JAARVERGADERING
van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs : : op Gereformeerden Grondslag : :
gehouden te Haarlem op 3 en 4 loli.
Reeds vroeg in den niorgen van Donderdag spoedden velen lich naar de ruime vergaderzaal der Vereeniging, om tijdig zich van een goede plaats te veriekeren.
De regeligscomniissie was óók vroeg op de been; de maatregelen van oide waren voortrefifeüjk genomen; en zoo liep zonder stoornis de groote zaal weldra geheel vol en was er te lo uur schier geen plaats meer onbezet, terwijl ook op de galerij honderden een plekje gevonden hadden.
Tegen lo uur kwam de Voorsitter van dien dag, D.-. A. Koyper, de laal binnen. Nauwelijk» had men hem bemerkt, of een hartelijk applaus begroette hem, wat herhaald werd toen hij op het podium verscheen. -
Oamiddellijk opende de Voorzitter de vergadering met gebed; las daarna een gedeelte van Romemen VIII, en deed zingen Psalm 89 : 7 en 8,
Nadat de zang geëindigd was, nam de Voorzitter het woord tot het uitspreken van zijn openingswoord.
Zijn inleidende rede besprak onder den titel: geen waagstuk, maar een Geloofss^uk, de stichting der Vrije Universiteit als nitmg van welbewust en door God bezield geloof. Met name werd dit uitgewerkt met verwijzing naar de geboortewee 6n, waaronder de Vrije Universiteit het levenslicht zag. De eerste stoot er toe was |nitg^au v»n de idee, die het toenmalige Amsterdamsche Athenaenm om wilde zetten in een Universiteit, Al spoedig bleek intasschen dat onzerzijds hiermede niets was aan te vangen, en 100 kwam nu van ^p^-f '9 g»dachte op, dat eigen stichting alleen ons zou kannen baten. Beide denkbeelden hielden intusschen verband met het wetsontwerp op het Hooger Goderwijs dat juist in 1874 door minister Geertsema was ingediend. Hierbij geviel 't zoo, dat Dr. Knyper juist toen zelf naar de Kamer werd afgevaardigd, zoodat nu in de toenmalige Kamerclub de stichting van een eigen Universiteit ingang vond. Alles scheen dan ook uitnemend te loopen, doch juist toen sloeg op eenmaal alles om. Groen van Prinsterer zag zijn einde naderen. Jan Willem van Loon, de wetenschappelijke aristocaat uit Amsterdam, stierf plotseling juist op den dag toen de discussie in de Kamer beginnen zon, en Dr. Knyper werd door Neurssihenie zoo overweldigend aangegrepen dat hij op staanden voet 't land uit moest, anderhalf jaar lang noch lezen noch schrijven kon, en eerst in het najaar van 1877 kon hij de pen weer opvatten. Zoo scheen alles verloren, Groen's sletven op 20 Mei '76 vootal had hier te lande den moed geblnscnt. Men besprak de zaak wel, maar vorderde niet, dorst het niet aan, tot geheel onvermoed en onverwacht Kappeyne's scherpe Resolutie kwam, geheel den geest onder de Christenen van alle kringen wakker schudde en het is het gevolg hiervan, dat toen de idee van de Universiteitsstichting weer is opgevat en doorgezet, zóó doorgezet dat reeds in 1880 de stichting er kwam.
