GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT HET OOSTEN.

WOONPLAATSEN.

Een land en een volk behooren bij elkander. Dat wil zeggen, het volk schikt zich naar het land, en het land levert wat men er van verwacht.

Er zijn volken, die bijna alleen van de jacht leven, jagersvolken. Zoo de Indianen van N.-Amerika. Andere bestaan door den landbouw ; weer andere door de veeteelt. Groot is ook het getal der streken, die ten deele landbouw ten deele veeteelt uitoefenen. Zulk een land kennen alle lezers wel. Wat zou een visschersbevolking in een bergland uitvoeien? Veeboeren zouden moeilijk een bestaan vinden in een jachtgebied.

En zoo is er meer.

Ook hecht de inwoner zich aan zijn land, en krijgt en heeft het lief. Dikwijls begrijpt de een dat van een ander niet. Groenland, een Deensche bezitting in het hooge Noorden, fel koud, is geen land waar een onzer begeeren zou te wonen. Maar tweehonderd jaar geleden liet de koning van Denemarken een aantal Groenlanders naar Kopenhagen komen, waar zij een poos zouden blijven en leven konden naar hun be geeren. Toch zeiden ze na een poos: Het is hier niet koud genoeg; hadden wij maar een paar zeehonden!

Nog eens, land en volk behooren bijeen. En daarop dienen we ook te letten als wij spreken over de woonplaatsen der Israëlieten in het land Kanaan. Zij waren in den eersten tijd uitsluitend herders, die met hun groote kudden door het land trokken. Waar voedsel was voor het vee hield men stil, totdat al de voorraad van het veld was opgegeten, en trok dan weer verder. Er was voor zulk een levenswijs veel ruimte noodig, veel vrije grond, dien iedereen gebruiken kon voor zijn vee.

Later, toen de Israëlieten een vaste woonplaats in het Beloofde land hadden gekregen, legden zij zich ook op den landbouw toe, die ook al weer ruimte vereischte. Tenslotte moest het rondzwerven met de kudden geheel ophouden, wijl ieder zijn eigen veld en akker had. Het spreekt van zelf, dat in zulk een land het getal inwoners nooit heel groot kon zijn, dat het land niet dicht bevolkt was. Veeboeren en landbouwers kunnen hun werk niet uitoefenen tap tweede en derde bovenhuizen. Als iemand door Nederland wou gaan reizen als eenmaal Abraham door Kanaan, zou hij al spoedig niet voort kunnen. Het zou hem trouwens al dadelijk worden belet. Trouwens, het Beloofde land schoon bijna even groot als Nederland telde toch in Abrahams tijd no^ lang geen millioen inwoners.

Zoo is het thans ook, maar daartusschen liggen tijden, dat het land zeker drie of vier millioen inwoners telde. Dicht opeen gehoopt in groote steden woonden de Joden echter vroeger nooit. Dat kon eenvoudig niet, wijl verreweg de meeste Joden hun brood op het veld vonden, hetzij als weiland hetzij als bouwland.

De Schrift spreekt ons van steden, dorpen en vlekken, als plaatsen waar meerdere menschen samenwoonden. Kanaan wordt zelfs een dorpland genoemd. Het onderscheid tusschen dorpen en vlekkgn is niet altijd juist te bepalen. Groote steden telde Palestina er maar étó. Dat de menschen zich op bepaalde plaatsen neerzetten en daar bleven, had verschillende oorzaken. Dikwijls was het een waterput, die heel den omtrek voorzag en waar men gaarne dicht bij woonde. Dan weer was het een vrucht bare streek, die aantrok. Maar in elk geval waren, met enkele uitzonderingen, de steden klein, ten minste naar onze begrippen. De hoofdstad Jeruzalem zal ter nauwernood zoo groot geweest zijn-als Utrecht, en heeft hoogstens 200.000 inwoners geteld. Verdere steden als Hebron, Jericho, Samaria, Sichem waren veel kleiner en geringer in bevolking, ongeveer als onze plattelandssteden.

