GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ook wat ons kerkelijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ook wat ons kerkelijk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 23 Januari 1920.

Ook wat ons kerkelijk leven in Nederland betreft, hebben we, vergeleken met de ellende, die de Kerken in andere landen beleven in onze dagen, eer reden tot dankbaarheid dan oorzaak tot klagen.

Van een scherpe en bittere vervolging, zooals de Christelijke Kerk heeft te verduren in de landen waar het Bolsjewisme zegevierde, is bij ons geen sprake. Evenmin van een gewelddadige verscheuring van den band, dien Kerk en Staat verbindt, zooals eerst in Frankrijk en thans in Duitschland is geschied. Nederland heeft ook in dit opzicht een goed voorbeeld aan andere gegeven, dat de scheiding van Staat en Kerk, die thans schier in alle landen met ruwe hand voltrokken is, bij ons reeds meer dan een eeuw geleden heeft plaats gevonden zonder al te schokkenden overgang. De Kerk, die eeuwen lang op den machtigen arm van den Staat geleund had, werd niet plotseling aan haar eigen lot overgelaten. Al verloor ze haar positievan bevoorrechte Kerk, de betaling der tractementen ging door. En al is deze fiaancieele band, de zoogenaamde zilveren koorde, naar onze overtuiging een belemmering voor de volkomen vrijheid en zelfstandigheid der Kerk, onze Gerefor meerde Kerken zijn gelukkig ook in dat opzicht geheel van deze Staatsafhankelijkheid ontkomen, en indien de teekenen der tijden niet zeer bedriegen, zal met de komende Grondwetsherziening dit ook wel het geval wezen met de andere Kerken. Maar dan niet op de onrechtvaardige wijze, waarop dit in Frankrijk geschied is en de Nationale vergadering in 1795 dit ook bij ons wilde, door plotseling de Kerk van al haar inkomsten te berooven, waarmede historische rechten gekrenkt werden, maar, naar we hopen, door uitkeering van kapitaal aan de rechthebbenden, gelijk ook ons Antirevolutionair program dat steeds heeft bepleit. Maar hoe deze financieele afrekening ook moge geschieden, we hebben dankbaar te wezen, dat wat elders niet zonder hevige schokken en groote schade voor de Kerk geschied is, hier, dank zij onzen bedachtzamen Hollandschen volksaard, zoo geleidelijk is tot stand gekomen. En wie de geheele Staatsontwikkeling in Europa nagaat, zal wel ten volle er mede instemmen, dat althans voor onzen tijd de Kerk van Christus geen beter en voor haar begeerlijker positie kan innemen, dan in volle onafhankelijkheid van den modernen Staat. Het is de groote verdienste van het Calvinisme geweest, dat, ook al hield het aanvankelijk nog aan het oude huwelijk van Staat en Kerk vast, het toch onder de Protestantsche religiën de eenige ƒ was, die aan de Kerk zulk een zelfstandige organisatie schonk, waardoor ze, ook bij ontbinding van dit hiwelijk, in geen enkel vitaal levensdeel werd gekwetst. Niet het Lutheranisme en niet het Zwinglianisme, die beide de Kerk in den Staat deden opgaan, maar het Calvinisme heeft, door de Kerk een eigen en zelfstandige organisatie te schenken, de vrijmaking der Kerk voorbereid. De Gereformeerde Kerk is dan ook de eenige geweest, die in landen, waar de Overheid de Protestantsche Kerk niet steunde maar vervolgde, schitterend den strijd heeft volgehouden. Ze heeft getoond even goed heerschende Kerk als Kerk onder het kruis te kunnen zijn. Dat dankt zij aan de wondere organisatie, die Calvijn's scheppende geest haar schonk. En in ons / land, zelfs wanneer een revolutie losbarstte, zou de Gereformeerde Kerk die niet te vreezen hebben. Onze Gereformeerde Kerken hebben gelukkig niets te verliezen, waar zij ook niets van den Staat ontvangen. Het is niet alleen onze eere, maar ook onze veiligheid, dat we zoo geheel onafhankelijk van den Staat staan.