De mogelijkheid hiertoe was geboren door de opneming van de vrijheid van het Hooger Onderwijs in de nieuwe wet. Zelfs de stichting van een eigen School toch was in de wet van 1876 erkend. In zoover kg de weg voor ons open. Toch waren we er hiermee nog niet. Men mocht toch wel graden verleenen, maar ze hadden nog geen efifsct, en de Overheid bood geen cent steun. Tegen deze twee beletsels is toen een tweede strijd gestreden, een strijd die in 1905 met goeden uitslag gekroond is, en te weeg bracht, dat nu ook onze doctorale graden op voet van gelijkheid met die van de Opeobars Universiteiten Kr: ''i«< n, eri dat ds rilïeren koorde werken kucr: in twee subsidies, elk van / 4000 's jiars. Zoo waren we dan eindelijk toch vrij van den O/etheidsdwang geworden, en hadden we slechts op onze hoede te lija, dat niet de Kerk, gelijk eertijds, de pas gevonden vrijheid weer aan bandsn kwam leggen. Geheel ontkomen zijn we ook dit gevaar niet, Ta zeer is het principieeie oadetscheid tusschen ^en opleidingsschool voor predikanten en een Taeoiogivche f»cuiteit als ouderdeel van de representatie der Wetenschap uit het oog verloren. Reeds nu droeg dit zijn wrange vruchten, masr voorshands kan dat niet anders, en zal men illicht voor de toekomst op slaking ook van dezen band bedacht moeten tija. Toch gaf dat alles ons nog pas het formeele recht van optreden, en nu eerst kwam men te staan voor het groote vraagstuk, hoe men de Christelijke wetenschap gelijk weleer ook thans weer in egenstelling met het ondeugdelijk beginsel der moderne wetenschap ontwiskelsn zou. Dit nu gelukte uiterst moeilijk. De nieuw aangestelde hoogleeraren waren allen anders opgeleid en de litteratuur was tegen ons. Ook hadden de hoogleeren het veel te druk met allerlei andere besognes. En bovenal ze waren te weinig in aantal. Beide voor de Juridische en voor de Letterkundige faculteit eigenlijk slechts één vaste hoogleeraar. Dit kon niet tot een voldoende principieeie uiting van Caiistelijke wetenschap op elk terrein leiden. Zonder meer zou dan ook het ondernemen mislukt zijn, maar de ging van het leven deed wat onze stichting door haar kleine kracht niet kon bieden. De oude stam van de Christelijke wetenschap was wel afgesneden, maar de tronk stond met zijn wortelen nog in den levenebodem, en uit den tronk schoot vanzelf het rijsken van nieuw leven weer op. Van onze Unirersiteit had geen Gegrond kunnen uitgaan, zoo God de Heere hsar het Geworteld niei had gegeven. De materialistische wetenschap beging ten slotte zelfmoord. Het menschenhart reageert er tegen. Dorst naar hooger leven kwam weer op. £n toen is in heel Europa een nieuwe wetenschappelijke beweging opgekomen zoo vanRoomsch-Katholieke als van Protestantsche zijde, die tegen de valschelijk genaamde wetenschap het licht van Christus bij het licht der Openbaring weer overstelde, en van die beweging was ook de Vrije Universiteit voor Nederland de stersste nhing. Niet alsof een ongeloodge wetenschap ons geen winste had afgeworpen. Op het gebied der natuur deed ze wonderen, en vooral sinds Kant had ze ook over het subject der wetenschap en de methode der wetenschap rijksr en meer licht doen opgaan, en met dit alles kannen wij ons voordeel doen. Maar hoofdzaak bleef dan toch de tegenstelling tusschen de wetenschap uit den mensen en de wetenschap uit Godes aandrift, en deze genade gewerd ons in de verhooring van de dtie eerste beden van het Oaze Vader. Alleen de Christelijke wetenschap kent God bij zijn eenigen heiUgen Naam, en blijft God geen onbekende.
Alleen de Christelijke houdt den levenstoon hooger door het uitlicht op het Koninkrijk der hemelen, dat allengs in aanvang en eens volkomen het Koninkrijk der wereld vervangen ï»l. En evenzoo alleen de Christelijke wetenschap geeft die heihge ethische orde, die niet uit onzen wil maar uit Gods wil ons toekomt.
Van daar op het tweede drietal beden van het Ome Vader overgaande, wees de spreker er uitvoerig op, hoe het dagelijksch brood ook voor de Vrije Universiteit levensquaestie is, en boe dusver d^ Vereeniging dit blijkbaar veel Aanvragen en vermelding van te weinig heeft begrepen. Men kan niet God om zijn brood bidden, als men niet begint met er voor te werken. En dat had de Vereeniging dusver niet ged»an. Haar inkomsten uit eigen giffen waren bijna gebleven wat ze voor 32 jaar waren, zijn deels achteruitgegaan, Eu OOK had de vereeniging heel den gang van zaken, ook de ontwikkeling der faculteiten, veel te veel aan anderen overgelaten. Wie er mee rekent dat uit onzen kring voor het Openbaar Hooger Onderwijs stellig twee tonuitgaai, en dat nu de Vereeniging voor de Vrije Universiteit niet veel meer dan één tiende saambrengt, moet de schuld voelen. Daarop volgde de toepassing van de vijfde bede: Vergeef ons onze scbulden, ook in verband met veel zondigs dat ïich keer op keer in onze Stichting openbaart. En ten slotte werd gewezen op een zesde bede: Verlos ons van den Booze. Zij wil ons doen gevoelen, dat men argeloos naief zich misleidt, soo men niet voelt, hoe Satan er steeds op uit is, om vooral onze Stichdng te verwoesten. Wie er een oog voor had zag dat dan ook wel en bad er tegen. Maar juist dit geschiedde ook in den boezem der Vereeniging te weinig. Vootal, de jiarvergaderingen hadden dusver te eenzijdig het karakter van een huiselijk feest gedragen. Men had niet genoeg gevoeld, wat stom ondernemen het was, tegen de wetenschap der wereld een Universiteit met eigen wetenschap over te stellen. Vandaar dat niet genoeg heilige ernst ons dusver doordrongen had. Doch ook dit zou komen. Nieuwe krachten zouden er van ons uitgaan. Er zou van zelf nieuwe cpbloeiing komen als gevolg van nieuwen groei, en uit die nieuwe opbloeiing zou welhaast een vrucht rijpen, een vrucht voor onze kinderen, een vrucht voor land en volk, maar dan ook een vrucht voor de verheerlijking van Gods Naam, die voor de Vrije Universiteit altoos het einddoel van haar streven moet blijven*).