Een stad onderscheidde zich van een dorp Jiioofdzakelijk daardoor, dat een dorp open lag, dat wil zeggen, d|.t het niet gelijk de stad door muren omgeven en afgesloten was. Die muren dienden om den vijand buiten te houden. De dorpeling daarentegen was onbeschut. Merken we nog even op, dat-de Schrift wel spreekt van groote wereldsteden als Babel en Ninivé, maar dat die lagen buiten Palestina. Evenzoo de groote stad Damascus. Maar hoe zag nu zulk een stad in het oude Joodsche land er uit ?

Dat is gemakkelijker gevraagd dan beantwoord. Althans het mocht mij ook na veel onderzoek nog niet gelukken een bevredigend antwoord te vinden. Veertig jaar geleden vroeg ik het eens aan twee geleerde mannen, tot wiens werkkring ook de kennis van het Oosten behoorde. Ik had alle hoop op een voldoend antwoord. Maar jawel, — na veertig jaar wacht ik het nog. Tot nog toe is het ondoenlijk uit hetgeen wij weten zoo veel op te maken als noodig is om op vele vragen juist en volledig te antwoorden. Wij moeten ons behelpen met de schaarsche mededeelingen uit de oudheid. Door deze echter weten we toch veel, en kunnen we eenigszins ons een denkbeeld vormen van steden als Hebron, Jericho en andere.

Een stad dan was een min of meer dicht bewoonde ruimte, door een muur omsloten van aarde of steen. In dien muur waren-hier en daar tamelijk nauwe doorgangen, de poorten. Zij konden worden afgesloten door zware, dubbele deuren van grendels voorzien. In oorlogstijd waren de poorten dicht, evenzoo in den nacht. Een eeuw geleden bestond zulk een toestand ook nog-hier in Nederland. Ik kan mij nog zeer goed herinneren, hoe te Amsterdam 's avonds na kiokluiden de poorten gesloten werden. Wie later kwam mocht er nog wel in, maar voor geld. Nog in ander opzicht kwamen die poorten met de onze van later tijd overeen. Vóór elke poort namelijk vond men aan de binnenzijde een open ruimte of plein. Dit diende tot velerlei. Daar werden rechtszittingen gehouden, plechtige openbare handelingen verricht, met den vijand onderhandeld. Ook kon men daar zien welke vreemdelingen kwamen of gingen.

Zoo nu was het oudtijds ook bij ons op vel plaatsen. Achter de pooit lag een plein, waar het echter anders toeging dan bij Israël. Te Amsterdam b.v. zijn bijna alle oude stadspoorten verdwenen, maar de pleinen als Haarlemmerplein, Leidscheplein en Weesperplein zijn er nog. Dienden de stadsmuren om den vijand tegen te houden en te bestrijden, waartoe men van boven pijlers en steenen wierp, als de nood zeer dringend werd en het gevaar groot kon men op vele plaatsen nog zijn toevlucht neinen in een sterken steenen toren. Die toren stak wel ver boven de huizen uit, maar was toch niet hooger dan bij ons een huis van dfie verdiepingen. Het kwam echter minder op de hoogte dan op de sterkte en ruimte aan. Van zulk een ­toren lezen we o.a. in Richteren 9 : 50, 51 en 52

ïVoorts toog Alimélech naar Thébez, en hij legerde zich tegen Théhez, en nam het in. Doch er was een sterke toren in het midden der stad; zoo vloden daarhenen al de mannen en de vrouwen, en alle burgeren der stad, en sloten voor zich toe; en zij klommen op het dak des torens.

Toen kwam Abimélech tot aan den toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan de deur des torens, om die met vuur te verbranden".

Ook wordt zulk een burgt bedoeld als de Schrift spreekt van een hoog vertrek en een sterken toren.

{Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's