GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLEINKINDEREN

VI.

TWEEREN GASTEN.

De vrouw ging naar de keuken, oui iets van daar te halen voor de geheel onverwachte gas ten, die na een tocht van anderhalf uur wel behoefte hadden aan rust en verkwikking.

Ocdertusschen beraadslaagden de twee grootvaders met elkander. Er moest volgens hun plan dadelijk gehandeld, eer de meisjes wegge voerd en in een klooster gebracht konden worden. De mei'^jes, hun lieve kleinkinderen, al hun genoegen en hoop in den avond des levens! Zij wisten wel, die oude mannen, dat de vijanden niets ontzagen, en nog even bitter en meedoogenioos waren, als zestig jaar geleden. „Zij hadden, " zegt de geschiedschrijver, „zoo veel vaders en moeders van wanhoop in de eenzaamheid zien sterven, terwijl hun geliefde kinderen werden grootgebracht in de kloosters, waar men hun leerde diegenen te verwenschen, die God hun gebood te eeren."

Weldra keerde hun vrouw terug met spijs en drank. Zij gebruikten er een weinig van, en toen zei de vader tot zijn dochter:

„Marie, nu moet ge de meisjes, die zeker al lang slapen, gaan wekken en aankleeden. Stop ze er goed in, want het is nacht en daarbuiten kil. Hoe minder ze te herkennen zijn, hoe beter. We zullen straks aan de schuurdeur wachten, en moeten alles zoo stil mogelijk doen.'

De moeder begreep dat ze haar kindertjes zou moeten missen ea barstte in tranen uit. „Lieve Marie, " sprak haar schoonvader, „sterk u nu in den Heere, gelijk Benoit dat zoo vaak deed. 't Is hard voor u van de lieve kinderen te moeten scheiden, maar bedenk 't is het eenig middel otn te maken, dat gij ze later wedervindt. Ze zullen, zoo God wil, onder vrienden veilig zijn, en bewaard blijven voor afval van hun geloof. Bid den Heere God om kracht, en laat de meisjes niet merken, dat gij droevig zijt. We moeten ons best doen, voor hen moedig en vroolijk te zien; we hebben nog een langen tocht, en als zij begrepen, dat er gevaar is, kon alles mislukken."

De vrouw deed als haar gezegd was, en vroeg ook, gelijk haar was verzocht, niet meer. Zij wekte de meisjes, die in 't eïrst volstrekt niet begrepen wat moe vyilde, en waarom die ook niet was gaan skpen.

Maar moeder vertelde hun, dat de grootva ders onverwachts waren gekomen om hen af te halen, en een poosje bij hen in Luneray te laten blijven. De kinderen klapten in de handen van genoegen. Want ze hielden veel van de grootvaders, en hadden meermalen bij hen te Luneray prettige dagen doorgebracht. Doch sinds den dood van hun vader, nu een half jaar geleden, waren ze er niet geweest.

„Maar moe, " zei Marie, de oudste, „het licht brandt nog! Is het dan nog donker buiten? "

„Ja lieve kind, maar straks wordt het licht." „En wacht grootvader zoo lang." „Neen, dat kan dezen keer niet. Jelui gaat nu mee, en grootvader zal je wel vasthouden; hij weet goed den weg."

„En blijven we lang bij grootvader? " „Dat weten we nog niet, maar kom; grootvader wacht al."

De moeder kuste de kinderen, die al voortpraatten, terwijl zij moeite had haar smart en haar tranen te verbergen. Doch zij ontving de kracht om zich kloek te houden, zoodat de meisjes niets merkten. Zij drukte hun op't hart lief en gezeggelijk te zijn, en gaf elk kind een

grooten appel en een stuk koek mee. In de schuur brandde een flauw lichtje. Maar toch hei kenden de kinderen dadelijk hun grootvaders, eu sprongen op hen toe onder allerlei blijde uilroepen.

„Niet zoo druk, " zei moeder, „anders maken we Barlrard en zijn vrouw wakker, die zeker nog slapen. Jelui moeten heel zacht loopen en hier 't land over gaan."-

Ze kuste de kinderen nog eens, en na een kort afscheid, namen de vier reizigers in den nacht en zoo stil mogelijk voorttredend, hun weg door een klein weiland, waarachter het bosch lag. De moeder zag hen nog even na. Maar weldra waren allen in de duisternis verdwenen. De hond had gelukkig maar even aangeslagen.

Zij sloot de deur, ging naar het eenzaam, doodstil huisvertrek, waar zij in bittere tranen uitbarstte, terwijl zij haar knieën boog voor den Heere, Hem smeekende om bewaring voor de ouden en de jongen, gelijk om moed en kracht voor zich zelf. Toen ging zij ter rust, maar het duurde lang eer zij den slaap kon vatten. Waar heen gingen haar kinderen? Hoe zou men hen verbergen? Zou ze hen nu en dan nog eens zien. Op deze vragen wist zij geen antwoord, en zij had het, gelijk we zagen, ook niet kunnen vercemec. 't Zou straks blijken hoe goed dat was,

* « * 't Liep tegen tien uur den volgenden morgen, toen de vrouw van Bertrand met een ontsteld gelaat de huiskamer kwam binnenloopen, om haar meesteres te vertellen, dat er soldaten op de boerderij waren gekomen, en dat de overste verlangde de vrouw des huizes te spreken.

De boerin verschrok hevig. Wat moest zij doen? Doch er was geen tijd van beraad. Wane nog eer vrouw Bettrand de kamer weer verlaten had, ging de deur open, en stapte ongevraagd een man binnen, die de kleeding droeg van een officier df.r ruiterij.

Hij trad op de boerin toe, en vroeg met barsche stem:

„Zijt gij de weduwe van Benoit, die, kort geleden gestor-/en is, en twee kinderen naliet ? "

„Ja, " antwoordde de vrouw bevend.

„En gij behoort tot de zoogenaamde Gereformeerden? " Ja."

„Welnu, ik heb u een bevel te brengen in naam des konings. Ik ben met mijn ruiters gekomen om uw twee kinderen op te eischen. De koning wil niet, dat de kinderen van zijn onderdanen langer in het geloof der ketters zullen worden grootgebracht, want dan woekert het kwaad altijd voort. Geef nu de meisjes mee. Er zal voor hun opvoeding worden ga zorgd, en zij zullen weder gebracht worden tot het katholiek geloof, waarvan gij zijt afge­

vallen." De vrouw bleef zitten, zonder iets te antwoorden. De officier werd ongeduldig en ver volgde:

„Doe nu wat ik u in naam van Zijn Ma jas teit zeg, en geef mij de kinderen over. Tegen stand baat u toch niet. Ik heb twaalf tuiJers bij mij en alle verzet zou de zaak maar erger maken. Ik zoü dan verplicht zijn u gevangen te nemen, en dan komen de gevolgen voor uw rekening. Weet dat wel!"

KOOGENBIRK,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1907

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1907

De Heraut | 2 Pagina's