GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Naar aanleiding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar aanleiding

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding vaa wat we schrevea ver het gebruik vaa zoogeaaamden alcoholrijen wij a bij het Avoadmaal, ont vlagen we et volgeade schrijvea:

Amsterdam, 2 Mei 1910.

Geachte Redaktie,

Naar aanleiding van uw artikel in De Heraut an gisteren over Avondmaalswijn veroorloof ik ij, voor de volgende opmerkingen plaatsruimte e vragen.

De door U ijedoelde vergadering was niet an „predikanten-geheelonthouders uit de Herormde Kerk", maar van de Predikanteneheelonthouders Vereeniging, die ook Dienaren z c des Woords uit de Gereformeerde en andere Kerken onder baar leden telt.

U schrijft, dat er wel geen twijfel over bestaat, of „Christus zelf heeft bij de iastelliDe van het Avondmaal wijn in den gewonen zin gebruikt", en „wijn gesteld als feeken van zijn heilig bloed". En die wijn is dan, volgens U gegist (en daardoor alkoho'.houdend)dtuivensap' en ongegist druivensap is geen wijn, zoo min als margarine boter is, maar „nagemaakte wijn".

Dit laatste gaat al vast niet op. Want wat aog niet wijn is, is toch geen nagemaakte wijn wèl wat tegenwoordig door de „wijnfabiikanten"' wordt aangeboden. Daar zit soms geen druppel druivensap in, evenals in margatine het melkvet soms geheel oLtbreekt. Nog-niet-boter is geen margarine.

Maar heeft de Heere Jezus bij de instelling van het Avondmaal wijn, zooals U dit bedoelt gebruikt? Nergens in het N. T. (volgens Ttommius) wordt in verband met dit Sacrament het woord „wijn" gtbiüikt, steeds „de diinkbeket" „de drinkbeker des Heeien", enz. Slechts spreekt de Heere vlak na het gebruik van den drinkbeker over „deze vrucht des wijnsioks". En ongegist druivesap moge dan al geen „wijn" zijn (des neen), 't is toch zeker wel „vrucht des wijnstoks".

Ds. D. van Krevelen legt in „de Heilige Schrift en de Geheelonihouding" (referaat, gehouden op bet Eerste Ctir. Congres tegen bet alcoholisme). Dit staat nu wel „onomgtootelijk „vast, dat het woord „wijn" in den Bijbel seker „niet altijd een gegisten drank aanduidt, en dat „het ongegist bewaren van vruchtensappen in „de oudheid niet onbekend was".

Misschien heeft de Heere Jeïus bij de instelling van het Avondmaal gegisten wijn gedronken maar zoo goed als zeker is het, dat Hij ongezuurd brood brak en dit tot teeken van Zijn heilig lichaam stelde. Waar de Kerk nu zonder bezwaar gezuurd brood bij het Avondmaal gebruikt, waarom mag ze dan niet in plaats van den gegisten, ongegisten wijn stellen?

Het is zeker juist, dat bij de instelling van het Avondmaal niet met zoovele woorden van „wijn" gesproken wordt, maar alleen vaa dea „drinkbeker des Heeren". Toch gevoelt de inzender zelf wel, dat dit argument weinig af doet, want als Christus zegt: deze drinkbeker Is het Nieuwe Testament in mijn bloed, daa kan dltsacramenteele teekea niet de beker wezen, maar wordt de drinkbeker hier overdrachtelijk genomen voor dea inhoud. Niet de beker, maar de drank, diea de beker bevat, is eea teeken vaa het bloed van Christus, dat voor veiea vergoten wordt.

De vraag kan dus alleea wezen, welken drank deze beker inhield. Christus zelf geeft daarop het antwoord door te sprekea van „de vrucht des wijastoks", welke vertaling echter niet geheel juist is, want het woord yêvvrina, dat behalve In II Cor. 9 : 10 alleen in Matth. 26 : 29 en de paralleltekstea gebruikt wordt, duldt niet in gewonen zin de vrucht vaa dea wijnstok aan, d.w.z, de druiventros, maar het voortbrengsel, het gewas vaa dea wijnstok, d. w, z, den wqn. De vrucht van den wijnstok {ndqTto^) wordt gegeten, het gewas {yévvrma) wordt gedronken. Maar ook afgescheiden van deze uitdrukkelijke verklaring vaa Christus zelf, staat het bovendien ontwijfelbaar vast, dat Christus bij het Avondmaal wi^a heeft gebruikt, omdat de „beker der dankzegging", wfjarbij het Avondmaal Is ingesteld, deel uitmaakt van den Paaschmaaltijd der Joden en deze „beker der dankzegging" met wijn gevuld moest wezen. Het is dus metterdaad zoo, dat Christus brood en wijn tot teekenen en zegelen vaa zija gebroken lichaam en vergotea bloed heeft iagesteld ea de Kerk aaa deze lazetting zich heeft te houden.

