GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XXXVII.

AFSCHEID.

Twee dagen later vertoonde Rothenfels een ongewoon schouwspel, gelijk er zeker nooit was voorgekomen en ook wel niet weer aanschouwd zou worden.

Tegen tien uur in den morgen zag men van verschillende kanten mannen en vrouwen het kasteel naderen, de meeste nog in de kracht van het leven, andere nog jong, maar ook niet weinige die reeds lang vergrijsd waren. Otrer 't algemeen zagen de wandelaars ernstig, als menschen die niet voor hun genoegen hun werk voor een poos verlieten. Toch waren er enkele groepjes die zich de wandeling kortten door te zingen, 't Was Luthers bekend lied, dat weerklonk.

Een vaste Burg is onze God, Een toevlucht voor de Zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet Zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan Met opgestoken vaan; Hij draagt zijn rusting nog Van grnwel en bedrog, Maar zal als kaf verdwijnen!

Gods woord staat vast in eeuwigheid Wat vijand 't wil verkeeren. Beef, Satan! Hij, die ons geleidt. Zal u voor goed verneeren. Delf vrouw en kind'ren 't graf, Neem goed en bloed ons af; Het brengt u geen gewin; Wij gaan ten hemel in En erven koninkrijken.

Het was een lied van geloof en bemoediging maar waaruit tevens bleek wat menschen de zangers waren.

Op het voorplefai van het kasteel waren groote tafels met banken er bij geplaatst, voor de velen die kwamen. Ieder die wilde kon zich na den tocht verkwikken aan melk en brood. Daarvan werd druk gebruik gemaakt, maar weinig werd er bij gesproken. Integendeel menig, man en vrouw scheen bedroefd, en uit alles viel duidelijk op te maken dat het juist geen feestmaaltijd was, die men hier had aangericht.

Wie een blik in het kasteel had kunnen werpen, zou bespeurd hebben hoe de verhuizing, waarvan wij vroeger spraken, nog was voortgezet. Menig taal en kamer zag er nu vrij hol en ledig nit, als bestemd om vooreerst geen bewoners meer te herbergen. Ook de stallen waren nagenoeg ledig; evenzoo het perk voor de jachthonden.

Tegen elf uur verscheen graaf Otlo op het slotplehi, van zijn vrouw en beide zoons vergezeld. Ook hij zag ernstig. Vriendelijk groette hij al de aanwezigen die, tpen het grafelijk gezin

de breede steenen stoep aifkwam, allen eerbiedig opstondsn. De landheer met zijn gezin namen plaats onder een giooten, ouden lindeboom dit midden op het plein stond.

„Vrienden” zoo spralc de graaf, „wij hebben gewenscht u voor het laatst nog eens te zien. Voor het laatst, zoover wij kunnen weten, want de regeering heeft mij en den mijnen het land ontzegd, zooals n bekend is. Doch het is om des Evangelies wil en het woord van Luther, dat ik u hoorde zingen, blijft waar: Al wordt ons alles ontnomen, het zal den vijand niet verrijken, en het eeuwig Koningrijk blijft toch het onze.

„Dat vertroost mij en mijn gezin en moge het ook u doen. Blijft gij trouw aan het geloof naar het Woord des Heeren dan wacht u vroeg of laat eenzelfde lot als ons. Doch vreest niet, en geef de waarheid niet prijs voor aardsch voordeel. Ik weet dat, al zijn wij in den vreemde, gij ons in liefde zult blijven gedenken. Ook wij zullen u niet vergeten. Wat nog voor u gedaan kan worden zal geschieden. Ik heb met vergunning der regeering een rentmeester aangesteld, die in mijn afwezigheid onze goederen zal beheeien. Hij zal voor uw belangen nauwgezet zorgen“.

