GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XLIV,

PLANNEN.

„Verzoek den graaf hier te komen" zei de keurvorst, en toen zich tot de gasten wendende vervolgde hij:

„Als gij geen bezwaar hebt, heer graaf van Rotbenfels, om uw verhaal te doen in de tegenwoordigheid van heer Philip, graaf van Bergheim, kunnen wij het gesprtk hier voortzetten. Hij is mijn trouwe raadsman, en voor hem heb ik geen geheimen“.

De aangekondigde trad binnen. Terwijl de keurvorst hem aan de gasten en dese aan hem voorstelde, sloeg graaf Otto den nieuw gekomene opmerkzaam gade. Hij moest hem meer gezien hebben, doch een naam kon hij zich niet herinneren. De keurvorst verzekerde zich eerst dat de zaak, waarvoor de heer Von Bergheim kwam, geen dringenden haast had, en verzocht toen graaf Otto zijn verhaal te doen, dat, zoo voegde Karel Lodewijk er bij, ook zeker voor heer Philip niet zonder belang zou zijn. Ook hij, merkte de keurvorst op, heeft de goede zoowel als de kwade dagen van ons huis bijgewoond,

„Ik vermoed in elkanders gezelschap" zei raaf Otto; „ik althans meen dezen heer te herennen; wellicht hij mij ook, doch de naam is ij ontgaan",

„Ik herkende u dadelijk ais den grazf van otbenfels", sprak de laatstgekomene. „Herinert gij u jonker Philip niet meer, Philip von hle? Den titel dien ik nu draag erfde ik ater van een oom. We zijn nog oude vrienden, aar daarover later. Gij zijt thans het eerst aan et woord”.

Zoo beknopt mogelijk verhaalde nu graaf tto zijn wedervaren en het vele dat hem gechied was, in de lange j«ren die waren vooïbijegaan sinds hij voor het eerst in Heidelberg ad vertoefd. Z: lden had iemand aandachtiger oorders gehad dan hij. Vooral de keurvorst uisterde zeeropmerkzsam. Gelijk we weten, had eze laatste wel veel mee doorleefd v*n heügeen ij te hooren kreeg maar onbewust, als een zeer ong kind. Hij bemerkte spoedig, dat hier iemand an het woord was, die werkelijk had meeeleefd, goed had opgemerkt, en hem allerlei

kon meededen, dat hij nog nooit van anderen bad veinomen. Toen de graaf van Rothecfels vertelde wat hem in later jaren overkomen was en hoe het in de Opper-Palts was gegaan, balde de keurvorst soms de vuist, en liet zich eenige uitdrukkingen ontvallen, die juist geen zegenbeden waren voor zijn Beierschen ambtgenoot.

Toen de graaf eindelijk zweeg, dankte Karel Lodewijk hem hartelijk, en vroeg welke plannen hij had gevormd voor de toekomst.

„Dat is nog onzeker", was het antwoord. „In elk geval heb ik op mij genomen iets te doen voor mijn vroegere onderdanen. Dat moet eerst geschieden. Maar hoe, is mij zelf neg niet duidelijk. Uw genade beseft, dat het niet gemakkelijk is voor eenige honderden te zorgen, die letterlijk weer van nieuws aan moeten beginnen”.

„’tis in elk geval zeer kostbaat", sprak de keurvorst, „maar misschien kan ik, als het zoover komt u van dienst zijn. Reeds dat zou mij recht aangenaam wesen. Maar bovendien betreft het menschen, wier ouders of die zelf onderdanen van mijn vader ^ijn geweest. £a ze zouden ook de mijne zijn, als macht niet ging boven recht. In elk geval, als ge voor uw volk ja in mijn landen een wijkplaats weet te vinden, kunnen ze op een hartelijke ontvangst en op mijn bijzondere bescherming rekenen. Gaarne beloofde ik meer, maar dat gaat op't oogenblik niet.

