GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dit krenkt mij”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dit krenkt mij”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna zeide ik: Dit krenkt mij, maar de rechterhand des AUerhoogsten verandert. Psalm fj : n.

Het stormde in Asafs hart.

Het wrong hem in zijn ziel van pijn, en die pijn liet zich niet stillen. Hij zegt 't «elf, „hij weigerde getroost te worden". De ééne slapeloóze nacht volgde op den andereu. Hij had 't zoo benauvrd, £a dan lag hij, met naar boven uitgestrekte handen, aldoor te bidden en te kermen: „Hij liet niet af".

En tenslotte vatte hij zijn zielsverschrikkicg sa& m in dit éeoe, alleszeggende woord: „DU krenkt mij", als beefde hij bij den dolksteek die vlijmde door zijn hart,

£n waarom was dit nu? Wat leed hem op dit oogenblik drukte, zegt hij niet) wat ramp hem overkomen was, of wat gevaar hem dreigde, hij zegt er niets van, 01 het krankheid was die hem kwelde, of een tegenslag in zijn huiselijk leven, of een grievende teleurstelling in zijn ambtelijk beroep, we vernemen het niet. Natuurlijk moet het een zeer ernstig iets genreest zijn, dat zijn pad verdonkerde, anders zou hij zich niet zoo kras en bitter hebben uitgelaten. Maar wat hem ook moge getroffen hebben, dit alles wai wel het begin, maar niet het eind van zijn weedom en grieving, en ten slotte is het zelts of h^ al die bitterheid niet mter gadenkt, om gehael op

te gaan in een tweede, heel ander leed, dat er bijkwam.

Wat was dit tweede leed?

Niet een nieuwe ramp, niet een tweede gevaar dat opkwam. Daar is geen sprake van. Neen, dit tweede leed is de knak dien zijn geloof ontving.

Dusver had bij altoos zoo vast gestaan in het geloof, zooals de psalmist het uitzong: „Wacht op den Heer, gij vromen. Is Israel in nood, daar zalverlossing komen. Zijn goedheid is zeer groot". Het stond hem als in diamant in zijn ziel geschreven: „Roep mij aan in den dag der benauwdheid, en Ik zaluuithelpen". £a dusver was 't dan ook steeds zijn ervaring geweest: „'k Heb in nood, aan God verbonden, in Hem mijn hoog vertrek gevonden; 'k vertrouw op Hem geheel en al, den Heer wiens werk ik roemen zal”.

En als er dan na nood werkelijk redding, soms zoo verrassende redding, gekomen was, dan zong bij 't uit en jubelde, óok wel omdat de nood voorbij was, maar toch haast meer nog, omdat de belofte van zijn God getrouw, zijn toezegging waarachtig was bevonden, en hij met al 's Heeren volk weer vaster stond in zijn geloof.

Maar nu kwam het op eens anders te staan Weer zat hij in drukkenden nood, en vanzelf had hij weer zijn toevlucht tot zijn God genomen, in 't vaste vertrouwen dat de hulpe van zijn God op zijn gebed komen zou. Maar nu bleef die hulpe uit. Eerst dacht hij dat dit aan zijn bidden lag.; dat hij niet vurig, niet levendig genoeg bad gebeden, en daarom maakte hij misbaar, gelijk hij 't noemde. Hij bleef doorbidden. Hij bad op 't eind haast schreiend en kermend. Zoo deed hij bij dag en zoo deed hij bij nacht. 'En nu kon hij 't zich niet anders voorstellen, of de redding moest komen. Zoo heden nog niet, dan toch morgen.

Maar er kwam niets. Geen enkele lichtstraal. Eer trokken de wolken zich nog donkerder boven hem saam. En nu bekroop hem opeens een doodelijk gevoel van vertwijfeling. Was het dan niet waar, dat God een hoorder des ge beds is? Was zijn geloof dan zelfbedrog? Had hij zich in ziin vroomste opwellingen jammerlijk vergist? Was het inbeelding geweest, dat hij in zijn God een hoog Vertrek bezat? Vreeselijke gedachten vlogen door zijn bewustzijn. Hij maakte misbaar, hij werd in zijn ziel overstelpt, hij kon niet meer bidden, en zoo als hij 't zelf betuigt: „Ik was verslagen en sprak niet meer". Het was als versteende hij in zijn stomme smart.

En toen kwamen al banger gedachten hem kwellen en jigen. „Zal de Heere in eeuwigheid verstooten en niet meer genadig zijn? Houdt Zijn goedertierenheid op ? Heeft de toezegging een einde? Zil de Heere van nu af verstooten en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Of heeft God vergeten genadig te zijn, en heeft bii zijn barmhartigheden in zijn toorn loegeslotec ? " Hij begreep het niet, hij verstond het niet, en een gevoel van wanhoop maakte zich van zijn ziel meester. Niet alleen toch dat hij in zoo bitteren nood zat, maar nu was hij ook zijn God en de ontfermingen van zijn God kwijt. £Q dit nu is het wat hij zoo diep geroerd uitdrukt in dezen kreet der vertwijfeling: „Dit krenkt mij!“

Neen, het was toch niet enkel zelfbedrog geweest, dat hij in zijn God als een hoorder des gebeds had geloofd. De historie van Israël wist immers van zijn wonderen van oudsher te vertellen. Hij had zijn volk door zijn sterken arm verlost. Maar ytasGoA.Ai.'averanderd'i Wa Hij vroeger die Uithelper geweest, maar nu niet meet? Het bonsde hem door zijn hoofd. Het bloed steeg hem naar boven, en verhoogde zijn benauwdheid nog. Juist nu, nu zijn bitter leed in dit geloof op Gods ontfermingen steun moest vinden, ontviel hem dit geloof niet alleen, maar dreigde om te slaan ia zijn tegendeel. In heel zijn innerlijk leven werd hij ontwricht. Een snijdende zwartgalligheid maakte zich van zijn stemming meester. En geknakt, ja, ge krenkt in zijn diepste zelfbesef, schreeuwde bij 't van zielepijn uit.

