GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Maar zijne hand is nog uitgestrekt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Maar zijne hand is nog uitgestrekt.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom zal zich de Heere niet verblijden over hunne jongelingen, en hunner weezen en hunner weduwen zal Hij zich niet ontfermen; want zij zijn allen te zamen huichelaars en boosdoenersjen alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert zijn toorn zich niet af, maar zijne hand is nog uitgestrekt. Jesaia IX: 16.

Israël was Gods uitverkoren volk, maar doolde telkens van zijn God af. Het stond alleen onder al e volken en natiën als het volk der Belofte, maar brak telkens den band, die het ceniglijk met Jehova verbond. Had nu de Heere zijn uitverkiezende genade niet heilig gehouden, zoo zou Hij Abraham's nakroost verworpen en van zich afgestooten hebben, en het dieper hebben doen wegzinken data menig volk in den afgrond. Doch dit kon niet. Gods raadsbesluit stond onherroepelijk vast. En zoo kon 't niet anders, of waar Israël in Godvergetenheid afzwierf, moest de toorn Gods zich wel tegen Israël, maar juist ter behoudenis keeren. En in dit verband is 't, dat Jesaia, na alle straffen waarmee Israël bedreigd werd, het met zoo klemmenden ernst betuigde: »0m dit alles, d.w.z. om al wat Israël reeds doter straf ^ bezoeking geleden had, keerde toch zijn toorn zich niet af, maar bleef de hand-Gods, da. de hand zijner geestelijke tuchtiging, nog altoos tegen Israël uitgestrekt. En zoo als dat hier betuigd wordt, zoo volgt gelijke betuiging nog keer op keer. Telkens weer zinkt Israël onder zijn straffen en tuchtigingen weg. En wel is er dan zekere neiging in Israël tot berouw en boete, maar nog altoos te ondiep, te onwezenlijk, te zeer enkel in de oppervlakte. En daarom wordt dan telkens weer het woord der bedreiging herhaald. Omdat het berouw te veel schijn, de terugkeer tot Jehova te weinig overtuigend is, daarom keert de toorn des Heeren tegen zijn volk nog niet af, en moest het telkens weer over Israel worden uitgeroepen, dat Gods vergeldende hand zich nog altoos niet van zijn volk afkeerde.

Er is alzoo hier geen sprake van de ganschelijk afgedoolde schare, die met God niet meer rekent. Er wordt hier nog altoos van Gods volk gesproken. Er wordt erkend dat er nog besef en gevoel is voor de tuchtiging die de kastijdende hand Gods doet uitgaan. Alleen maar, het zet niet door. En daar de Heere niet kan aflaten, en niet kan rusten, eer zijn volk in stille verootmoediging met hart en ziel tot Hem is teruggekeerd, zoo volgt er nog altoos geen vrede, nog altoos geen verzoening, maar gaat veeleer de kastijding nog steeds rusteloos door.

Gods toorn ^an zich nog niet af keeren, omdat Israel zijn ontrouw nog niet varen laat. En daarom blijft het er keer op keer bij, dat Gods toorn zich nog niet afwendt, doch dat veeleer zijn toornende hand nog altoos tegen Israel blijft uitgestrekt.

Wat is dit anders, dan wat ge gedurig nog in meer dan één gezin kunt waarnemen. Er komt in een kind des huizes een booze neiging, een onheilige trek, eerst zacht en dan sterker uit. Het ondeugende karakter komt in dat ééne kind vooral sterk uit. Geen ouder laat zich nu denken, die hier niet tegen ingaat, er niet tegen toornt, en niet door vermaan of straf de booze neiging van zijn lieveling poogt te bezweren. Baat dit nu en helpt het, dan is de zaak gered. Het kind betert zich, en de ouders zijn gelukkig.

Doch zoo gelukkig loopt 't lang niet altijd.

Het komt ook voor, dat de booze trek zich niet laat bezweren, en eer verergert dan verdwijnt. Welnu, in zulk een geval loopt de houding der ouders vaak zeer uiteen. Dan ziilt ge in 't eene geval een vader hebben, die eerst vermaant en straft, maar het ten leste opgeeft, en zijn kind zich in zijn boozen trek laat verharden, maar ook daartegenover een ander vader die voelt: dat mag niet. Ik moet volharden. Mijn lieve kind mag niet aan zoo boozen trek worden overgelaten. En dan zet de vader 't door. En dan gaat 't in 't stille gezin toe, juist zooals 't hier van Israel'gold. Dan straft'de vader, maar als 't niet helpt, geldt ook van hem 't Schriftwoord, dat boven deze Meditatie staat. Dan keert ook bij zulk een vader de toorn zich niet af, maar blijft zijn hand nog uitgestrekt.

