GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vestigen we tenslotte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vestigen we tenslotte

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 16 Januari 1920,

Vestigen we tenslotte den blik op ons eigen vaderland en op ons eigen kerkelijk leven, dan is er zeker reden tot dankbaarheid voor het vele goede, dat God de Heere ons in onderscheiding van andere volkeren nog geschonken heeft.

Niet alleen, dat we in den oorlogstijd voor het bange gevaar van meegesleept te worden in den maalstroom, bewaard zijn geworden en dat ook de revolutiegolf, die daarna zoo hoog uit het Oosten kwam opzetten, brak op de vastheid onzer Regeering en de trouw van ons volk, maar ons land heeft zich gelukkig ook zooveel spoediger dan andere landen, zelfs dan neutrale landen, weer kunnen oprichten uit de oeconomische ellende, die den wereldoorlog vergezelde. Hadden we in de oorlogsjaren al meer ontbering leeren lijden; was de maat der levensmiddelen al schaarscher, licht en brandstof al beperkter geworden, en begon het alreeds zoo te nijpen, dat, wanneer de oorlog nog langer geduurd had, een catastrophe onvermijdbaar zou geworden zijn, — nadat de wapenstilstand geteekend en de toevoer van levensmiddelen weer vrij was, scheen het alsof we plotseling uit het woestijnleven in het land van belofte waren overgeplaatst. Het distributiewee hield op. Er was weer, althans voor wie over geld beschikken kon, van alles te krijgen. Zelfs konden we van onzen overvloed afstaan aan de landen, die door gebrek en honger nog altoos geteisterd worden. Want meer dan het dagelijksch trood was ons do'^' God gegund. trood was ons do'^' God gegund.

Ook onze handel en nijverheid bloeiden weer op. Al zijn onze grenzen aan de landzijde nog grootendeels gesloten voor wie geen pas .heeft en daarom het oude .t verkeer nog niet hersteld, onze havens blijven niet meer leeg en onze schepen bevaren weer vrij de wijde banen der wereldzeeën. Met onze Koloniën staan we weer in rechtstreeksch verband. De onderhandelingen onzer Regeering met België, die wel eens den hemel donker maakten, schijnen tot een bevredigend einde te hebben geleid, zonder dat we eenig offer aan volksgenooten of landstreken hadden te brengen. En hoe onze welvaart en daarmede ook ons kapitaal is gestegen, bleek wel uit de reusachtige vermeerdering van 's Lands inkomsten, die zelfs onzen Minister van Financiën hebben verrast. En wel staat daar tegenover, dat de geldwaarde ook in ons land zooveel minder is geworden en naar die verhouding bet leven ook zooveel duurder, maar onze arbeiders, onze onderwijzers, onze ambtenaren, onze spoorweg-en postbeambten zijn in loon zoo vooruitgegaan, dat de last daarvan althans op hun schouders niet te zwaar drukt. Sjouwerlui in onze havensteden verdienen thans een inkomen, waarmede een professor, enkele jaren geleden, tevreden zou zijn geweest. Onze boeren hebben door de hooge prijzen van melk, boter, kaas en vleesch zulke zoete winsten gemaakt, dat ze schier niet wisten, hoe huü geld te beleggen. En ook onze handelsstand, niet alleen de groothandelaren en fabrieksheeren, maar evenzeer onze winkeliers, bakkers en slagers, hebben door de stijging der prijzen van alle artikelen zijdelings hun deel gehad aan den goudregen, die op ons land scheen neergedaald.

Hoezeer de algemeene welvaart is toegenomen, blijkt dan ook wel het best aaruit, dat de weelde grooter is geworden dan ooit te voren. De ijkkantoren, waar e gouden en zilveren voorwerpen geijkt oeten worden, zeggen, dat de ijkloonen meer daa verdubbeld zijn. Voor onze oud-en zilverwinkels wordt soms queue emaakt. De kostbaarste kleedingstukken n bonten mantels, hoe duizelingwekkend oog de prijs is geworden, gaan grif van e hand. Soms schijnt het zelfs, of die eelde tot brooddronkenheid en tot braserij overslaat.

