GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PREDIKER 11 vs. 1.

(Vervolg.)

Niet lang nog was Karel in het gesticht, of de opziener begon te bemerken, dat de nieuwe gast alles behalve een gewenschte was. Wel deed hij wat hem gezegd werd, en haalde ook geen kwade streken uit, ten minste niet zoo dat anderen het merkten. Maar het bleek al spoedig, dat hij andere jongens bedierf, hen opstookte, hun allerlei streken leerde, hen aanspoorde tot allerlei booze bedryven. Werd de boomgaard geplunderd, de haag vernield, de konijntjes gestolen, de melk tusschen'ijds opgedronken, steeds kwam het uit dat Karel de hand in het spel had. Hij maakte de plannen, bewoog de jongens er toe maar paste wel op zelf bij de uitvoering mee ts doen. Zoo liep hij altijd vrij. Reeds na eenige weken had hij op zijn makkers een overwicht ja een overmacht waar de meesten voor zwichtten.

De opziener en zijn vrouw hadden het al spoedig niet op Karel begrepen. Zij beproefden met vriendelijkheid zijn vertrouwen te winnen, doch het gelukte niet. Zij lazen met hem in Gods Woord, wezen hem op zijn zonde en schuld, waar hij zeker nooit aan gedacht had, maar ook op Gods genade ons in Christus betoond. Doch het scheen alles om niet. Karel hoorde het aan zonder een woord te zeggen, goed noch kwaad. Maar de uitdagende blik van zijn oogen toonde best, hoe weinig bij van plan was den gegeven goeden raad te volgen.

Het geheele jaar door bleef hij dezelfde, en zijn invloed op de jongens werkte heel slecht. Luieren, liegen, stelen, wegloopen, kwamen veel meer voor dan vroeger, en niemand was onzeker van de oorzaak.

’t Liep eindelijk zoo hoog, dat de opziener er over schreef aan den ouden heer en de andere bestuurders. Deze ontboden Karel en spraken met hem. Maar 't ging moeielijk hem van eenig kwaad te overtuigen, al hield elk hem voor schuldig. Ten slotte kreeg hij een ernstige vermaning. Men zou het nog eens aanzien, mits hij zijn leven beterde.

Ongelukkig kwam daar niet veel van. Want Karel die weinig lust had den goeden weg op te gaan, maakte m stilte zijn plan. Het gesticht verveelde hem al lang, vooral het Bijbellezen, bidden en zingen. Waartoe was het noodig? En dan die lessen en vermaningen van den op ziener en zijn vrouw. Kortom er moest een eind aan komen, dacht Karel, en dat kwam er ook.

De verjaardag des stichting werd geregeld met een groot feest gevierd; zoo ook ditmaal. Men ging al vroeg er op uit naar een mooi plekje een paar uur ver, in versierde wagens. De heele dag werd doorgebracht met allerlei spelen en met smakelijk eten en drinken. De opziener, zijn vrouw en vier onderwijzers deden hun best om het den jongens zoo genoegelijk mogelijk te maken. £a toen allen braaf moe waren besloot een overvloedige, heerlijke maaltijd den prettigen dag.

Toen men echter alvorens naar huis te gaan telde of alle knapen aanwezig waren, werden er drie gemist. Een er van was Karel. Alle drie waren nog bij den maaltijd tegenwoordig geweest.

Nu was goede raad duur. Inderhaast werd nog hier en daar gezocht, maar vergeefs. De avond begon al te vallen en men moest naar huis. Een bleef echter om de vermisten op te sporen.

Dat baatte echter weinig. Ik zal maar kort vertellen dat, gelijk later bleek, het drietal van de gelegenheid gebruik had gemaakt om op de vlucht te gaan. Eerst na twee dagen werd vernomen dat zij zich naar een naburig stadje hadden begeven, en vandaar per spoor een zeeplaats hadden bereikt. Eerst na acht dagen werd hun verblijf aldaar ontdekt. Twee der jongens waren weldra weer in het gesticht terug, maar Karel was nergens te vinden.

Na nog eenige dagen echter kwam de opziener te weten dat Karel zich op een schip bevond, en wel buiten weten van den kapitein. Bij nader onderzoek kwam uit dat de knaap, die van een zwervend leven hield, afspraak had gemaakt met een jongen man die vroeger in de stichting was geweest en nu op een schip diende. Deze vriend hielp hem aan boord en zou ook wel verder zien,

(Wordt vervolgd).

UIT HET OOSTEN.

HUISDIEREN.

Tot de bezittingen van den rijke in het Oosten behoorden ook, gelijk we reeds zagen, een groot aantal kemelen of kameelen.

Deze dieren zijn onmisbaar voor het vervoer van menschen en goederen, in die hooge, droge en zandige streken. Wij kunnen ons bijna geen land voorstellen zonder wegen, zonder geregelde vervoermiddelen als trams en spoorwagens, zonder reisgelegenheden of brie venpost. Toch is het op vele plaatsen in het Oosten zoo gesteld, en eerst in den laatsten tijd komt daarin verandering.

De kameel nu met zijn breede hoeven staat vast op den zandgrond, is daarbij onvermoeid in het loopen. Hij gaat bedaard zijn weg, overhaast zich niet en denkt, ik kom er toch wel. Zoo legt hij vele uren daags af; is 't echter noodig dan kan h^j ook wel hard loopen. Toen

David de roofzieke Amelekieten versloeg, bleven er toch nog vier honderd over. Dat waren jonge mannen, die op snelle kemelen reden en zoo ontvluchtten. Zoo ook konden de kameelen voortreffelijk dienst doen bij de soort van brievenpost, die koning Darius van Perzië oprichtte, en die de eerste was in de wereldgeschiedenis. Trouwens het Perzische rijk kon zoo iets best gebruiken. Het bestond zooals wij lezen in het boek Esther uit honderdzevenentwintig landschappen en reikte van Indië tot Moorenland, dat is Zuid-Egypte. De lezer kan nu zelf de kaart eens nazien welk een uitgestrektheid dat is.

Er waren twee soorten van kameelen, die met twee bulten en die met één bult, welke laatste men thans veelal dromedarissen noemt. Het waren meestal rijdieren, de andere lastdieren. De aartsvaders reden ook op kameelen. Zoo heeft ook zeker Abraham de reis uit Mesopotamië naar Kanaan op een kemel gedaan. Wel zijn er prentjes waarop men Abram en Sara genoegelijk gearmd naar Kanaan ziet wandelen. Maar dat is even dwaas als wanneer men Izaak ziet afgebeeld als zittende bij het vuur in een kamer met een tapijt belegd.

Als gezegd is de kameel ook lastdier; veel honderden ponden draagt hij met gemak, en kuiert rustig op zijn platte voetzolen door het heete zand. Op kemelen vervoerden de groote handelskaravanen hun waren en geleiders, 't Was zulk een karavaan die ook Jozef meenam naar Egypte. Zij kwamen uit het verre Oosten, en ging in den grooten handelsweg over Damascus en Palestina naar Egypte.

Bizonder kwam te pas, dat de kameel met schralen kost tevreden is, en vooral in het waterlooze land, dat bij desnoods slechts om de zooveel, digen behoeft te drinken, en het gedronken water geruimen tijd in zijn maag bewaart.

Zoo waren kemelen een ware schat voor den Oosterling. Mocht de lezer echter ooit een troep kemelen tegen komen, laat hij dan oppassen wanneer hij een strooien hoed opheeft. Want op stroo is de kameel verzot en hij ziet er geen roof in iemand den stroohoed met lint en al van het hopfd te slikken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1920

De Heraut | 4 Pagina's