Groote stilte en ontroering heerschte er terwijl de graaf sprak. Menigeen barste in tranen uit, want allen hadden graaf Otto en zijn vrouw lief, en dat niet zonder reden. Eindelijk nam een der oudste boeren het woord en dankte het echtpaar in eenvoudige, hartelijke woorden voor al de goedheid en zorg door den graaf en zijn voorgangers aan hun onderhoorigen zoo lange jaren bewezen. „Wij hebben" zoo sprak hij, „onder de graven van Rothenfels veel goeds genoten, en zouden u en mevrouw zoo gasrae in lengte van dagen hier hebben behouden. Nu het zoo niet zijn mag, wenschen wij u Gods beste; zegeningen in het verre, vreemde land waarheen gij gaat. Wij allen zullen u zeer missen en mevrouw niet minder, die steeds zoo vriendelijk voor ons gezorgd heeft. Gelukkig blijft gij nog onze heer, al zullen wij u dan niet meer zien. Wij kunnen dan toch telkens van u hooren. Mocht het zijn, dat ook wij verdreven werden van deze plek, dan vertrouwen we dat ge ons helpen zult een andere woonplaats te vinden“.

Dat beloofde dé graaf gaarne. „Ik begrijp" zoo sprak hij, „hoe de meeste uwer wenschen, eenmaal hier waar zij en hun vaderen geboren zijn het hoofd ter rust te leggen. Evenzoo had ik gewenscht, dat mijn zoons mij hier zouden opvolgen. Doch nu hat aUoo niet zijn mag past het ons vrede te hebben met des Heeren wegen, en voor elkander te doen wat wij nog kunnen De Heere zal het verder voorzien“.

Treffend was het afscheid dat nu volgde. De graaf, de gravin en hun kinderen gingen de rijen langs, en reikten ieder de hand. 't Was duidelijk dat hier nog een andere band bestond dan die tusschen landheer en onderhoorigen, dat ze ook door geloof en liefde vereenigd waren. De gravin, al was zij dan een vreemdeling, was vooral bemind bij de hulpbehoevenden en de kinderen; dat bleek nu. De heeren van Kothecfels hadden trouwens van vader op zoon op hun goederen geleefd, in het midden huns volks en als in een groot gezin.

Toen het afscheid genomen was, haastte graai . Otto zich naar binnen om niet te laten merken, hoe stetk hem de scheiding aangreep. Door de vensters kon hij zien, hoe zijn volkje zich gereed maakte te vertrekken. Ieder ging, althans voor eerst, weer tot het zijne. Maar hij, de heer en meester, moest huis en hof verlaten en dat voor goed. 't Viel hem op dit oogenblik bitter hard, Doch hij deed wat ook van David geschreven staat: Hij sterkte zich in den Heere zijn God, Toen Ep: ak hij tot zijn ? ronw en kinderen die juist binnen kwamen:

„Zoo strakjes is het ook onze tijd om te gaan. Otrer een uur komt de reis wagen. Doch dat mogen onze lieden niet weten, want anders zouden zij ons zeker vergezellen en dat is om vele redenen niet gewenscht. Komt nu mee“.

Zwijgend doorwandelden zij nog eens de beneden vertiekken vvn het kasteel, waaraan voor hen zoo liefelijke herinneiingen verbonden waren. Zslfs de beide knapen, hoe zeer ook ver heugd in het vooruitzicht op de reis, gevoelden den ernst van het oogenblik. In de groote zaal, zette bet gezin zich nog eenmaal neec om hier voor het laatst den maaltijd te gebruiken. Toen dankte de huisvader God voor al de zegeningen hier genoten, en beval hen allen die een lange reis gingen ondernemen, in de hoede des Hee ren aan. Daarna maakten men zich tot de afreis gereed, wat toen nog wat meer wilde zeggen dan nu. Want reisgelegenheden zooals wij ze thans kennen, bestonden toen niet, en heel de tocht zou in den reiswagen moeten worden afgelegd.

BRIEFWISSELING.

A. van V. te M. Ook dit schrijven hebben we bezorgd waar het behoort.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's