GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ongerustheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ongerustheid.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er is in onze Kerken eenige ongerustheid gekomen door verschillende feiten, die in den laatsten tijd zich hebben voorgedaan. Eerst kwam de uittreding van Dr. Jansen, die, na jaren lang onze Kerken te hebben gediend, zijn ambt prijs gaf en tot de Hervormde Kerk overging en nu als „modern" te boek staat. Daarna volgde de geruchtmakende procedure van Ds. Netelenbos, die eindigde met zijne afzetting, omdat hij bleek op het punt van het Schriftgezag afwijkende gevoelens te koesteren. Toen volgde de geruchtmakende predikatie van Dr. Geelkerken, die op weinig kiesche manier een predicatie hield tegen het Getuigenis van de Synode door hem aan de gemeente voorgelezen, waarop Prof. Ridderbos hem een strenge maar niet onverdiende bestraffir g toediende, waarbij hij niet onduidelijk te kennen gaf, dat hij Dr. G; ; elkerken niet geheel vrij achtte van ethische tendenzen. Daarop kwam het overgaan van Ds. Wisse te Driebergen naar de Christelijke Gereformeerde Kerk, omdat hij zich in onze Kerken niet meer thuis voelde. En nu komt de mededeeling in de Pers, dat Ds'. Netelenbos zou verklaard hebben van wel dertien predikanten in on^e Kerken brieven hebben te ontvangen, dat zij het met hem eens waren, en die zich thans alleen schuil hielden, omdat de Synode hem had afgezet.

Is het wonder, dat door dit alles zekere ongerustheid, ja nog sterker, wantrouwen is ontstaan? M^n vraagt zich al af, wie deze dertien dan zijn zouden. En men vreest, dat ons kerkelijk leven tot in den wortel toe krank is, waar zulke verdachte verschijnselen zich opinbaren.

Nu willen we niet vrede, vrede roepen, waar gevaar is, en den kerkelijken toestand beter voorstellen dan hij werkelijk is. Het is terecht opgemerkt, dat zachte genees­ meesters stinkende wonden maken. En het is veel beter te waarschuwen bijtijds, dat het sein op onveilig staat, dan den trein rustig te laten doorstoomen en zoo de passagiers naar een ongeluk te voeren.

Maar aan de andere zijde mag toch evenmin vergeten worden, dat vrees een slechte raadgeefster is; dat wantrouwen veel lichter kan opgewekt worden dan weggenomen, en dat het niet aangaat den toestand van het kerkelijk leven te beoordeelen naar zulke op zich zelf staande gevallen.

Hoe bedroevend het feit ook moge wezen, dat enkele predikanten onze Kerk hebben verlaten, omdat zij met onze Bilij lenis niet instemden, toch bewijst dit allerminst, dat ons kerkelijk leven zelf krank zou zijn. Wie de geschiedenis der Kerk kent, weet dat ditzelfde verschijnsel zich altoos heeft voorgedaan. Zelfs toen de Kerken nog het zuiverst stonden onder de leiding der Apostelen, ziji er dwaalleeraars geweest. Dd Apostel Poulus waarschuwt tegen hen in zijn brieven, de Apostel Petrus teekent hun beeld met de schrilste kleuren, de Apostel Johannes verklaart, dat sommigen van de Kerk waren weggegaan, omdat zij er innerlijk nooit toe hadden behoord. En om van de daarop volgende periode te zwijgen, waarin Gnostieken, Ebionieten, Montanisten en andere afwijkende richtingen de Kerk ontrust hebben, heeft zelfs in de dagen der Reformatie, toen de Kerk weer opnieuw tot zoo heerlijke belijdenis des geloofs en tot zoo krachtige hernieuwing der Kerk kwam, hetzelfde verschijnsel zich niet evenzeer voorgedaan ? Nauwelijks waren de Kerken in ons vaderland tot reformatie gekomen, of ze hadden te worstelen met een Caspar Coolhaes, een Huibert Duyfhuis, een Herman Hezberts en anderen, die van de Confessie afweken. Is er dan reden om zich te verwonderen, dat in onze Gereformeerde Kerken zich evenzeer afwijkende geesten beginnen te openbaren, of is er veeleer oorzaak tot dank aan God, die zoo lang ons deze ergernis heeft bespaard ? De Doleantie, om haar nu als uitgangspunt te nemen, ligt bijna 35 jaar achter ons. Is het ooit in de Kerk voorgekomen, dat gedurende zulk een periode geen predikant is heengegaan, omdat hij in de Kerk zich niet meer thuis voelde, of daaruit gezet is, omdat hij van de Belijdenis afweek?

Zeker, dat zulke feiten een schok van ontroering geven, is wel te begrijpen. Dat ze ons nopen om strenger toezicht te houden, is evenzeer juist. Maar een bewijs, dat ons kerkelijk leven zelf krank zou wezen, zijn ze niet. Krank zou ons kerkelijk leven wezen, wanneer het de macht miste om deze heterogene elementen uit te stooten. Zoolang het die kracht wel bezit, is de polsslag van het leven nog gezond. En de jongste Synode onzer Kerken heeft wel bewezen, dat die kracht er was. Toen de afdoling publiek werd, heeft op de Synode ook niet één vertegenwoordiger der Kerken voor die afdoling het opgenomen of voor tolerantie gepleit. Zoolang de Kerken in hun breedste vergadering nog zoo beslist staan, kan van een levensgevaar niet gesproken worden. Dat men daarom in de toekomst beter toezicht wil houden ook op onze Dienaren des Woords, met name om te zien of er bij hen geen ethische doorvloeiïng merkbaar is, is goed en recht. Hoe scherper dat toezicht geoefend wordt, hoe beter. Niet alleen de ouderlingen hebben dat te doen, ook elk gemeentelid. En waar zoo licht dat toezicht weer insluimert, omdat men gewoon is met predikanten te doen te hebben, die Gereformeerd zijn, daar komt God de Heere zelf ons door zulke gevallen weer wakker schudden.

Maar dit verscherpte toezicht is geheel wat anders dan het wantrouwen, dat thans in onze Kerken dreigt binnen te sluipen en zich reeds niet onduidelijk openbaart. Men weet dan, dat er verraders in het leger zijn en men ziet ieder met wantrouwende oogen aan, of hij wellicht onder verkapten schijn van Gereformeerdheid een »ethische" is. En dat wantrouwen zou ons saamleven vergiftigen. Ret zou tot een ketterjacht aanleiding geven, waardoor de meest onschuldige zou kunnen getroffen worden.

Trouwens, Ds. Netelenbos zelf heeft al publiek weersproken, dat dit door hem gezegd zou zijn. Men zij dus met deze mededeelingen voorzichtig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Ongerustheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's