In ademlooze stilte had de vergadering de bezielende rede aangehoord; aan het einde loonde zij den redenaar met dankbare toejuiching.
Alsnu werden enkele huishoudelijke werkzaamheden afgedaan. Het rapport van de commissie van toezicht o»er de rekening van 19II werd door den heer D. Schut voorgelezen. Overeenkomstig de conclusie van dit rapport werd de rekening goedgekeurd.
Het jaarverslsg lokte ditmaal geen enkele opmerking uit. Aan heeren Directeujen werd overgelaten de plaats te bepalen, waar de volgende jaarvergadering zal worden gehouden; de stembiljetten voor de benoemingen werden aan da leden uitgereikt.
Bij het punt „benoemingen" herdacht de Voorzitter den arbeid der heeren J. van Alphen en S. baron van Heemstra, die als directeuren der Vereeniging hun beste krachten met opgewektheid hadden gegeven voor haar bloei en voor die van deVrije Universiteit.
De vaststelling der korte notulen werd vervolgens aan het bestuur overgelaten.
Ouder toejuiching werd besloten aan H. M. de Koningin het volgende telegram te zenden:
Aan Hare Majesteit de Koningin,
Het Loo.
De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag, veroorlooft zich met dan meesten eerbied aan Uwe Majesteit de betuiging te hernieuwen van haar hulde en verkleefdheid en zich bij voortduring in de hooge bescherming van Uwe Majesteit aan te bevelen.
KUYPER,
Voorzitter.
Aan Minister Heemskerk werd getelegrafeerd:
De Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. Grondslag, hoeneer nog steeds gevoelende wat zij in U als Curator verloor, betuigt U te meer haar blijdschap dat de zorge ook voor het Hooger Oaderwijs U mocht toevertrouwd blij ven en beveelt ook haar Universitaire stichting bij voortduring in Uw goede gunste en in Uw vriendschappelijke herinnering aan.
KtrïPER,
Voorzitter.
Na het zingen van Psalm 105 : 4 sloot de Voorzitter daarop de vergadering met dankzegging.
DE MEETING.
Te 2 uur des namiddags was opnieuw een belangrijke schare bijeen ter bijwoning van de mesting. Voorzitter was de heer Dr. A. Kuyper, die dadelijk na de opening hel woord gaf aan Prof. Mr. Anne Anema, die ging spreken over: Beginselen in wetgeving en rechtspraak.
Spr. zegt, dat het doel zijner rede is, om in breederen kring opmerkzaam te maken op het feit, dat men voor wetgeving ea rechtspraak in de moderne rechtswetenschap weer roept om vaste beginselen. Dit is een merkwaardig verschijnsel, daar het poshivisme tot voor kort zoo algemeen in trek was.
