GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte),

Christus Koningschap en de Kerk.

I.

Want één brood is het, zoo lijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. I Cor. lo : 17.

Op den voorgrond stelden we de verplichtingen jegens Christus als onzen Koning, die op elk van zijn verlosten persoonlijk rusten, doch voegden er van meet af bij, dat daarna aan de orde moesten komen de verplichtingen die jegens onzen Koning op ons rusten, als saamlevende met anderen in kerk, gezin, staat en maatschappij. Aan de Koninklijke heerschappij van Christus is niets onttrokken. Alle dingen immers zijn hem. overgegeven van den Vader. Maar wel draagt dit Koningschap van den Christus een zeer onderscheiden karakter, al naar gelang van het voorwerp, waarop het zich richt, en van de wijze waarop het werkt. Dat voorwerp kan zijn de natuur, de engelenwereld en de wereld der menschen, en de wijze van inwerking op deze drie kan zijn onmiddellijk of middellijk door instrumenten, die hij hiertoe bezigt, yit het laatste nu alleen vloeien onze verplichtingen voort. We leven in de wereld der menschenkinderen in allerlei verband. Naast ons persoonlijk staat ook een gemeenschappelijk leven, dat we met anderen leiden. Ook dit gemeenschappelijk leven met anderen brengt ons een roeping, brengt een taak, schrijft ons een gedragslijn voor, eischt een optreden onzerzijds. Reeds geheel buiten het Koningschap van Christus gerekend, is dit zoo. Als leden v< in een gezin, als levende ineen menschelijke maatschappij, als leden van een volksstaat zijn we reeds in onze hoedanigheid van menschen geroepen en gehouden, den welstand van gezin, maatschappij en volksleven te helpen bevorderen. Maar zijn we in Jezus ingelijfd, dan drukt de levensband, die ons met onzen Koning verbindt, in alle deze sociale verplichtingen een eigen plooi. Ook in het gezin, in de maatschappij en in het volksleven moet de heerschappij van den Christus tot haar recht komen; en het zijn de Christenen, die èn elk voor zich, èn saam, in elk dezer kringen daartoe moeten medewerken, en die dit doen moeten niet op de sleur af, maar welbewust, wijl ze alleen door zelfbewust optreden metterdaad de majesteit van Koning Jezus eeren. Het is daarom noodig, dat we ons er duidelijk rekenschap van geven, welke de invloed is, die van Jezus Koningschap op elk van deze kringen behoort uit te gaan, en wat elk onzer als onderdaan van Koning Jezus, en als tegelijk lid van elk dezer kringen, in Jezus' naam en te zijner eer te spreken, te doen en te lijden heeft.

