GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XXXIII,

IN MOKILIJKE DAGEN.

Het gezicht van dan prediker stond zoo ernstig, dat heer Otto al aanstonds weinig goeds vermoedde.

„Zet u neder” sprak hij vriendelijk, en schoof voor den magister een stoel bij de tafel, waaraan hij zelf plaats nam. „Wat drijft u hierheen"?

Tot ecnig antwoord reikte dè leeraar den ridder een brief toe, die reeds geopend was, en waar twee segeis in jooden was uithingen. Heer Otto lan het gescMift. 't Was een bevel aan , den heer magister Becker, huiskapeiaan op het kasteel Roihenfels, om zich den volgenden Dinsdag te bevinden op hel raadhuis te Amberg, ten einde daar gehoord te worden op eenige vragen die hem zoud-in worden gesteld.

„En kant ge ook vermoeden waarop dat b«ïekkicg heeft"? vroeg Otto.

„Waarschijnlijk op de laatste sameakomst der

gemeente in den nacht, wMr ik met den jager geweest ben. Hoe het verklapt is weet ik niet, maar blijkbaar heeft men te A.mberg van die samenkomst gehoord. Wat mij in mijn vermoeden versterkt is dat een van de vreemde gehuurde knechts den dag na die vergadering is verdwenen en niet weerom gekomen”.

„Gij moet natuurlijk gaan" sprak heer Otto, „en God geve u voorzichtigheid en wijsheid in het spreken. Maar laat ons eerst eens nagaan, op welke wijs gij u het best kunt verantwoorden, als uw vermoeden juist mocht zijn”.

Nu volgde een lang gesprek waarin alle kansen werden overwogen, en vastgesteld welk antwoord het best aan de heeren te Amberg kon gegeven worden, Niet zonder bezorgdheid nam Otto van zijn ouden vriend afscheid.

Op den bepaalden Dinsdag bevond de leeraar zich te Amberg, en ging naar het stadhuis. Paar werd hij reeds gewacht door drie leden van den raad. Een dezer was geweest onder hen, die kort geleden in den nacht de samenkomst der Gereformeerden bespied hadden. Voorts waren er twee geestelijke heeren, die behoorden tot de orde der Jezuïeten, de felste vijanden der Hervormden.

In korte woorden en op strengen toon deelde een der heeren den predikant mee, waartoe hij hier geroepen was. £r werden, zoo zei de raadsheer, nog altijd door de Evangelischen geheime samenkomsten gehouden tot uitoefening van hun godsdienst, hoewel de nieuwe regeering dit streng verboden had. Hij, Becker, wist dit, en was toch in die samenkomsten voorgegaan. ICerop moest hij zich allereerst verantwoorden.

„Enkele malen ben ik met mijn vrienden bije«i geweest^* sprak Becker, „maar altijd op de goraeren van den graaf Von Rothenfels, wiens huisprediker ik ben. Ook zijn in die samenkomsten nooit andere personen tegenwoordig geweest dan onderhoorigen van den graaf. Ik wist werkelijk niet, dat dit verboden was”.

De voorzitter glimlachte ongeloovig, en zei baisch:

„Dan weet gij het nu. Tot nog toe is er toegetaten op het slot te prediken, voor allen die daar komen willen mits zij tot Kothenfels be» hoeren. Onze genadige Vorst heeft dat nog toegestaan, maar het kon wel eens spoedig uit zijn, als gij tegen beter weten in voortgaat de lieden in hun dwalingen te sterken”.

„Ik heb geen dwalingen verkondigd, maar alleen getracht de lieden te sterken uit het Woord van God, dat immers ook door de Koomsch Katholieke kerk als waarheid wordt erkend”.

„Gij vergeet", antwoordde een der paters heftig, „dat alleen de heilige kerk heeft te beslissen wie tot bet volk over godsdienst en waarheid spreken zal. Ketters en afvalligen als gij zeker niet”.

„Vergeef mij eerwaarde heer" antwoordde de grijze magister kalm, „dat ik noch mijzelf noch hen die naar mij luisteren tot de ketters of afvalligen reken. Wij willen slechts in allen eenvoud en oprechtheid God dienen naar Zijn Woord”.

„Ja, ja, dat liedje kennen wij al lang. Zoo zongen Luther en Calvijn ook, maar hun leer is al lang door de kerk als kettersch veroordeeld. Het bedrogen volk hier moet tot de Moederkerk terug gebracht worden, en wij zullen niet dulden dat gij ons hindert”.

De magister wilde antwoorden, maar de voorzitter belette hem dat, en zei:

„De eerwaarde pater heeft gelijk, doch ge staat niet hier om over den godsdienst te redetwisten. Dat zou zelfs nooit noodig zijn, als gij en HW vrienden hun ketteriche gevoelens wilden veruücen. Gij wederstreeft de wetten en bepalingen, die onze vorst Maximiliaan van Beiereu, thans hier in de Bovenpaltz heeft uitgevaardigd. En dat kunnen wij niet toelaten".

„Maar wat kwaads kan er in gelegen zijn God te dienen naar Zijn Woord, gelijk Hij het beveelt"? vroeg Becker kalm.

„Nog eens, daar twisten we hier niet over", was het antwoord. „Gij hebt te doen wat wij als overheid u gebieden”.

„Men moet Gode meer gehoorzamen dan den menschen", sprak de leeraar met vaste stem.

„Wat"l riep een der Jezuïeten opstuivend. „Gij zijt allen even hardnekkig als uw vroegere Gereformeerde keurvorst, de Winterkoning. Maar 't zal u vergaan als hem, nu wij meesters zijn De heilige Roomsche kerk zal weder hier heer schen als van ouds".

De magister zweeg. Wat zou hij ook geantwoord hebben aan lieden die hun ooren stopten voor alle redeneering, en die niet vroegen wat het Woord Gods maar wat de paus en de kerk leerden?

„We hebben nu verder niet veel te spreken" zei de voorzitter, „Gij kunt gaan en uw meester verslag doen van hetgeen hier gebeurd is. Wij zullen u geen belofte vragen, dat gij u voortaan houden «uit aan de bevelen en voorschriften van onzen genadigen landsrorst. Ik wil u alleen waarschuwen dat, wanneer gij weder in overtreding wordt bevonden, zijn goedertierenheid en lankmoedigheid uit is. Onze oogen zien veel, al denkt gij dat men u niet opmerkt noch wat gij doet. Ge zijt dus gewaarschuwd, en het zal uw eigen schuld zijn zoo het verkeerd loopt en ongewenscht voor u zelf en voor het onuoozele volk dat gij verleidt”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's