Voor ongeveer een eeuw was het 't natuurrecht, dat voor beginselen opkwam, al waren dat dan ook allesbehalve christelijke beginselen. Maar voor deze goede zijde van het natuutrecht had men weinig oog, wat te wijten was voor een deel aan de eenzijdigheid der ktitiek van Savigny en Stahl, maar veel meer aan de grooteliefdegaven f -12 per regel. gebreken van het natuurrecht, die het goede element geheel overschaduwden. Doordat de richting van de historische school van welbewuste inwerking van beginselen niet veel wilde weten, oefende iij op het rechtsleven der vorige eeuw een nadeeligen invloed uit. Die invloed leidde tot drie gebreken: bistorisme, dat is zich verliezen in historische kleinigheden in plaats van de groote lijnen in het oog te vatten; dogmatisme, doordat men de waarde der begrippen overschatte; en positivisme, omdat men de waarde van bewuste algemeene beginselen niet inzag. Het historisme was reeds overwonnen omstreeks 1850, het dogmatisme omstreeks i83o, en thans gaat ook het positivisme verdwijnen door den herlevenden roep om een nieuw natuutrecht of wil men, om beginselen.
*) De rede van Dr. Kuyper is in druk verschenen. Op Blz. 39 regel 12 van onder in de gedrukte rede vielen na »de letterkundige faculteit» uit de woorden; »soms jaren langt,
Onder allerlei verschillende titels is de laatste 10 è 15 jaren een reeks van geschriften verschenen, die hierop doelen. Men kwam daartoe, omdat zoowel bij de wetgeving als bij de rechtspraak behoefte aan vaste beginselen werd gevoeld. Bij de wetgeving kwam dit uit door nieuwere verkeersrecht waarvoor de oudere begrippen niet deugden en door de sociale wetgeving, die op de oudere inzichten niet kon steunen. Maar ook bij de rechtspraak voelde men de behoefte aan beginselen. Een tijdlang heersche de onjuiste meening, dat de rechter louter de uitvoerder der wet was. Maar dit bleek niet houdbaar. Vooreerst ging de wetgever hoe langer hoe meer allerlei vage uitdrukkingen gebruiken, en zalks opeettelijk, om den reenter de vorming van nieuw recht op te dragen voor het concrete geval. En in de tweede plaats leerde de onder mding, dat de rechter onder allerlei voorwendsels niet eigenlijk de wet toepaste, maar zelf nieuw recht maakte. Eu al meenden nu.sommigen, dat hiervoor het persoonlijk rechtsgevoel van den richter of „de eischen van het verkeer" voldoende waren, zij, die verder zagen, begrepen, dat hier ook voor' den rechter bewuste beginselen noodzakelijk waren.
Vraagt men nu, of dit alles gunstig is voor onze christelijke rechtsbeginselen, dan zegt Spr. neen en ja tegelijk. Neen, voor zoover men mocht meeoen, dat deje beweging er esns is van cbristelijken aard; behoudens een enkele uitzondering staan de geschriften, waarop Spr. doelde, op anti-christelijk standpunt. Miar toch antwoordde Spr. ook „ji", omdat m een tijd, die een open oog heeft voor de waarde van beginselen in het algemeen, de kans voor de christelijke rechtsbeginselen, om invloed uit te otfenen, veel grooier is dan in een tijd, die stomp is voor alle beginselen hoegenaamd.
Spr. gaat eindelijk na, wat er voor den opbouw onzer beginselen moet worden gedaan. Daardoor is vereischt, dat onze beginselen hootd, hart en hand alle drie bevredigen. Vooreerst is dus Doodig, dat de mannen van studie zich bezighouden mat het naspsureu dezer beginselen in Gods Woord en in de geschiedenis en het leven der volkeren. Echter kunnen zij de taak van den opbouw der beginselen niet alieen af, dan komt men tot intellectualisme. De mannen der praktijk moeten voorts de beginselen toetsen aan het leven, of ze daarvoor «ruchtbaar maken; maar ook zij kunnen het niet alleen, dan komt meu tot de gedienstigheden der practijk in plaats van tot waarachtige beginselen. Eindelijk moet ook ons Christenvolk als zoodanig door zijn eigen intnidef besef daaraan meewerken; de invloed van het volk moet men ook niet overschatten, dan komt men tot de booze leer van het „vox populi vox Dei", maar wel moet het hart des volks op de beginselen ja en amen zeggen, anders deugen deze niet,
Spr meent, dat deze drie elementen in onzen kring op bijzonder gelukkige wijze zijn vereenigd. In en buiten den academischen kring hebben wij knappe mannen van wetenschap; God schonk ons soms op schier wonderbaarlijke wijze mannen van de practijk, waarbij werd herinnerd aan het optreden van mannen als Idenburg en Colijn, en ook ons Gereformeerd volksleven, al is het niet zonder feil, is kerngezond, en in liefde voor het Gerefoimeerd beginsel oogeichokt.
