GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI WEGEN.

XXXVII.

IN GESPREK.

»Ik ben het niet geheel met u eens" antwoordde de heer Winter. »Elk eerlijk beroep il te beschouwen als een werk, dat God den mensch te doen heeft gegeven. De beroepen moeten natuurlijk verschillend wezen, er moeten Jimmerlieden zijn maar ook smeden, bakkers, maar ook kleermakers, kantoorheeren, maar ook geleerden. Elk van hent vervult een plaats in de maatschappij, zoowel de leeraar die spreekt van het Brood des levens voor de ziel, als de bakker die brood levert voor het lichaam. Beiden vervullen de taak door God hun opgelegd, en hebben dat te doen met getrouwheid. Wij kunnen niet allen predikanten of leeraars zijn. Ieder trachte in zijn werk vaardig te zijn en anderen ten zegen. Dat is de wil des Heeren." »Maar het verschilt toch veel wel werk men doet" zei Karel.

»Hoor eens” zei mijnheer Winter. > Ik zal u iets verhalen wat gebeurd is in»: de veenstreek in het Noorden van ons land. Daar woonde een vrome veenwerker Arie geheeten.

Op een morgen was hij al psalmzingende aan het werk in den moddergrond.

Juist kwam een rijke, gejdgierige boer voorbij. Het opgeruimd zingen van Arie hinderde hem, en hij riep hem spottend toe:

» Zeg, vrind, je delft zeker veel heerlijks op uit dien modder, dat je zoo vroolijk zingt. Het werk bevalt je zeker goed”.

> Och” zei Arie. »Het is heel eenvoudig: Ik doe engelenwerk.”

» Zoo”, sprak de boer verrast. »Denk je dan Arie dat in den hemel ook turf valt te steken? " »Dat geloof ik niet, maar wel dat de engelen doen wat God hun te doen geeft, en zoo doe ik ook".

» Dat is een aardige geschiedenis” sprak Reinier. iMaar ik weet toch ook dat in den Bijbel geschreven staat, dat het leeraarsambt e^ . voortreffelijk werk is. Mag fk het dan niet begeeren, nu ik den Heere heb leeren kennen, en vurig wensch Hem bekend te maken aan die nog nooit van Hem gehoord hebben, gelijk er hier • millioenen zijn. Dan ben ïk toch nuttiger dan wanneer ik alleen meewerk om geld te verdienen.”

» Men kan in eiken stand nuttig zijn en ook anderen ten zegen was het antwoord, t Wat he best is weet de Heere aUeen. Gij zijt op 't oogenblik een geschikt handelsman. Komt de lust om het Evangelie te prediken bij u. uit de rechte bron voort, dan zal God ook wegen en middelen bereiden opdg-t aan uw wensch voldaan worde. Denk aan het vers:

Beveel gerust uw wegen. Al wat u 't harte deert. Der trouwe hoede en zegen Van Hem dié 't al regeert. Die wolken, lucht eh winden Wijst spoor en loop en baan, Zal ook wel wegen vinden Waar langs uw voet kan gaan.

Het gesprek eindigde hiermee, en Reinier verzonk in diep nadenken. Wat zou hij doen? Dat mijnheer Winter zeer verstandig had geiproken, en wel gelijk'kon hebben ook, was hem vrij duidelijk. Doch het was moeilijk een reeds baanden gekoesterd plan nu maar zoo weer opte geven, temeer daar het plan in zich zelf toch zoo goed was.

In deze moeilijkheid zocht hij raad en licht en wijlheid bij den Heere. En 't werd hem duidelijk, dat hij niet beter kon doen, dan deri raad van zijn ouden vriend te volgen. Op Zijn tijd zou de Heere verder licht geven.

Zoo keerde hij dan, na hersteld te zijn, op het kantoor .terug, waar men hem zeer gemist had. Vandaar dat hij met blijdschap werd ontvangen. Met moed en lust toog hij weer aan den arbeid, zooveel mogelijk trachtend niet weer in zijn oude fout van overhaasting te vervallen. Overigens deed hij zijn werk stipt en met ijver als voorheen.

Toch was de blijdschap waarmee hij werd teruggezien niet van langen duur, althans niet bij de meesten. Voor de vertrokken bedienden waren andere gekomen, doch even lichtzinnig van leven als de vorige. Ook zij zochten Karels vriendschap, gelijk de vroegere gedaan hadden. Doch het ging nu anders dan voorheen.

Aan de gesprekken die er gevoerd werden over alles en allerlei, tot onder 't werk toe, nam Karel geen deel. Trouwens ze waren dikwijl» niet anderi dan wat de Apostel noemt oneerbaarheid, zot geklap en gekkernij. Zijn stilzwijgen zei meer ixn spreken, en werd hem dan ook zeer ten kwade gednid. Evenroo dat hij geen deel meer nam aan de pretjes en feesten waar de jongelui hun vermaak in zochten, dikwijls tot groote ichade van ziel, lichaam en beurs.

Al spoedig kreeg Reinier allerlei bijnamen als houten Klaas, kniezer en Sjne. Men achtte hem om zijns werks wil, maar overigens liet wen hem voortaan links liggen als iemand waarmee geen gemeenschap mogelijk was. Dat deed Karel, die fijngevoelig was, veel leed. Dit werd nog vermeerderd door een brief dien hij van zijn ouderi uit Nederland ontving. Hij had terecht gemeend dat het noodig was hen in kenni» te stellen van de groote verandering, die in zijn ziel had plaatsgegrepen doordat de Hcere hem uit de duisternis gevoerd had tot Zijn wonderb^iar licht. Tevens had hij de hoop geuit, dat ook zijn ouders nog eens in dat voorrecht mochten deelen.

Die brief waS niet in goede aarde gevallen. Dat bleek uit het antwoord. Daariö vroegen zijn ouders ernstig verstoord, of zij dan zulke slechte ongeloovige menschen waren, e& of hij, hun zoon, dan nu zoo veel beter was. Hij mocht wel oppassen geen fijne te .worden, want dezulken waren vaak huichelaars en bedriegers. Dat hij hard werkte deed zijn ouders genoegen, maar dat hij al jong ouderen menschen de les las, konden zij niet verdragen. Ook zij dienden den goeden God, en leefden als brave menschen. Wat kon men meer verlangen ?

Het was duidelijk dat de ouders hun zoon jiiet begrepen. Toch deed hun schrijven hem pijn. Doch Karel dacht aan de woorden van den Heere Jezus over de verdeeldheid, die Zijn woord brengen zou ook in de gezinnen en tusschen huisgenooten. Zoo kon hij zich troosten, al viel het niet"' gemakkelijk. Hij stond nu vrijwel alleen. Vader, mb.eder, omgeving alles keerde zich van hem af. Doch juist, dit lijden kwam hem ten goede, want het leerde hem met den dichter zeggen:

All mijn God maar voor mij is Wie is dan mij tegen ? Hij schenkt raad en hulp in nood, En geeft eeuwgen zegen.

Dat het alzoo is zou Reinier later ervaren,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1918

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1918

De Heraut | 2 Pagina's