Dat de Heilige Schrift nu het woord wijn ook zou gebruiken voor „ongegist druivensap, " of dat dit laatste bij den Paaschmaaltijd inplaats vaa den gewonea wp zou gedronkea zija, wordt wel door enkelen beweerd, maar deze eakelen zijn dan gewoonlijk geheelonthouders, op wier oordeel men niet kan afgaaa. Heeft mea Christus niet tot een „geheeloathouder" gemaakt en zelfs beweerd, dat de Bijbel nooit ofte nimmer vaa gegisten wija sprak, maar altoos van ODgegIste druiveasap? Nuchterheid van oordeel is bij deze geheeloathouders gewoonlijk zoek, wanneer ze aaa zulke exegetische kunststukken zich wagen, en Ds, van Krevelen heeft zelf gewaarschuwd tegen overdrqving van Engelsche zijde. Maar even overdreven Is wat hij zelf zegt, dat het onomstootelijk vast staat, dat het woord wijn la dea Bijbel niet altijd eea gegisten draak aanduidt, ea dat bet ongegist bewarea vaa drulvensappea la de oudheid niet onbekend was. Eenij» afdoend bewijs voor deze stelling Is aog nooit geleverd, en bezonnen uitleggers ea deskundigen houden nog altoos vol, dat het woord wijn in de Schrift altoos dea gewoaen wijn en niet ongegist druivensap aanduidt.

En wat nu het laatste argument aangaat, dat bij het Avondmaal Christus wel ongezuurd brood gthtvakiQ, maar de Kerk toch het recht heeft gehad dit ongezuurde brood door gewoon brood te vervangen, zoo Is deze opmerking op zich zelf volkomen juist, maaf ze bewijst voor dit geval niets. Het gebruik van ongezuurd brood was een Oudtestamentische ceremonie, die van zelf ophield, toen de wet der schaduwen is te niet gedaan. Het bestendigen van deze gewoonte zou naar het Jodendom hebben gesmaakt. Niet om ongezuurd brood, maaf om brood als levensmiddel was het te doen. Ea de Kerk heeft hier dus volkomen het recht gehad, het ongezuurde brood te vefvaagea door het gewone brood, In h*' teekea zelf werd daarmede niets gewijz'g°' Maar geheel anders Is het, wanneer de Kerk In plaats van den zt; ^'», door Christus bij hel Avondmaal gebruikt, een anderen drank gaat instellen, nl. geperste druivensap. Hier wordt het teeken wel veranderd. En dit eschiedt niet, omdat de ceremoniën van et Oude Testament vervallea zqn, maaf mdat mea tegea het drinken van vjP ezwaar heeft. Dit nu is een wijzer willen ijn dan Chiistus, wat zeker aan zijn disipelen niet betaamt.

De briefschrrjver uit Holland, die in de Ffiescke Kerkbode zijn lezers van de Hollandsche toestanden op de hoogte wil brengen, haalt met bijzondere instetnming aan, wat onze hoofdredacteur Dr. A. Kuyper onlangs in zijn artikelenreeks Pro Rege schreef over de wenscheüjkheid, dat de Regeering de zending in Indie krachtig steunen zou, o. a. door tractementsvcrleening voor den eeredienst der inlandsche gemeenten. Hij meent daaruit te mogen afleiden, dat tegen Staatssubsidie ook voor de Gereformeerde Kerken in Nederland derhalve geen bezwaar bestaat.

Wat zegt ge daarvan ? Erkent Dr. A. Kuyper daar mee niet, dat er omstandigheden kunnen ziJD, dat de E.egeering tractement aan de Kerken geeft. Ik kan er onmogelijk iets anders uit lezen. En laat ik er aanstonds aan toevoegen, dat ik 't hierin met Dr. Kuyper volkomen eens ben. Zulk een uitspraak van een man, die principieel boven de schouders van de meesten uitsteekt, en die een open oog heeft voor de practijk des levens, heeft voor mij groote waarde. Ik aanvaard deze stelling dan ook van ganscher harte.

Doch nu wil ik nog een stapje verder gaan en dat beginsel consequent doortrekken. Wat djn geldt voor de Keik in ladië, geldt ook voor de Kerken in 't Vaderland. Want indien trzctementsverleening uit den booze zou zijn, en tegen ons beginsel zou indruischen, dan maakt 't geen verschil of een Kerk op Jara of in ons vaderland zulk eene verleening verkrijgt. Dan zou geen enkele Kerk, waar ook, dit mogen ontvangen. Inderdaad, ook voor ons land kunnen er omstandigheden zijn, dat de Staat een deel der tractementen van de predikanten betaalt. Zulke omstandigheden doen zich in ons land voor.