Spr. besluit zijn rede met een warm gevoeld woord met name aan de tweede generatie, die straks de taak der ouderen moet overnemen, om trouw te blijven aan den geest, die de' ouderen bezielde en om met dezelfde liefde en toewijding, die de ouderen zoo sterk maakte, de schoone erfenis der vaderen te verdedigen en te vermeerderen.
De Spreker werd voor zijn referaat met applaus beloond. De Voorzitter sal niet vragen of er tegenstanders met den inleider in debat wdlen gaan; dat gebeurt in de laatste j wen niet aeer; doch zelf wil hij een enkele opmerking maken, daarbij niet tredende in bet wi]sgeerig juridisch betoog van den inleider, maar hem toelichting verzoekend "over een door hem gebruikt voorbeeld.
De Inleider had toch beweerd dat een koloniale mogendheid bijv, in haar koloniën zou vinden, als inheemsch, de veel wij verij. Vond zij die, dan zou ze door haar wetgeving bijv. dit kwaad niet met één pennestreek kannen uitroeien, maar moest zij bijv. in haar wet de öigamie (twee-vrouwenstelsel) toestaan, om de polygamie (veel-vrouwenstelsel) te bekimpen. Dit voorbeeld nu achtte de Voortitter bedenkelijk. Nooit mocht een Christelijke Ove"rheid in haar wetten, ook voor de Koloniën, de bigamie toestaan. Wel mag zij natuurlijk, wanneer ze overtredingen in deze te straflfin heeft, rekenen met de omstandigheden, de landsgebruiken en de historisch gewordene toestanden; maai bigamie wettig erkennen, mag ze niett
De inleider merkt op, dat er tusschen hem en den Voorzitter geen verschil beittat. Hij bedoelt hetzelfde als hier tt lande bijv. met de Staatsloterij is geschied.
Het oude natuurrecht cou geeischt hebben, die dadelijk geheel af te schaffen; maar dat werd heel verstandig niet voorgesteld; men wilde het kwaad geleidelijk doen verdwijnen. Wat DU Minister Knyper met de Staatsloterij wilde doen, bedoelde spreker met de bestrijding der veelwijverij.
Daar niemand meer het woord verlangde, gaf de Voorzitter aan Prof. Dr. L, Bouman gelegenheid om te spxAtnowt Forensische Psychiatrie,
Spreker begint te wijzen op de verschillende klachten, die gehoord worden over de psjrchiaters in verband met de forensische psychiatrie. Behandeld zal worden welke beteekenis deze tak van wetenschap heeft en welke de grenzen zijn die aan haar gesteld moeten worden. Daarbij komen priccipiëele quaesties van bijzonderen en algemeenen aard ter sprake; van bijzonderen aard, in zooverre men ook als psychiater voorof tegenstander kan zijn van de nieuwere strafrechttheorieën, van algemeenen aard, in zooverre men de wetenschap der psychologie beschouwt als behoorende tot het terrein der natuurwetenschappen dan wel haar een eigen terrein toekent, wat onmiskenbaar alweer samenhangt met nog meer algemeene beschouwingen, n.l. die over de verhouding van ziel en lichaam.
De taak van de forensische psychiatrie kan duidelijk omschreven worden. Zij vormt een onderafdeeling van de gerechtelijke geneeskunde. De forensische psychiatrie moet aangeven hoe de afzonderlijke vormen van stoornissen van den geest met de in aanmerking komende bepalingen van het Wetboek van Stralrecht en van het Burgerlijk Wetboek in aanraking kunnen komen.
Enkele voorbeelden worden genoemd waarbü de daad zelf zoo vreemd is, dat reeds de leek twijfelt of de dader wel normaal was. Dat de psychiater dit beoordeelen moet, is eerst in den loop van de vorige eeuw als natuurlijk beschouwd. Achtereenvolgens worden na de ver schillende opvattingen behandeld, die met name over de verhouding van misdaad en krankzinnigheid de heerschende zijn geweest. In het bijzonder wordt kritiek uitgeoefend op de beschouwingen van de zoogenaamde Italiaansche en de Fransche school, en aangegeven wordt hoe men principieel tegen beide bezwaren moet maken.