En niet minder is reden tot dankbaarheid, dat onze Gereformeerde Kerken de heilige verplichting, die daardoor op haar te rusten kwam, om zelf voor het onderhoud harer dienaren te zorgen, vooral in de laatste jaren getoond hebben op zoo uitnemende wijze te verstaan. Natuurlijk was het niet gemakkelijk voor ons Gereformeerde volk, dat eeuwen lang de kunst ontwend was om voor den dienst der Kerk bij te dragen, plotseling deze kunst te leeréh. De groote rijkdommen en goederen, die de Roomsche Kerk bezeten had en die na de Reformatie aan de Gereformeerde Kerken ten deel vielen, hadden onze vaderen het zelf-geven ont\yend. Voorzoover de inkomsten dezer goederen niet toereikten voor de behoeften der predikanten, ging men dan ook al spoedig leunen op de hulp der Overheid, die immers de »voedsterheer der Kerk" zou wezen. Het was daarom zulk een heldendaad, dat èn bij de Scheiding èa bij de Doleantie de Kerken, die uit het Synodale juk zich losmaakten, dit deden terwijl zij wisten, dat daarmede èn hare aanspraken op deze kerkelijke goederen èn haar aanspraken op deze Staatstractementen vervielen. Maar juist daardoor heeft zich onder ons Gereformeerde volk een wondere ofifarvaardigheid ontwikkeld, die niet hoog genoeg kan worden gewaardeerd. Men moest nieuwe Kerken, pastorieën en kosterswoningen bouwen; men moest geheel in het tractement van zijn predikanten en in al de takken van het kerkelijk leven voorzien. En al deze bedragen werden zonder klacht zelfs opgebracht uit liefde voor Christus en Zijn Kerk alleen.

Natuurlijk, dit sprak wel van zelf, kon men aanvankelijk niet veel geven voor de Dienaren des Woords. De kleine groep, die uit de Hervormde Kerk uittrad, was daartoe financieel niet krachtig genoeg. Vooral in de Afgescheiden Kerken waren de tractementen aanvankelijk bitter klein, en men begrijpt nog niet, hoe de predikanten daarmede toegekomen zijn. Maar naarmate het aantal leden dezer Kerken zich uitbreidde, steeg ook het tractement en kwam zelfs niet zoover beneden hetgeen de Hervormde Kerk met al haar goederen en staatstractementen gaf, te staan. Vooral in de Kerken der Doleantie werd als regel aangenomen, dat, zoo maar eenigszins dit mogelijk was, de predikanten een gelijk salaris moesten genieten als in de Hervormde Kerk werd uitgekeerd. Ook daarmede was men er echter nog lang niet. Deze tractementen in de Hervormde Kerk, enkele zeer rijke gemeenten uitgezonderd, stonden op een peil, dat reeds lang niet meer beantwoordde aan de levensbehoeften van onze dagen. Ze waren, hoezeer de levensbehoeften stegen, een eeuw lang op dezelfde hoogte gebleven. Terwijl de loonstandaard op elk gebied steeg, bleef het tractement der predikanten staan. Dat daardoor reeds vóór den oorlog in menige pastorie met bitteren nood gekampt werd, was den ingewijden maar al te zeer bekend. De actie, reeds toen op initiatief van Prof. Rutgers door de Amsterdamsche synode ondernomen om de tractementen te verhoogen, bleef dan ook niet zonder vrucht. In enkele jaren steeg de verhooging der tractemeèiten met een kleine tonne gouds over heel het land. Iets wat toen reeds een groote winste scheen te zijn, vooral ook omdat tegelijk, mede dank zij Prof. Rutger's organiseerend talent en vermaan, ook de regeling der pensioenen van emeriti predikanten en predikantsweduwen en weezen, op vaste basis kwam Ie staan, niet meer een gunst, maar een recht werd, en de bedragen van deze pensioenen evenzeer met bijna een ton werden verhoogd.