Mogen we hiertegen opmerken, dat deze gevolgtrekking niet opgaat.

Reeds op zich zelf schijnt het ons niet geoorloofd, de voorstelling te geven alsof Dr. A. Kuyper geen principieel bezwaar zou hebben tegen Staatssubsidie aan onze Gereformeerde Kerken in Nederland, waar het bekend is, dat hij èn in De Standaard èa in De Heraut meermalen met kracht en en nadruk zijn standpunt verdedigd heeft, dat de Kerk van Christus dan het best en het veiligst staat, wanneer ze geen Staatshulp van de Overheid aanvaardt.

Maar ook afgezien daarvan staat het geval in Indië en Nederland principieel volstrekt niet gelijk. Oüzs Kerken, die dusverre beslist elke staatssubsidie voor kerkelijke doeleinden in ons vaderland hebben afgewezen, hebben voor deu dienst der Zending die Staatshulp wei aanvaard. Op de verschillende jyaoden, waar over dit onderwerp gehandeld werd, is echter steeds en uitdrukkelijk verklaard, dat dit alleen voor den dienst der Zending gold, maar niet voor den dienst onzer eigen Kerken.

Het is hiermede als met den medischen en schooldienst, dien onze Kerken in Icdië onderhouden in den dienst der Zending. Dat onze Kerken in Indië hospitalen bouwen, doctoren aanstellen, scholen bouwen, onderwijzers benoemen, geeft toch niet het recht om daaruit af te leiden, dat er dus principieel geen bezwaar tegen bestaat, dat de Kerken in Nederland hetzelfde doen. De Synode van Dordrecht 1893 Art. 235 heeft juist uitgesproken, dat de Christelijke Scholen, op grond van de overweging, dat de scholen moeten uitgaan van de oudirs, zich ais vereenigingen volgens de wet van 1855 moeten laten erkennen, en dus niet van de Kerk behoorden uit te gaan.

Wat de briefschrijver voorts opmerkt, dat de Gereformeerde Kerken in Nederland recht hebben op Staatsbijdrage, omdat de Overheid in vroeger eeuwen heel wat kerkelijke en geestelijke goederen genaast heeft, is tot op zekere hoogte juist. Metterdaad is het onrecht, dat de Overheid aan alle Kerken subsidie verleent, alleen aan de Gereformeerde Kerken niet. Maar toch mogen onze Kerken zich v/el zeer ernstig bedenken, voordat ze op dezen grond bij de Overheid op subsidie aandringen. Vooreerst toch zou hierin een principieele verloochening liggen van ons historisch recht. Als Gereformeerde Kerken handhaven we, dat we de wettige voortzetting zijn van de aloude Gereformeerde Kerken in Nederland en dat daarom het vaderlijk erfdeel ons toekomt. Dit recht nu erkent de Overheid niet; ze zou de subsidie ons geven, zooals die ook gegeven wordt aan Remonstranten en Doopsgezinden. En door zulk een subsidie te aanvaarden, zouden we feitelijk berust hebben in het onrecht, dat ons geschiedt, doordat het ons toekomend goed ons onthouden wordt. Een zoon, die wettig erfgenaam is, maar uit zijn vaderlijk huis en vaderlijke bezitting is verdreven, Iaat zich niet tevreden stellen, doordat hem ten aalmoes viotdi Aa.ïig< ebo& < iü Door die aalmoes te aanvaarden, zou hij zijn recht als erfgenaam juist verloochenen. Het argument, door den briefschrijver aangevoerd, pleit dus juist zoo sterk mogelijk tegen zijn voorstel.

En in de tweede plaats, waar we juist bij de Overheid moeten aandringen op losmaking van den financieeien band, die de Kerk aan den Staat verbindt, op grond, gelijk ook Dr. Bronsveld nog pas in de Stemmen voor Waarheid en Vrede schreef, dat „onafhankelijkheid van de schatkist voor een kerk gewenschter" is, daar zouden we dien aandrang zeer bedenkelijk verzwakken, indien we zelf om staatssubsidie gingen vragen. In de Eerste Kamer is met 'echt er op gewezen, dat onze Gerefor-"leerde Kerken zooveel meer cfifervaardigfleid toonen dan de Hervormde Kerk, en op grond daarvan het beginsel verdedigd, dat *en Kerk zich zelf behoort te helpen. Zouden we dien roem ijdel maken door zelf Om subsidie bij den Staat aan te kloppen ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Naar aanleiding

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1910

De Heraut | 4 Pagina's