De psychiater moet als deskundige voor de rechtbank een man van ervaring zijn en die ervaring toepassen, wanneer zijn oordeel gevraagd wordt. Hij is dan op zijn eigen terrein en het is hem niet geoorloofd daarbuiten te gaan. Met name zal hij zich wachten voor een uitbreiding van zijn gebied en hij mag niet in de plaats van den strafrechter treden waar het normaal-psychologische vraagstukken geldt. Zeker mag hij dat niet doen op grond van de bewering, dat hij, krachtens zijn natuurweten schappelijke opleiding daartoe meer geschikt zou zijn dan i.e. de strafrechter. Wel dient de jurist kennis te nemen van de forensische psychiatrie en meer dan tot hiertoe het geval was van de psychologie.
Ook deze spreker werd met applaus gedankt. De Voorzitter heeft met belangstelling naarden spreker geluisterd en wenscht o.m. op te merken dat uit het woord „krankzinnigheid" duidelijk blij|ct, dat ons volk de bedoelde ongelukkigen reeds lang als krank van zinnen, als lijders, als patiënten heeft beschouwd. In de tweede plaats wenschte Spr, gaarne ingelicht te worden omtrent het begrip toerekenbaarheid; er moet straf volgen, ook al is het kwaad bedreven onder den invloed van omstandigheden, of als waarschijnlijk gevolg van erfelijke werking. Hoe rekent de psychiater met het woord: „Die de zonden der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht". In de derde plaats zou de Voorzitter er prijs op stellen te vernemen, of naar het oordeel des inleiders er bij den rechter ook niet zou moeten gerekend worden met het advies der theologen, dat niet minder dan het advies der medici voor den rechter waarde hebben kan. Natuurlijk vordert de Voorzitter van den inleider niet op dit oogenblik een beantwoording zijner opmerkingen, doch hoopt dat aan Prof. Bouwman de gelegenheid zal geschonken worden nader licht over deze belangrijke vraagstukken te verspreiden.
De inleider beaamt de opmerking betreffende het woord krankzinnigheid; in Daitschland heeft men 't zelfs willen overnemen, omdat het zoo juist uitdrukt wat bedoeld wordt. Wat de toerekenbaarheid betreft, daarover wordt door den rechter, niet door den psychiater beslist. Deze laatste heeft slechts na te gaan, of men in een gegeven geval te doen heeft met een krankzinnige; de rechter moet dus, het advies van den psychiater gehoord, een beslissing nemen. Wat eindelijk aangaat de behoefte aan een theologisch advies in dezen, het laat zich denken dat er gevallen zijn, waarin de rechter daaraan behoefte zou kunnen hebben en daar naar vroeg; doch zulke gevallen zijn den spreker niet bekend. Overigens is er tusschen hem en den Voorzitter geen verschil.
De heer Keiler vraagt aan den inleider, in verband met het over de toerekenbaarheid gesprokene, naar de bezetenheid, zooals ons die in den Bijbel beschreven wordt. De inleider meent dat daarover nog niet genoegzaam licht is ontstoken, en verwijst naar een belangrijke studie van Dr. van Daalen over dit onderwerp De Voorzitter brengt dank aan den spreker en sluit de vergadering.
Daarna deelt hij mee, dat in de morgenvergadering tot bestuurslid is gekozen de heer Jhyo H. van Eeghen, en tot lid der commissie van toezicht op het geldelijk beheer, de heer J. Balhuizen
Na afloop der meeting had er in het Brongebouw een gemeenschappelijke maaltijd plaats, waaraan ruim 200 personen deelnamen. De tafel werd gepresideerd door Dr. A. Kuyper. Als naat gewoopte werden ook hier vele goede woorden gesproken. De bezielende toost op H.M. de Koningin door den Voorzitter, leidde de reeks van heildronken in, en werd gevolgd door het zingen van het Wilhelmus.
De heer Th, Ruys Gzn. sprak vele vriendelijke woorden aan het adres van den Voorzitter; de heer S. de Jong Ëzn. te Rotterdam volgde; daarna bracht de tatelpresident een dronk uit op ditectoren, curatoren en hoogleeraren, waarin ook aan den afgetreden hoogleeraar. Dr. F. L. Rutgers hulde werd gebracht en, toen de Voorzitter was vertrokken, en deze de leiding aan Ds. van Schelven had over gegeven, sprak ook deze de aanwezigen op bezielende wijze toe.
Zoo vloog de tijd om, en brak het uur van scheiden voor velen veel te vroeg aan. Men f ging heen, dankbaar gestemd voor de schoont dagen in Haarlem doorleefd, in de hoop elkander d het volgend jaar weer te ontmoeten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1912
De Heraut | 4 Pagina's