Geheel afgescheiden hiervan is echter de roeping van de Kerk in zake Jezus' Koningschap. In zooverre zeer zeker staat de Kerk als kring met de kringen van gezin, maatschappij en volk op één lijn, dat ook in de Kerk velen saamleven, en aldus saamlevend, ééngeheel vormen. De eisch tot saamleven ligt in de schepping zelve gegrond. Er is in de ure der schepping niet mensch naast mensch, maar mensch uit mensch geschapen. Van meet af is het leven van mensch en mensch saamgeweven. Als God een boom schept, maakt Hij niet afzonderlijk wortels en stam, takken, twijgen, bladen, bloesems en vruchten, om die daarna tot een boom ineen te zetten, maar doet Hij in zijn almacht dat alles vanzelf en geleidelijk uit één zaad ontkiemen en opkomen. Zoo zit de geheele boom organisch ineen en vormt een eenheid. En juist zoo heeft God de Heere ook met ons menschen gedaan, zoowel met elk onzer persoonlijk, als met ons allen saam. Ons lichaam is niet gevormd, doordien God eerst apart voor elk onzer een hoofd, een romp, armen en beenen, en voorts een hart, een ingewand, oogen, hersenen enz. gereed heeft gemaakt, om die vervolgens in elkaar te zetten tot een menschelijk lichaam, maar, zooals David het in psalm 139 zoo poëtisch schoon bezingt, is ons lichaam in den schoot onzer moeder „als een borduursel geweven." Het komt alles uit één kiem op, en in dien oorsprong uit één kiem ligt de eenheid van het organisch geworden lichaam. En zoo als God ons elk een lichaam schept, zoo ook schiep Hij heel ons geslacht. Al wat mensch heet, uit éénen bloede, uit éénen zade. De één komt uit den ander voort. Nooit komt de een naast den ander op. Het vormt al één geslacht. Zoo zelfs, dat de vrouw niet mast Adam geplaatst wordt, maar uit den man genomen is. Een diepzinnig Scheppingsmysterie, dat we wel nooit in klare trekken voor onze verbeelding kunnen doen opleven, maar dat ons in de Schrift toch uitdrukkelijk als feit gemeld wordt; een feit waar de spotter om lachen moge, maar waarin wie nadenkt, de eenheid van ons menschelijk geslacht vindt vastgelegd. Eerst door die wondere schepping van Eva uit Adam sluit de keten. Van daar dat Gods Woord alle individualisme als uitgangspunt veroordeeld, en geen andere opvatting van de menschheid duldt, dan van heel ons geslacht als organische eenheid. Gelijk nu in ons lichaam de organische eenheid van dat lichaam de onderscheidene organen van hart, zenuwleven, spierleven, bloedleven, als eigen levenskringen in dat lichaam, vordert en teweegbrengt, zoo ook komt in ons menschelijk leven vanzelf uit de organische eenheid van ons geslacht de rustelooze drang voort, om zich in eigen kringen van een eigenaardig leven te vereenigen. Die kringen zijn talloos, enkomen in het gezin, in het volk en voorts in het veelzijdige leven der maatschappij tot uitdrukking. Uit het gezin komt vanzelf weer de kring van de familie, den stam en het geslacht voort. Uit den kring van het volk komt vanzelf de kring van den staat, van de rechtspraak, van het leger, van de volksvertegenwoordiging enz. te voorschijn. En in den kring der maatschappij vormen zich noodzakelijkerwijs de tallooze kringen van bedrijf, kunst, wetenschap enz. Niets hierin is kunstmatig. Het komt al op uit eenzelfden levensdrang. Het is nooit de individu alleen. En is altoos aaneensluiting. Altoos verbinding tot een gemeenschappelijk doel. Het persoonlijk leven steeds en altoos weer opnieuw in een saamleven met anderen ingeweven.

Het was alzoo niet toevallig, maar krachtens de Scheppingsordinantie noodzakelijk, dat ook het nieuwe leven, dat door de verlossing, die in Christus Jezus is, tot aanzijn werd geroepen, aanstonds een eigen kring vormde. Ook hier kon niet verloste naast verloste blijven staan, maar ook hier moesten de verlosten saam een eenheid voxmen. Zelfs konden de verlosten niet naast Christus blijven staan. Ook met Christus zelven moesten ze tot eenheid saamgevoegd en versmolten worden. Dit leert de Schrift ons dan ook met bij zonderen nadruk. Christus zelf teekende ons die eenheid van de zijnen met zichzelven in het schoone beeld van den wijnstok met de ranken. Hij bezigde ook wel het beeld van den herder met de schapen, doch dit teekent slechts de uitwendige saamvoeging. Veel dieper daarentegen gaat het beeld van den wijnstok met de ranken. Dit is een beeld van organische eenheid. De ranken zijn niet in den wijnstok ingezet, maar er uit opgeschoten. Na eerst de uitwendige saamvoeging in het beeld van den herder met de schapen te hebben geteekend, ging Jezus daarom voort, met kort vóór zijn sterven, de eenheid met de zijnen aan zijn discipelen nog dieper te doen inzien. Ze mochten niet bij de uitwendige saamvoeging blijven staan. Ze moesten de eenheid met den Middelaar als een organische eenheid leeren opvatten. En vandaar toen het beeld van den wijnstok met zijn ranken. En dit beeld nu is door de apostelen nader bevestigd, doordien ze ons de eenheid met Jezus voorstelden als de eenheid, die er tusschen het lichaam en het hoofd van dat lichaam bestaat.

