GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het verslag van de 28e algemeene Nederlandsche Zendings-conferentie, dat onder den titel; »Het net scheurde niet" in het licht werd gegeven, verscheen ook een resumtie van de rede, die Prof. Obbink hield over het Christendom en de 'religie.

Naar aanleiding van deze rede schrijft Ds. C. Lindeboom in de Bazuin., na eerst zijn dank te hebben uitgesproken voor het goede in andere referaten geleverd, het volgende:

Dit kan echter niet gezegd van de rede, door Prof. Obbink gehouden over »Het Christendom en de andere religies*. Wel wordt deze in het Verslag niet htterlijk weergegeven, maar het uittreksel maakt den gang van des hoogleeraars betoog voldoende duidelijk. £n dit is van dien aard, dat de vraag bij ons rijst, of de Nederlandsche Zendingsconferentie niet uit het goede spoor dreigt te raken. Indien tegen een rede als deze n et algemeen protest wordt aangeteekend, maar integendeel, daarvoor, bij monde des voorzitters, hartelijk dank gebracht; indien een rede als dezi aanleiding kan zijn tot het uitspreken van de hoop, dat deze Conferentie »nog meermalen zal mogen genieten van de studie en het denken van Prof. Obbink«; dan dient onzerzijds ernstig te worden overwogen, of wij met een goede conscientie onze medewerking kunnen blijven verkenen, en of onze Algemeene Zendingsdeputaten zoowel als die voor den arbeid op Soemba wel verantwoord zijn met zitting te blijven nemen in het Comité, dat deze Conferentie voorbereidt en samenroept.

De Utrechtsche hoo^leeraar toch heeft stoutweg de absoluutheid des Christendoms ontkend, en daarmee niet alleen den grond ondergraven, waarop alle Zendingswerk moet rusten, maar ook de H. Schrift ter zijde gest^ als kenbron der waarheid Gods. Ziehier enkele .zijner uitspraken:

Dat het Christendom de eenig ware religie is, en alle andere valsch, is een dogmatisch apriorisme, - dat uitgesloten moet worden. Een valsche religie bestaat niet. Elke religie is in zichzelf waar.

Men. kan ook niet zeg; , en, dat er een «oorspronkelijke» godsdienst is, en het Christendom de eenig juiste voorzetting ervan.

Elke religie bedoelt uiting te geven aan de menschelijke behoefte aan God en dat is ten slotte behoefte aan verlossing.

Als een kind stamelende klanken uit, zoodat alleen de moeder het verstaat, is dat niet even reel als wanneer wij in beschaafde taal onze gedachten uiten? Zoo is ook het stamelen van de heidenen even intens, misschien intenser, een zoeken van God dan veler Christendom. In het kind schuilt de man, in den heiden het kind van God.

In alle buiten christelijke religies ligt het belemmerend element, waarvan verlossing noodig is (kwaad, zonde, daemonen, materie enz.) buiten het wezen van den mensch. Bij het Christendom vinden we de voorstelling, dat het kwaad schuilt in 's menschen wezen zelf.

Als eenling staat het Christendom op een principieel andere basis: de mensch is door eigen schuld in zonde gevallen, en moet worden wedergeboren; een verlosser is noodig. De centrale positie van den persoon van Jezus Christus in het Christendom hangt dus onmiddelijk samen met de waardeering van den mensch als zondaar. Deze zedelijke appreciatie van den mensch maakt het Christendom tot verlossingsreligie in een zin als nergens elders.

Uit het overzicht van de, na deze rede, gevoerde discussie blijkt, dat het betoog van Prof, Obbink niet algemeen bijval vond. De Gereformeerden in de vergadering schijnen gezwegen te hebben; maar van etische zijde is men tegen den hoogleeraar opgetreden. *

Zoo zeide Dr. J. A. Cramer, van 's Gravenhage, door dit referaat allerminst bevredigd te zijn. Het zendingswerk is z.i. de practische belijdenis van de absoluutheid des Christendom, en hem was niet duidelijk, welk recht wij, op het standpunt van Prof. Obbink, daartoe hebben. Deze h.id aan de hand der wetenschap aangetoond, dat het Christendom, vergeleken met alle andere godsdiensten, de hoogste opvatting van »verlossing« had. Maar dan vraagt Dr. Cramer: »Wie zegt mij, dat er na het Christendom nog niet een veel hoogere vorm van godsdienst zal komen? « en zegt, dat langs wetenschappelijken weg daarop nooit een bevredigend antnoord te geven is. En hij kat volgen: »In een tijd als de onze, waarin van ongeloovige zijde zoo vaak werd gevraagd, welk recht wij hadden, om aan heidenen en Mohammedanen het Christendom te brengen, hadden wij van den referent zoo gaarne allereerst een geloofsgetuigenis gehoord en dan zien aangetoond, dat wij ons dit geloofsgetuigenis o k voor de rechtbank der wetenscliap niet hadden te schamen. Nu gingen wij zonder antwoord op de bezwaren, van buiten christelijke kringen tegen ons ingebracht, onbevredigd heen*.

Ur. Cramer had zich krasser kunnen uitdrukken. Op het standpunt van Prof. Obbink is er tegen die bezwaren niets in te brengen. Deze moge spreken van een «principiëele andere basis van het Christendo.n«, dit is niet meer dan een woord in den mond van hem, die de absoluutheid des Christendoms loochent. Het verschil tusschen de Christelijke religie en de andere, kan bij hem hoogstens een gradueel zijn, een kwestie van meer of minder Waarom Ds. A. Burger, van Eek en Wiel, dan ook zeer terecht de vraag stelde: > Als de verhouding van den heiden tot het Christendom is als een kind, dat spreken leert, tot den volwassene, is het verschil dan heusch zoo belangrijk; is er dan zoo'n dringende haast bij het (zendings) werk? «.

In antwoord hierop zeide Prof, Obbink wel, dat alle vergelijking, ook deze, eenigszins hinkt, maar intusschen maakte hij het met zijn nadere omschrijving niet beter: Als de heidenen voor hun religie onder zware martelingen het leven opofferen, durft hij niet van verderfelijke afgoderij spreken«. (Hij niet, maar de apostel Paulus wel: lk zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren». (1 Cor. 10 : 20).

Met mannen, die geen principieel verschil zien tusschen de natuurlijke Godskennis, en die welke wij verkrijgen als vrucht der bizondere openbaring, Gods, die althans deze laatste bijkomstig achten, nuttig misschien, maar niet volstrekt noodig, kunnen, mogen wij niet samenwerken.

Met Ds. Lindeboom betreuren we het, dat de Gereformeerden, indien ze althans op deze Zendings-conferentie aanwezig waren, gezwegen hebben, toen Prof. Obbink op zulk een wijze de absoluutheid van de Christelijke religie loochende, en de vraag wordt terecht doorhem gesteld, of we nog langer publiek kunnen en mogen saamwerken met mannen, die zich zoo uitlaten.

We zijn daarom Ds. Lindeboom dankbaar, dat hij zich zoo beslist over die zaak uitsprak. En we hopen, dat onze Zendingsmannen voor een herhaling van hetgeen nu geschied is, waken zullen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's