Die zielsklacht van Asaf is voor Gods volk goud waard.

Immers bij dit gekrenkt-zijn bleef 't bij Asaf niet, en s'raks kwam uit dit verscheurde hart toch weer de juichtoon op: „o God, uw weg is in 't heiligdom, wie is een groot God, gelijk Gij". Asaf's doodelijke spanning komt telkens voor. Allicht hebt ge 't zelt reeds ervaren. En zoo nog niet, bereid er dan uw ziel op voor, want ook u zal 't op Gods tijd genaken.

De nood legert zich nog gedurig om de tente van Gods volk. Dan wordt 't Gods kind bang te moede, maar er is een uitweg. Hij roept zijn God aan. Hij stort zijn ziel voor zijn God uit. Hij bidt en hij smeekt om hulp en uitledding. Hij pleit op Gods trouw, op zijn beloften, op zijn toezeggingen. Hij laat niet af, maar blijic doorbidden, en al zijn gebed grondt hij niet op zijn eigen onwaardigheid, maar hij werpt 't op zijn Heiland, die immers leeft om ook voor hem te bidden.

Maar nu rekent hij dan ook stellig op uitkomst. De redding moge nog een oogenblik toeven, maar d^t ze komt, staat voor hem vast. Hij ziet ze al naderen. En dan zal hij er in roemen, dat ook nu weer dg waarheid en waarachtigheid van Gods beloften aan hem bevestigd is.

Maar hoe hij ook wacht, de redding blijft uit, de afgebeden uitkomst komt niet. Eer verergert zijn lijden, en wordt het hem nog benauwder. Hij leest en herleest de belofte, als de Heere ook tot hem zegt: „Ik ben uw Schepper en uw Formeerder, Ik heb u gemaakt, vrees niet; Ik zal er u uithelpen, " — maar de nood gaat niet weg j zelfs verzacht de Heere zijn lijden niet; eer verergert het. En nu wordt het niet alleen donker om hem heen, maar ook donker in zijn ziel. Is het dan niet waar, wat er zoo duidelijk staat? Is het een gektookt riet, wat ik voor den staf van mijn leven had aangezien ?

Dat is het vreeselijke.

Een kind der wereld kent dat niet. Hij draagt zijn leed, maar zonder meer. Voor hem komt dat tweede leed der vertwijfeling er niet bij. Maar de geloovige wel. Komt God zelf hem niet met zijn genade te hulp, dan lijdt hij niet alleen, maar raakt nog bovendien zijn God kwqt. En dit juist ontroert hem nog veel banger, dan het lijden dat hij te dragen heeft. Dat lijden benauwt hem, maar de breuke van Gods belofte krenkt hem.

Alleen de waarachtig vrome ondergaat dit. Uit Asaf spreekt een zoo diepe vroomheid, als waaruit alleen die krenking kan opkomen. Bij minder vroomheid is het zoo heel anders. Dan bidt men ja, maar alleen als een hulpmiddel, dat men nog eens wil beproeven, maar fonder er ten volle aan te gelooven. Dan zoekt men eerst allerlei andere hulpmiddelen te baat te nemen, en als die niet belpen, dan bidt men. Maar dat gebed is het eigenlijke niet. En mislukt bet gebed, nu, dan blijkt het geen doel te trefïen, en men draagt vol van bitterheid zijn lijden, en draagt het tot den einde toe.

Maar zoo kan het bij den waarachtig vrome niet zijn. Bij hem staat, als zijn gebed niet verhoord wordt, alles op het spel. Nog meer dan om eigen uitredding, worstelt hij om het behoud van zijn God. Dat zijn God zich toch een zoodanig God betoonen moge, als Hij zich in zijn Woord geopenbaard heeft. En als het dan faalt, en het niet baat, of hij al inniger en vuriger bidt, dan wordt het hem te moede of de rechterhand van zijn God, zooals er staat, veranderd is, en of bij zich in zijn God voelt bedrogen.

Maar juist dit redt hem.

Immers zoo dit snijdende gevoel van gekrenkt en geknakt zijn, waarachtiglijk uit zoo diepe vroomheid opkomt, dan schiet de genade, die hem niet redde uit zijn lijden, hem in die diepe krenking te hulp. God weet, dat de vrome er meer aan heeft, dat bij in zijn geloof weer wordt vastgezet, dan dat alle lijden van hem week,

En dan komt de verademing, en ervaart ook hij wat Asaf aldus uitdrukte: Tot ik in Gods heiligdom inging\ gelijk hij het in vs. 14jubelt: „O God, uw weg is in 't heiligdom, wie is een groot God gelijk Gij.”

Dan wordt het ervaren, dat juist het niet uit bangen nood gered te worden, een hooger genade kan toebrengen, dan dat de nood aanstonds week. Dan voert zijn God hem door nog veel diepere wegen. En het is juist bij het bange wandelen langs die nog dieper afgronden, dat hij 't aan zijn ziel ervaart, hoe dit juist zijn innerlijk leven verrijken komt.

Niet voor het Zondagskind, maar voor den „man van smarte" gaat de deur van het heiligdom open, en wordt straks zelfs het gor dijn weggeschoven, opdat hij iets althans reeds hier op aarde verstaan mocht van het mysterie van de genade zijns Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Dit krenkt mij”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's