Zeer ver is dit beeld in de apostolische openbaring doorgetrokken. Christus wordt ons als het Hoofd voorgesteld, niet enkel in dien zin, dat hij aan het hoofd staat, en als zoodanig gezag uitoefent, maar hij heet ons Hoofd in geheel eigenlijken zin, in geheel denzelfden zin, waarin ons eigen hoofd met ons lichaam organisch verbonden is, en als zoodanig geheel ons lichaam beheerscht. Neem het hoofd van iemands lichaam af, en er blijft niets dan een doode romp. Laat bedwelming de werking van uw hoofd op uw lichaam stuiten, en heel uw lichaam is machteloos en valt öm. Laat uw hoofd uw lichaam misbruiken, en ge verderft heel uw lichaam. Laat daarentegen uw denkend hoofd heel uw lichaam met bezonnenheid en wijsheid voeden, verzorgen en aanwenden, en heel uw lichaam tiert en bloeit. Zoo hangt aan het hoofd de welstand, ja, het leven van heel het lichaam. En het is nu in dezen alomvattenden zin, dat de Schrift ons op Christus als het organisch Hoofd van het Lichaam wijst. Hij beheerscht heel het Lichaam. Hij verzorgt heel het Lichaam. Hij voedt het geestelijk; geestelijk voert, stuurt en richt hij het Lichaam. Hij houdt als het Hoofd heel het Lichaam door organische, geestelijke inwerking in stand. Maar hierbij blijft het niet. Veel verder worden de lijnen van het beeld van het Lichaam doorgetrokken. Alle verlosten sa& m zijn als leden in dat Liohaatn ingelijfd, Ze komen als leden in dat Lichaam op. Ze groeien en wassen in dat Lichaam. Ze zijn in dat Lichaam niet alle eenrler, maar hebben elk in dat Lichaam een eigen wezenheid. Het is er mede als met de leden in ons vleeschelijk lichaam. We hebben in ons lichaam zenuwen, spieren, bloed; we hebben een hart, een lever, nieren, en ingewanden. We hebiien oogen en ooren. We hebben een mond, we hebben armen en voeten. Kortom, alle leden in ons lichaam zijn verschillend, en hebben in ons lichaam een eigen taak te vervullen, een eigen roeping ontvangen. Gelijkheid is er allerminst. Het éene lid staat hooger in waarde dan het andere. Een oog is edeler dan een lip, een oor edeler dan een vinger. Maar alle deze leden zijn onmisbaar en maken sa^m eerst de normale, gezonde werking van het éene organische lichaam mogelijk. En zoo nu ook zegt de apostel van Christus ons, dat we allen tot hét éene organische Lichaam van Christus behooren; dat we allen als leden in dat éene mystieke Lichaam onze eigen plaats innemen; dat elk lid zijn eigen roeping in dat Lichaam heeft; dat het éene lid het andere noodig heeft om zelf gezond te zijn en zijn goede werking te kunnen oefenen; en dat zoo alle leden saam in organisch verband opgroeien en voortvaren tot de volmaaktheid, in alles steeds geleid, gevoed en beheerscht door het Hoofd, dat heel het Lichaam in stand houdt en bestuurt.