Natuurlijk staan tegenover deze lichtok schaduwzijden, waarvoor we evenmin et oog mogen sluiten. De woningnood n onze steden houdt nog altoos aan, en ie geen kapitalen bezit om tegen enorme rijzen een huis te koopen, kan zelfs op et land nauwelijks terecht. De steeds ooger gaande eischen van onze arbeiders n de min of meer revolutionaire geest, ie hen bezielt, maakt, dat menig werkever de vraag al overweegt, of hij niet h eter doet met zijn bedrijf stop te, zetten n van zijn kapitaal te gaan leven. De al­ v emeene loonsverhooging en de uitgebreide z ociale maatregelen, waarbij de een partij' de andere nog overbledt om de gunst der arbeiders bij de stembus te winnen, drijft de belastingen van stad en rijk zoo op, dat de burgerij de lasten niet meer dragen kan. En wat vooral een bedenkelijk verschijnsel is, is, dat de middenstand, de intellectueele arbeiders, de renteniers en allen, die van een vast salaris of inkomen moeten leven, welk salaris tijdens deze jaren niet of niet noemenswaard verhoogd is, den strijd om het bestaan al moeilijker kunnen volhouden en, wanneer er geen verandering komt, tot het pauperisme zullen vervallen, Vooral hier dreigt een ernstig gevaar, omdat, waar bij de keuze van een beroep toch moet vaststaan, dat meii van dit beroep moet kunnen leven, de lust om voor dezen intellectueelen arbeid zich te geven, al geringer zal worden en men zoo ten slotte alleen een maatschappij van arbeiders en handelaars zou krijgen, maar deze geestelijke arbeiders zouden wegvallen. Het vraagstuk, dat hiermede aan de orde is gesteld, geldt niet alleen voor ons land, maar ook voor alle andere landen. £n de toekomst zal eerst leeren, hoe het zal worden opgelost. We leven op schier elk gebied in een overgangstijdperk; een geheel nieuwe ontwikkeling van het staatkundige en maatschappelijke leven breekt zich baan. En wat het einde van dit ontwikkelingsproces zal wezen, kan niemand voorspellen, evenmin alsof deze ontwikkeling ons volk ten vloek of ten zegen zal zijn. Er werken in de geschiedenis der menschheid telkens, na een periode van rustigen voortgang en behoud van het bestaande, plotseling nieuwe krachten, ideeën, of hoe men ze noemen wil, die heel het aangezicht van de maatschappij veranderen. Zoo is het geweest aan het einde der Middeleeuwen, toen ridderwezen en leenstelsel ineenviel om plaats te maken voor het opkomen van de steden en de burgerij. Zoo in de dagen der Fransche revolutie, toen aan de voorrechten van geestelijkheid en adel een einde werd gemaakt en de volkssouvereiniteit werd uitgeroepen. En zoo is het ook thans nu de arbeidersbeweging een macht is geworden, die in alle landen en bij alle volkeren de dusver geldende verhoudingen geheel omkeert. Ook ons land kan aan die beweging zich niet onttrekken. Maar waar deze beweging op uitloopen zal, valt niet te zeggen. Veel zal daarbij afhangen van de vraag, welke positie onze Christelijke arbeiders in die beweging zullen innemen en welke leiding hun daarbij zal gegeven worden. We mogen dankbaar wezen, dat we in Minister Aalberse een Minister bezitten, die op zoo waardige wijze den arbeid van Minister Talma en van Minister Kuyper voortzet.

Een lichtpunt is het zeker ook, dat ons Christelijk Ministerie in het afgeloopen jaar zich staande wist te houden en door zijn beleid en arbeid eerbied wist af te dwingen zelfs bij onze tegenstanders. Dat het Ministerie in den lat^taten tijd wel ietwat had van een artisjok, ! waaruit telkens weer een blad werd uitgetrokken, zou, wanneer hier opzet achter school om het Ministerie zelf een langzameü dood te doen sterven, wel een zeer bedenkelijk .verschijnsel zijn.

Verblijdend is het eindelijk, dat ook in deze periode van oorlog en ellende, die achter ons ligt, ons Nederlandsche volk weer getoond heeft, de oud-vaderlandsche deugd van herbergzaamheid voor de vervolgden en barmhartigheid voor de ellendigen niet te hebben afgeleerd. Wat we voor de Belgische vluchtelingen hebben gedaan, de ambulance's door ons naar de slagvelden uitgezonden, de gastvrijheid aan de krijgsgevangenen van Engeland en Duitschland bewezen, de hartelijke ontvangst en trouwe zorg voor de kinderen, die uit verschillende landen verhongerd en verzwakt tot ons kwamen, de milde stroom van gaven, die ook nu weer naar Oostenrijk en Hongarije vloeit, dat alles heeft getoond, dat het Hollandsche hart hog op de rechte plaats zit. En daarop iiende, kan een Nederlander trotsch op zijn volk zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Vestigen we tenslotte

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's