GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLOKKETOREN

IV.

LANGE VACANTIE.

’t Ging me op de krijgsschool aanvankelijk heel goed. Mijnheer Schubert onze directeur, met den rang van officier, was wel streng maar tevens vriendelijk. Hij had hart voor zijn leerlingen en wij voelden dat zeer goed. Ik deed mijn best, leerde gemakkelijk en vond deze school wel zoo aangenaam als de vorige. Toch, toen de mooie dagen kwamen vielen de school-, tijden mij wel eens wat heel lang en vond ik sommige vakken wel wat vervelend. Doch ik dacht, straks krijgen we vacantie en dan kunnen we zes v/eken lang er ons genoegen van nemen.

Maar ’t zou eenigszins anders gaan dan ik dacht.

Op den 4den Juli 1760 om half vijf namiddags (de lessen eindigden om vijf uur) werd er plotseling: „ophouden!" gelast. Dat was iets heel ongewoons op dat uur; alles toch had hier zijn uiterst stipten tijd.

We werden allen bijeengeroepen in een groote zaai, de schermzaal. Daar wachtte ons de directeur. Zijn gezicht stond zeer ernstig, ja droevig. We begrepen dat er iets gewichtigs komende was, •

„Mijn jonge vrienden, " zoo sprak hij, „ik heb u een droeve tijding mee te deelen. Ik had gehoopt u tot de vacantie over twee weken hier te houden, maar de tijdsomstandigheden zijn plotseling zoo ernstig geworden, dat mijn plan niet door kan gaan. We moeten nog heden middag van elkaar scheiden, en het is Gode alleen bekend, of we hier allen weder vereenigd zullen worden, en zoo ja, wanneer. Wat ik bedoel zullen uw ouders u wel duidelijk maken, en, voegde hij met trillende stem er bij; God zegene u en behoede ons allen en land en volk!"

We waren zeer ontroerd toe we onzen beminden directeur zoo hoorden spreken, terwijl zijn stem beefde, en hij met moeüe zijn aandoening bedwong. Velen onzer barstten in tranen uit.

Doch het duurde niet heel lang. Want toen de directeur was vertrokken, en de onderdirecteur ons kwam zeggen, dat de school heden voor een poos werd gesloten, dat we onze boeken en andere zaken mee moesten nemen, dat wie buiten woonden, uog heden avond naar hun ouders zouden worden gebracht en eindelijk dat we vooreerst thuis konden blijven, en den tijd zoo goed mogelijk besteden — toen begonnen we, als jongens, de zaak van den besten kant te bsïien, eE waren de tranen spoedig gedroogd. Ja menigeen lachte bij het denkbeeld, dat de vacantie nu misschien dubbel zoo lang zou

duren als anders, en dat zonder eenige „Aufgabe" of wel vacantiewerk.

We pakten dan een elk het zijne bijeen, drukkende den. onderwijzer en elkaar de hand en gingen toen uiteen, zonder veel er over na te denken, wat toch wel de reden mocht zijn, dat we zoo lange rust kregen. Ik kwam in vrij opgewekte stemming thuis, doch met al den honger van een jongen, die zijn middagmaal in plaats ran te vijf eerst te zes uur krijgt. Ik liep dus zoo haastig de vele trappen op, dat ik geheel buiten adem was, toen ik eindelijk boven stond.

Ik trad binnen. Oom zat zoo verdiept m zijn werk, en tuurde door zijn bril daarop 3O0 sterk, dat hij mi-n binnenkomen niet bemerkte. Tante was afwezig, doch ik bemerkte dat zij mijn eten had klaar gezet. Ik ging in het hoekje waar het stond, en wilde juist gaan bidden vóór den eten toen de klok zes uur sloeg. Oom keek even op en bespeurde mij.

„Ben ik in de war met den tijd of gij ? vroeg hij'.' „Ik meen dat het al zes uur is. Hoe komt ge zoo laat? "

„Mijnheer Schubert heeft ons opgehouden, zei ik, en vertelde verder wat er gebeurd was, maar heel kort, want het eten lokte mij. Oom begreep dat ook, en eerst toen mijn maaltijd

gedaan was, vroeg hij mij:

„En hoe vindt jelui dat nu? ”

„Och, eerst waren we wel bedroefd, maar weet u, we hebben een lange vacantie", zei ik, met een blij gezicht.

„Jongen, ” zei mijn oom ernstig, „ik begrijp dat je het prettig vindt en tocfi, als je eerst begrijpt waarom de. school nu wordt gesloten, zal je vreugd wel wat minderen. Ik weet wel, je hebt geen hekel aan leeren, zoo als sommige dwaze kinderen, maar toch loop je gevaar veel te vergeten als 't lang duurt, en dat kan heel best.”

Ik begon weer te begrijpen, dat er toch iets zeer ernstigs op komst moest zijn. Doch ik vroeg niets en ging naar het raam om eens uit te kijken. Er was geen wolkje aan den hemel en de lucht was zoo helder, dat men tot op een grooten afstand zien kon.

„O oom!” riep ik, „kijk eens wat een schapen!”

Ik zag namelijk of meende te zien, aan den overkant der Elbe, duizenden van die dieren, die de uitgestrekte weilanden bedekten.

Mijn oom echter scheen al gezien te hebben wat ik Ëanschouwde. Hij stond niet op, maar zei met bitterheid in zijn stem:

„Schapeii? Mooie schapen, moet ik zeggen; elk bergt wel vijf of zes wolven.”

Ik keek mijn oom verbaasd aan. Hij ging voort:

„Maar jongen, ben je dan zoo dom of heb je zulke slechte oogen, dat je niet ziet, hoe daar geen enkel schaap loopt? 't Zijn allemaal tenten van de Pjuisen”.

Ik keek nu opmerkzaam nogmaals, en bemetkte duidelijk mijn vergissing. Dat waren dan de tenten van onze vijanden, die zeker bij duizenden op ons afkwamen. Ik wist ook dat het al lang oorlog was, en daarbij dat de Pruisen al eens in Dresden geweest waren, maar van dat laatsie kon ik mij niet veel meer herinneren. Nu echter was ik ouder, en begreep best dat het ernst zou worden.

Ik schrikte. Op dat oogenblik begonnen plotseling al de klokken tegelijk te slaan, en al de koekkoeken te roepen. Mijn oom sprong met drift van zijn stoel.

Hij was altijd zeer kalm. Ik verbaasde mij daarom grootelijks hem zoo opgewonden te zien. Zijn gezicht stond geheel anders dan gewoonlijk, en ik meikte dat hij aan alle leden beefde. Toen ook onze buisklok had geslagen, ttad hij op het sv.ate klokketouw toe, dat door de zoldering van ons vertrek afhing, en begon er aan te trekken, terwijl bij uitriep: „God zij ons genadig!' Weldra begonnen de klokken boven ons te luiden, en verkondden dat het zeven uur was.

Nu ging mijn oom weer zitten, veegde de tranen wfg die in zijn oogen stonden, en zei met diepe ontroering:

„Je begrijpt zeker niet, Johan, wat mij ontstelt. Ik zal het u uitleggen, al zijt ge ook nog maar een kind. Wat ik u te zeggen heb, lijkt heel veel op 't geen mijnheer Schubert tot afscheid sprak. Wie weet wanneer we elkaar weerzien. Zoo kan ik ook zeggen: Wie weet, wanneer ik weder de klokken luiden zal”.

Ik keek met groote oogen en open mond mijn oom aan. Ik begreep volstrekt niet wat hij bedoelde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's