Maar even stellig als het Verlossingsleven, dat van Christus uitging, zich, krachtens de Scheppingsordinantie, tot eeneigen kring organiseeren moest en den vormvan een afgesloten kring moest aannemen, even vast stond, dat deze kring nieuw was, en bij het Scheppingsleven bijkwam. De schepping van het organische eenheidsleven dat uit de Schepping móest opkomen, was buiten zonde, en ware de zonde uitgebleven, er zou nooit een Kerk geweest zijn. Hoe alsdan de ontwikkeling en de overgang in heerlijkheid zou geweest zijn, is een vraag, waarin we ons op dit oogenblik niet hebben te verdiepen. Ook de vraag, in welke verhouding zulk een onzondig tot volkomenheid ontwikkeld leven tot den Zone Gods zou gestaan hebben, laten we thans geheel rusten. Voor ons tegenwoordig doel is het voldoende, dat, ware geen zonde de gezonde ontwikkeling van ons menschelijk geslacht komen verstoren, van verlossing geen sprake ware geweest, geen genadeleven op wonderbaarlijke wijze ons zou zijn toegebracht, en dat als dan evenmin het mystieke Lichaam van Christus, gelijk het thans uit de Verlossing door zijn bloed is opgekomen, denkbaar ware geweest. Dit mystieke lichaam van Christus is alzoo een buitengewoon verschijnsel, dat uit de Scheppingsordinantie, als zoodanig, niet rechtsstreeks voortvloeit, dat in het normale karakter van het Scheppingsleven der menschheid geen verklaring vindt, maar als een nieuw, een ongewoon, een bijzonder iets aan de sfeer van ons menschelijk aanzijn is toegevoegd, dat bij ons leven bijkomt, en als een op zich zelf vreemd element in ons leven is ingeschoven. Dit helder in te zien, en scherp in te denken, is noodzakelijk, zoo ge de positie van de Kerk van Christus te midden van het leven der wereld wilt verstaan. Het is het niet helder inzien van deze scherpe tegenstelling tusschen het normale wereldléven en het leven van het mystieke Lichaam, dat in den loop der eeuwen de verhouding tusschen de Kerk en de wereld gedurig vervalscht heeft, en telkens aan een gezond kerkelijk leven in den weg heeft gestaan. Het leven der Kerk kan zich naar het leven der wereld niet voegen, niet uit onwil of ongezeggelijkheid, maar omdat er in de verlosten is „tweeërlei leven", zooals onze Formulieren van eenigheid het zoo juist uitdrukken, het éene uit de geboorte en het andere uit de wedergeboorte. Elk van die twee levens nu heeft zijn eigen organisatie: het leven uit de geboorte in de normale wereld, het andere uit de wedergeboorte in het abnormale leven der Kerk. De wereld kan niet de norma der Kerk aannemen, of ze versteent en verstijft; maar ook omgekeerd, de Kerk kan niet de norma der wereld aannemen, of ze ontaardt, verbastert en sterft. Dit tweeërlei leven eischt telkens voor zijn eigen organisatie een eigen levenswet, een eigen ontwikkeling, een bestaan naar eigen aard. De drang naar eenheid van gemeenschap, en zulks wel in organischen zin, bestaat voor beide levens krachtens de Schepping, maar de organisatie die uit dien gemeenschappelijken drang voortvloeit, is beide malen verschillend. Uit het leven der wereld komt het gezin, komt de maat* schappij en komt het volksleven op, maar uit het leven der wedergeboorte het mystieke Lichaam van Christus, ea in verband en als 1 openbaring hiervan de Kerk op aarde in haar zichtbare gedaante.

Waar is nu die organisatie van het Verlossingsleven ? Waar is de organische eenheid, de kring die uit het leven der wedergeboorte opkomt? Waar is het mystieke Lichaam van Christus?

Er zijn voor die organisatie, voor die nieuwe gemeenschap, voor dien aan het leven toegevoegden kring, voor dat Lichaam van Christus, geen NIEUWE menschen geschapen. Het is geen kolonie van immigranten van elders, die onder de kinderen der menschen is binnengedrongen. Het zijn niet een soort hoogere wezens, die onder ons menschen zijn komen wonen. Het mystieke Lichaam wordt gevormd door nieuwe menschen, maar alleen in den zin, dat ze vernieuwd z^n. Ze zijn vernieuwd niet door een andere geboorte dan uit de vrouw, maar door een wedergeboorte, nadat ze op gewone wijze uit de vrouw geboren waren. De uitkomst is nieuw, maar het uitgangspunt ligt voor hen, gelijk voor alle andere menschen, in het zondige leven der wereld. Ze vormen met het leven der wereld een ^^é»stelling, maar ze zijn niettemin «/tV die wereld. Ze zijn en blijven in den vollen zin des woords menschen, en tot hun dood toe moeten ze in het bestaan der wereld met die wereld deelen. Jezus bidt in zijn Hoogepriesterlijk gebed, niet dat de Vader hen uit de wereld wegneme, maar dat hij ze beware in de wereld.

