GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XXI

IN DEN VREEMDE,

We komen thans terug tot het verhaal van Jonker Otto von Rothenfels, dien we verlieten, toen hij in Nederland achterbleef, nadat zijn meester, de Keurvorst Frederik V, naar Engeland was vertrokken.

Wat zou onze jonkman nu aanvangen? Zijn eerste gedachte was naar het Vaderland terug te keeren, om daar zijn ouders en wellicht ook rijn vorst van dienst te rijn. Hij schreef er over naar Neurenberg, waar de brief de meeste kans had te zullen terechtkomen, ten einde te weten hoe zijn vader dacht. Eer hij het verlangde antwoord had, kwam dat op zijn schrijven van magister Becker, den predikant van Rothenfels.

De laatste brief handelde hoofdzakelijk over den toestand in den Boven-Palts. Veel goeds viel daarvan niet te zeggen. Het was te wachten, dat de Beierschen en de Keizerlijken zouden trachten zich van het land meester te maken, nu het leger van den vorst verslagen was en hij zelf als een vluchteling in den vreemde vertoefde. Ik vrees ook, zoo schreef de predikant, dat Rothenfels er zeer onder lijden zal, als de troepen van Tilly hier komen, wat zeer waaischijnlijk is, daar wij hier zoo dicht bij de grenzen liggen. Tot nog toe hebben we voor alles kunnen zorg dragen, ook bij afwezigheid van uw vader; doch de kwade dagen schijnen nu aan te breken.

Het schrijven dat Otto kort daarop van zijn vader ontving, bevestigde slechts, wat de magister geschreven had. Ook de heer Von Rothenfels verwachte weinig goeds. Op Otto's vraag, of hij niet het best zou doen zich naar het kasteel of anders naar zijn ouders in Saksen te begeven, antwoordde de ridder ontkennend. Uw verblijf op het slot, zoo schreef hij, zou waarschijnlijk van korten duur zijn en voor u zelf zeer gevaarlijk kunnen worden. Mij zelf zoudt ge hier ook niet van dienst kunnen zijn. Wij moeten eerst afwachten wat de vorsten, die met Frederik bevriend zijn, voor hemdoen zullen. Er loopt een gerucht, dat zij een leger op de been zullen brengen, en zoo dat geschiedt kon uw hulp noodig zijn, maar voor het oogenblik doet ge 't best, nog in de Nederlanden te blijven en af te wachten. Onze keurvorst heeft daar machtige aanverwanten en vrienden. Het is ver van onmogelijk, dat hij tot hen terugkeert of althans hun hulp vraagt, en in dat geval kunt ge hem daarginds veel meer van dienst zijn dan hier. Oom Koenraad, die bet oog houdt op onze goederen, zal u hetnoodige zenden om van te leven tot wij weer bij elkander zijn. God geve, dat het spoedig geschiede!

Zoo was dan onzen vriend duidelijk, dat hij vooreerst in de Nederlanden zou blijven. Nu zou menigeen hem dat benijd hebben. Want ons land was toen in aanzien, bloei en macht velen anderen vooruit. Tal van vreemdelingen kwamen hierheen, kunst en wetenschap werden beoefend, handel en zeevaart bloeiden; er werd veel - geld verdiend, en in zaken des geloofs heerschte hier meer vrijheid, dan bij de meeste andere volken. Otto echter had toch iets anders gewenscht, dan nu zijn lot zou zijn. Hoe mooi 't ook om Rhenen was, hij verlangde naar de bergen en bosschen van zijn vaderland en bovenal naar zijn ouders, van wie hij reeds zoo lang gescheiden was. Ook hij had evenwel reeds geleerd, dat zeer vaak des Heeren wegen geheel anders zijn dan die wij ons voorstellen te gaan, en hij leerde zich daarin voegen.

’t Was natuurlijk dat Otto met zijn vriend, den predikant van het plaatsje, overlegde wat hem te doen stond. Al kon hij ook vooreerst leven zonder tot bepaalde werkzaamheden verplicht te zijn, zulk een leven lachte hem niet aan. Gelukkig wist de predikant raad. Hij had tijdens hij te Leiden studeerde kennis gemaakt of vriendschap gesloten met verscheiden personen, die thans bij stad of land betrekkingen bekleeden. Eenige van hen waren nu leden der Provinciale Staten van Utrecht, en 't was tot ben dat de predikant zich wendde, in het belang van zijn jongen Duitschen vriend. Het gevolg hiervan was, dat deze reeds na korten tijd een aanstelling kreeg in den dienst der Staten. Wel was die aanstelling slechts tijdelijk, wijl de jonker van Rothenfels geen Nederlander was, maar bij zelf begeerde ook niet zich voorgoed te verbinden. Met welke taak hij belast werd blijkt niet duidelijk. Zeker is dat hij nu gelegenheid had veel te weten te komen en te leeren dat hem eens van dienst zou zijn. In onze taal had hij zich met goed gevolg geoefend onder leiding van den predikant, met wien hij de vriendschap bleef onderhouden, ook toen hij te Utrecht was gaan wonen. Van daar naar Rhenen was trouwens voor een goed ruiter geen verre reis.

Op een herfstmiddag keerde Otto terug uit den omtrek van Zeist, waar hij een opdracht had te vervullen gehad op een der kasteelen welke men toen en ook nu nog in die streken aantreft. Zijn eigenlijke taak was spoedig volbracht geweest, maar de bewoner van bet slot had niet kunnen nalaten zijn adellijken bezoeker in het kasteel en in de tuinen rond te leiden, die trouwens de bezichtiging wel verdienden. Otto kon ook na zijn bezoek nog niet zoo spoedig van de schoone streek scheiden, en zoo was het reeds bijna donker geworden, toen hij zich nog tamelijk ver van Utrecht op den grooten weg bevond. Haastig stapte hij voort in de hoop de stad nog te bereiken vóór het half negen sloeg. Hij kon dan nog bericht geven van hetgeen hij verricht had aan dengeen, die hem zijn taak had opgedragen. Kwam hij veel later, dan gbg dat moeilijk, wijl men destijds gewoonlijk vrij wat vroeger ter ruste ging dan tegenwoordig. Zelfs werden de poorten der steden met donker gesloten. Men kon dan nog wel een paar uur lang binnen de stad komen, maar moest poortgeld betalen. Daarom werd ook altijd tegen poortsluiten de bengel geluid om de buitenzijnden te waarschuwen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's