrouw, heeft hier een roeping der eere. Nooit, nooit mag ze dulden, dat in haar tegenwoordigheid de scherts zich iets dergelijks veroorlooft. En wee haar, zoo ze, in plaats van met een blik van verontwaardiging, met een halven glimlach zulk een uiting van de vuile rede begroet.

Ze moet zich daardoor beleedigd gevoelen en« óf het kwaad onmiddellijk tot zwijgen brengen, óf opstaan en het gezelschap verlaten. En daarbij mag ze nooit aarzelen, ofze is haar kracht kwijt, en haar vrouwen-eere is weg.

Toch is en blijft 't nog hooger motief, dat het „den heiligen niet betaamt", en dat ze niet mogen dulden dat de Heilige Geest in hun bijzijn bedroefd wordt.

Vooral de vader in zijn gezin heeft hier met angstvallige nauwiettendheid te waken. Op hem komt de verantwoordelijkheid, als het kwaad onder zijn kinderen insluipt.

Ook in dit opzicht moeten de Christelijke kringen een bederfwerend zout onder ons volk zijn. Een oase van reinheid te midden van de wildernis der onheiUgheden.

Denk ook om uw kinderen, vooral zoodra de jaren komen, dat ook hen het bloed prikke len gaat. Dan rust op u de plicht om ze in heiligen toon te houden, en wordt uw schuld zoo zwaar, zoo ge ook maar een oogenblik het kwaad laat insluipen en voortwoekeren. Want is eenmaal dat booze gif in het bloed, dan kost het zoo bijna ongelooflijke inspanning om 't weder te bezweren.

De Heere uw God vraagt niets onnatuurlijks van u. Hij vraagt niet, dat ge uw gezelschapstoon in een preektoon zult omzetten. Een gulle lach en geestige scherts verhoogen zelfs den toon van het leven.

Maar het onreine, het onheilige, het onkuische en onkiesche blijve van u geweerd.

En daarom altoos komt 't weer op het apostolisch vermaan neer; Geen vuile rede ga uit uwen mond !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Geen buile rede”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's