Maar het resultaat, toen bereikt, zinkt bijna in 't niet met wat in de laatste jaren IS geschied. De oorlog, die een geheelen omkeer in de sociale verhoudingen en de prijzen ten gevolge had, noopte de Kerken tot nog een geheel andere offervaardigheid. Het waren eerst duurtetoeslagen van hoogstens een paar honderd gulden; maar deze duurtetoeslagen, nog wel tijdelijk verleend, bleken al spoedig ontoereikend en de salarissen werden nu, niet met het oog op den oorlogstoestand, maar blijvend verhoogd, en dat op een wijze, zooals men het voor enkele jaren nog onmogelijk zou hebben geacht. Hoeveel deze verhooging bedraagt, zal eerst blijken kunnen, wanneer deputaten voor de uitkeering van tractementen op de a.s. Generale Synode hun rapport uitbrengen. Maar de publicatiën, die telkens in de kranten geschieden, en wat men voorts het land doortrekkende verneemt, geeft recht om te zeggen, dat de tractementen in de laatste jaren, vooral op de dorpen, verdubbeld, zoo niet verdrievoudigd zijn. Heette het vroeger, dat een salaris van 1000 op een dorp voldoende was, thans geldt als regel, dat men ƒ 2000 geeft; zelfs zijn er tal van dorpen, die het salaris al op / 3000, en enkele, die het al op/4000 hebben gebracht. In de steden ging de verhooging niet zoo snel. Maar ook hier klom men toch van / 3000 tot f 4000 en zelfs tot ƒ SOOO. Naar verhouding met de dorpstractementen is dit natuurlijk nog veel te weinig. Op een dorp heeft men behalve zijn tractement een vrije pastorie meest met tuin, die nog heel wat opbrengt; wordt vrijdom van belasting gegeven en ontvangt de predikant gewoonlijk nog wat in naturalia. Al heet het dan, dat men ƒ 3000 tractement ontvangt, feitelijk is dit, wanneer men al deze andere posten er bij rekent, meer dan 4000. Terwijl in onze groote steden, waar de woningen zoo peperduur zijn geworden en waar de stedelijke belastingen zoo enorm hoog zijn, een salaris van f 4000 verre beneden zulk een dorpstractement staat. Maar ook hier zal de beweging tot tractementsverhooging wel doorwerken. De nood zal daartoe dringen, ook omdat men anders geen nieuwe predikanten meer krijgen zal. Juist hierin schuilt dan ook de kracht dezer beweging, dat een salarisverhooging op de eene plaats van zelf de andere Kerken dwingt, vooral met het oog op de vele vacaturen en de weinige beschikbare candidaten, om het salaris te verbeteren. Een dorp, dat thans niet meer dan ƒ 1200 gaf, zou eenvoudig geen predikant meer kunnen krijgen. Zoo stuwt de eene Kerk de andere als van zelf voort en zal de noodklok uit de pastorie al spoedig niet meer zoo luide behoeven te klinken. '^W^^^'

De offirvaardighëïd van '-tfns'*^iGereformeerde volk nu, die zich in deze stijging der tractementen uitspreekt, verdient ten volle gewaardeerd te worden. Zelfs in de Hervormde bladen wordt telkens op deze offervaardigheid onzer gemeenten als een voorbeeld voor de Hervormde Kerk gewezen. Ze dwingt te meer eerbied en bewondering af, waar nog altoos het: »niet vele rijken en niet vele edelen*, van onze Kerken geldt. Er blijkt uit, want de beurs zit bij een Hollander dicht bij het hart, hoe groot de liefde van ons volk voor de Kerk is. Wat zijn de onnoozele honderd gulden, die Minister de Vries als duurtetoeslag uit 's Rijks schatkist aan de gesubsidieerde predikanten gaf, vergeleken bij wat ons volk uit eigen middelen bijeen bracht ? Hoe toont niet het feit dat zoodra in de Hervormde Kerk van > kerkelijke belasting* gesproken wordt, direct het dreigement gehoord wordt, dat dan tal van leden de Kerk zullen verlaten, wat weinig liefde daar voor deze Kerk gevonden wordt! En hoe dankbaar hebben we dan niet te wezen, dat het hooger beginsel, waaruit onze Kerken leven, zulk een geheel vrijwillige offervaardigheid bij ons volk heeft weten te kweeken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Ook wat ons kerkelijk

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's