Vraagt ge nu wie hooger staat, de eerst bedoelde vader, die al spoedig van 't straffen aflaat en zijn kind aan zichzelf overlaat, oftewel die strenger aangelegde vader, die volhoudt, die 't doorzet, en wiens toorn daarom niet aflaat eer, zijn kind brak met zijn zondig gedrag, en die, tot dat die rijke ure komt, zijn hand straffend en tuchtigend naar zijn kind blijft uitstrekken.

En op die vraag is immers slechts één antwoord mogelijk. Alleen de vader die volhardt en volhoudt, kwijt zich van zijn vadexplicht." De zwakke vader zondigt. En daarom kan 't, op onzen God toegepast, nooit anders zijn, dan we het hier bij Jesaja lezen.

Zijt ge een verkorenc, zijt ge Gods kind, dan kan uw God u niet in uw afdohng aan u zelf overlaten. Dan blijft zijn toorn zich tegen uw booze neiging keeren. En juist daarom kan 't ook niet anders, of zijn straffende hand blijft tegen u uitgestrekt, tot ge, in boete en schuld vallend, u voor uw God vernedert en u bekeert.

Nu is dit geen regel waaraan God onderworpen is. God is niet sian een vaste wijze van doen onderworpen, In de Schrift zien we het dan ook, hoe de Heere met het ééne van zijn kinderen zpo geheel anders geestelijk te werk gaat dan met het andere. Dit gaat niet naar wilkeur. 'Voor dit alles gelden veeleer schier duizenden reden.

Niet een ieder van zijn kinderen ontvangt van zijn God denzelfden aanleg, en het is naar dien onderscheiden aanleg, dat ook de opvoeding en de geestdij ke rijping zich regelen moet. Wie mystiek is aangelegd, wordt veel lichter door innerlijke bewegingen bewerkt, en hij wiens leven meer naar het uitwendige gekeerd is, moet, om op betere paden te worden geleid, veel straffer worden aangegrepen. We zien 't telkens voor oogen, hoe de een meer flegmatisch, de ander meer sanguinisch, een derde meer cholerisch in zijn wezen én karakter is aangelegd, en bij elk van deze drie grondtrekken van het menschelijk wezen, past »S voegt een eigen leiding, opvoeding en kastijding. Zelfs is 't een fout, als een vader of moeder dit onderscheid van type in hun kinderen niet naspeuren en er de bejegening van hun kroost niet naar regelen.

Het kan daarom niet anders of de Heere onze (iod, die aan elk kind zijn'eigen aard en karakter inschiep, zal bij de opvoeding van elk kind daarmede te rade gaan, en daarom elk zijner kinderen verschillend bejegenen. Geheel datzelfde zien we nu ook bij Israel. Tegenover Juda volgt Jehova éen geheel andere gedragslijn dan tegenover Ephraim en Manasse. En zoo zien we ook nu nog voortdurend, hoe uiteenloopend Gods beslissing over ons en onze vrienden is. Bij den één harde, niet aflatende tuchtiging, en daarentegen bij den ander een van binnen afbreken, om uit die mystieke afbreking den gloed van het heilige leven te doen gloren.

Slechts op ééne ingrijpende gewaarwording zij hier steeds gelet.

Maar al te vaak komt 't voor, .dat een toch waarlijk geloovige in stille zonde weggleed en gee.stelijk verarmde. Stel nu, hij werd deswege door zijn God met bitterheden des levens bezocht. Met verlies in zijn gezin, met tegenspoed in zijn zaken, met aantasting van zijn gestel. Ten slotte greep hem dat dan aan, en het bracht hem op de knieën. Zijn levenstoon beterde zich, gn het berouw deed o, zooveel in zijn levensdoen keeren. Dan is er zeer zeker winst, maar dan bleef toch nog de vraag onbeantwoord : Acht hij er nu te zijn, of ziet hij zeh" in, dat dit nog niet anders is dan een begin van 't gaan op den beteren weg ?

En juist bij die vraag doet 't zich dan telkens voor, dat de eerste, pas beginnende betering voor reeds voltooid genoeg wordt aangezien. Liet nu God de Heere den terugkeerende in deze zelfverblinding volbarden, dan zonk hij straks weer in, en ging alle vrucht van zijn terugkeer te loor. Van daar, dat juist ook de half teruggekeerde opnieuw aangetast, gekastijd en teruggeworpen moet worden.

En juist dat geeft dan zoo vaak de niet dpoff gronde gewaarwording, zoodat 't dan in de ziel heet: »Ik had mij nu bekeerd. Ik was nu op 't betere pad gekomen, en nu blijft toch de kastijding aanhouden".

Dan toch ziet en voelt de aangegrepene niet, dat als zijn God niet met de kastijding voortging, hij verloren zou zijn. En dat hij juist eeniglijk door die zich doorzettende-kastijding wordt fered.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Maar zijne hand is nog uitgestrekt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's