Dit mystieke Lichaam van Christus is in zooverre dan ook met ons menschelijk geslacht lotgemeen. Het kan er nooit buiten zijn. Het is altoos er in. En gelijk ons menschelijk geslacht, in elke eeuw, niet dan voor een deel op deze aarde is, en voor een ander deel reeds door den dood uit deze wereld werd weggenomen, en voor nog een ander deel eerst later op deze aarde zal geboren worden, juist zóó staat het ook met dat Lichaam van Christus. Ook dit Lichaam is op deze aarde, maar op elk gegeven oogenblik slechts voor een klein deel. In de eeuwen die achter ons liggen, is een zeer groot deel van dat Lichaam, dat eens hier op aarde verkeerde, door den dood reeds van deze aarde weggegaan, en evenzoo staat een ander deel nog pas later geboren te worden. Het is een stroom die altoos voortgolft, en die zal blijven voortgolven tot aan de wederkomst van Christus. Dan zal er het einde zijn. Dan zal niet één kind des menschen meer aan ons menschelijk geslacht worden toegevoegd, en ook, dan zal het Lichaam van Christus voltallig zijn, en de laatste uitverkorene in het Lichaam van Christus zijn ingelijfd. Zelfs kan men zeggen, dat alsd»n in dit voltallige Lichaam van Christus heel ons menschelijk geslacht, voor zoover het behouden wordt en organisch éen blijft, zijn verwezenlijking heeft gevonden. Wat ten verderve gaat, wordt gedesorganiseerd. Evenals het organische van ons lichaam in het lijk tot ontbinding overgaat en zijn organischen samenhang verliest, zoo zal ook dat jammerlijk deel van ons menschelijk geslacht, dat ten verderve gaat, overgaan in staat van ontbinding en zijn organischen samenhang en daarmee zijn karakter van ééageslacht te vormen, voor eeuwig inboeten. Dat ander deel daarentegen van ons menschelijk geslacht, dat in het Lichaam van Christus is ingelijfd, behoudt zijn organisch verband, blijft één geslacht, en zoo zal tenslotte het behouden deel van ons menschelijk geslacht met het Lichaam van Christus geheel saam vallen. Dat Lichaam en het behouden menschelijk geslacht, zal alsdan één zqn. Al het andere is tot ontbinding overgegaan en afgevallen; alleen datgene, wat van ons geslacht in Christus zal zijn ingelijfd, blijft organisch éen. En zoo kan men zeggen, dat het mystieke Lichaam van Christus en het menschelijk geslacht alsdan één en hetzelfde zullen zijn. Maar tot op de ure der eeuwige scheiding blijft het mystieke Lichaam van Christus een alleen door zijn geestelijke merkteekenen onderkenbaar geheel. Het komt niet met uitwendig gelaat, het is binnen in u. Natuurlijk, wat van dat Lichaam nu reeds ter eeuwigheid inging, is in de hemelen nu reeds afgezonderd, niet meer vermengd, en daarom van zelf aangewezen. Het Hoofd van dat Lichaam zit aan Gods rechterhand, en alle geloovigen vormen met de patriarchen, profeten en apostelen, nu reeds de triumfeerende Kerk'. Ook voor God en zijn Christus is het geen oogenblik onzeker, wie op aarde al dan niet tot het mystieke Lichaam behooren, en zelfs bestaat er geen oogenblik onzekerheid, wie uit de later geborenen in dat Lichaam zullen worden ingelgfd. Onzekerheid kan hier niet bestaan, want 't zal alles uitvoering van het eeuwig Raadsbesluit wezen. Zoo men vnl, is selfs ni^ar het cgfer het aantal geloo­ vigen bepaald, die van vroeger, van nu en voor eeuwig tot dat Lichaam behooren zullen. Het getal der uitverkorenen zal eens vol zijn. Maar voor ons menschen heerscht hier een niet te loochenen onzekerheid. Geen onzer kan één voor éen bepalen, wie uit de millioenen, die in den dood gingen, al dan niet tot het Lichaam van Christus behoorden. Van enkelen mogen we dit uit de Schrift weten, van de martelaren mogen we dit aannemen, en van de godzaligen die in de historie een heiligen naam maakten, of die we zelve uit ons midden zagen verscheiden, mogen we dit met goed geloof onderstellen, maar omtrent de vele millioenen, die in den dood gingen, weten wé schier niets. En zelfs onder hen met wie we leven, moge de liefde broederliefde gissen en genieten doen, toch blijft ook hier de onzekerheid overwegend. In het hart lezen kunnen we niet. Er kunnen nog toegebracht worden van wie wij zulks nooit hopen dorsten, en ook het kan eens blijken, dat bij anderen vrome schijn ons misleid heeft. Onze vaderen spraken daarom bij voorkeur van de „onzichtbare Kerk." We weten dat het Lichaam van Christus ook nu op aarde is. We weten dat het onder de volken en natiën verspreid is. Maar de grenzen er van bepalen kunnen we niet. Een volkstelling is bij het Volk des Heeren ondenkbaar. Het Lichaam van Christus wordt niet gemeten met een aardschen maatstaf. De maatstaf, die hier moet worden aangelegd, is louter geestelijk, en juist dien maatstaf h(^t Christus, en niet wij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1908

De Heraut | 4 Pagina's