Zeer verblijd zei graaf Otto zijn hoogeu gast heer dank, en deze vervolgde:

„Wat u betreft, heer graaf van Rothenfels, het zou mij een eer zijn u weder in mijn dienst te zien, gelijk ge eigenlijk reeds geweest zijt toen ge aan het hof mijns vaders verkeerdet. Ik stel hoogen prijs op de vriendschap en de diensten van allen, die ons huis zijn tfouw gebleven, en liever hun vroeger gebied ontweken dan een vreemden vorst te dienen. Mocht gij en mevrouw de gravin genegen zijn weder de Palts tot woonplaats te kienen, dan is u de gunst van den nieuwen keurvorst verzekerd en zal het mij een vreugde zijn u weder aan het hof te zien”.

De twee die het gold bogen beleefd, en vertrokken na een hartelijk afscheid.

Toen zij des avonds alleen waren, en spraken over de vriendelijke ontvangst, hun bij den keurvorst ten deel gevallen, merkte graaf OLIO op, hoe bij niet nalaten kon in^ dezen de hand des Heeren te zien. „Ik zocht, zoo sprak hij, een veilige woonplaats voor de bedreigden en verdrukten, en al weet ik ook nog niet de juiste plaats waar dat wezen zal, dat is zeker, we zijn hier in de Palts welkom, en zullen van hooger hand beschermd worden, en dat zegt reeds veel“.

„Gij hebt gelijk", antwoordde zijn echtgenoot, „des Heeren hand is hierin te zien. De keurvorst zijnerzijds kan er mee bedoeld hebben u voor goed aan zich te verbinden“.

„Ik weet echter niet of dit laatste gelukken zal" zei graaf Otto. „Ik ben niet jong meer als vóór dertig jsar. Groote verwachtingen heb ik niet meer voor mij zelf. Bovendien hsefcmij de Heere duidelijk doen zien en voelen, hoe op het geluk van dit leven, en den voorspoed van menschen, niet valt te bouwen, en hoe zij die godzalig willen leven, vervolgd worden en zoo leeren een beter vaderland te zoeken. Ik gevoel weinig lust mij weer in het vroolijk leven te midden van grooten en edelen te begeven, en heb ook vooreerst nog een andere taak. Doch wij zullen zien“.

Een dag later kwam heer Philip van Bergheim de kennismaking hernieuwden, h-mg bleef men genoeglijk bijeen, want ook de bezoe» ker had een geschiedenis te verhalen, en die getuigde van velerlei wisseling, maar ook van vast geloof op God en trouw aan Zijn Woord. Vanzelf kwam men ten slotte te epreken ook over den'tegenwoordigen tijd. De beide mannen, in wie de oude vriendschap nog bleek te leven, verheelden het voor elkaar niet, d%t al was gelukkig ook de oorlog lang voorbij, er ontzaglijk veel zou te doen zijn eer, vooral in de Palts, de oude bloei en welvaart was teruggekeerd.

Heer Philip had, zoo vertelde hij, zich indertijd aangesloten bij de vrienden van den verdreven keurvorst, die voor dezen streden. Doch alles, zoo zei hij, vergeefsch. Toen eindelijk in 1648 de vrede werd gesloten, was bij op verzoek van Karel Lodewijk aan diens hot gekomen en zelfs zijn vriend en vertrouweling geworden. Ook hij had dat gedeelte zijner bezittingen, dat in de Boven Palts lag, moeten verkoopen, doch bezat in de Beneden Palts uitgestrekte goederen, die hij bij erfenis ver kregen had.

„Zoudt gij meenen“ soo vroeg de gravin in den loop van het gesprek, „dat de uitnoodigtng die de keurvorst ons deed om in zijn dienst te treden, door ons moet aanvaard worden ? Gij waart bij de aanbieding tegenwoordig, en wij kunnen er dus gerust over spreken, te meer daar niemand beter dan gij over de zaak kunt oordeelen”.

„Een zeer gewichtige vraag mevrouw" ant woordde heer Philip. „Vergun mij te doen als uw echtgenoot en eenigen bedenktijd te verzoeken“.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's