GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 85

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 85

Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

84 ceeren als een strijd tegen het positieve recht zelve. Voorts het anoniem verschenen geschrift van Rudorff: Kritik der Schrift des Staatsanwalts von Kirchmann über die Wertlosigkeit der jurisprudenz als Wissenschaft von einem Lehrer dieser Wissenschaft (1848) en Retsay: Apologie der jurisprudenz (1848) . In den modernen tijd is, in aansluiting aan Kirchmann's kritiek, het wetenschapskarakter der rechtswetenschap o. a. geloochend door Max Rumpf: Volk und Recht (1910) , die op den grondslag van het monopolie van het waardevrijtheoretisch wetenschapsbegrip, alleen de natuurwetenschappen "Wissenschaften" de geschiedenis een "Halbwissenschaft" en de rechtswetenschap "ei ne Unwissenschaft" durft te noemen. Voorts door Nuszbaum in een opstel in het "Zeitschrift für Sozialwissenschaft" Bnd. IX (1906) S. 1 fIg. ) die de theoretische rechtsleer slechts als " techniek", als een bloot middel in dienst der "juristische Praxis" wil laten gelden. Een veel diepere wijsgeerige behandeling van het probleem geeft de neokantiaan M. Salomon, Grundlegung zur Rechtsphilosophie (Berlin und Leipzig 1920), die Kirchmann's kritiek als juist erkent tegen iedere poging, het object der rechtswetenschap in de uiteraard willekeurige, wisselende en vaak met het logisch identiteitsprincipe (sic!) strijdige rechtsnormen te zoeken, maar in plaats daarvan de rechtswetenschap als wetenschap der rechtsproblemen meent te kunnen handhaven. Zie over dit werk: julius Binder: Der Wissenschaftscharakter der Rechtswissenschaft in Kant-Studien, Bnd. XXV Heft 4 (1921) S. 332 fig. Voorts zijn Rechtsphilosophie (1925) S. 36 fig. Zie over 't geheele probleem nog Stemberg: F. H. Kirchmann und seine Kritik der Rechtswissensclzaft (1908) S. 12-35, Landsberg, Geschichte der Deutschen Rechtswissenschaft I1I, 2 S. 735 fIg. en Marx: Der Wisschenschaftscharakter der jurisprudenz (Berlin 1918). 2) De sociologie verkeert nog steeds in het vóór-stadium der grens- en substraat-onderzoekingen. Vandaar ook de groote verscheidenheid in opvatting Î.z. methode en Gegenstand dezer wetenschap. Alfred Vierkandt, hoogleeraar in de sociologie en wijsbegeerte aan de Universiteit te Berlijn, onderscheidt in zijn belangwekkend boek: Gesellschaftslehre. Hauptprobleme der Philosophischen Soziologie (1923) S. 6 fig. niet minder dan zeven verschillende beteekenissen, waarin het woord sociologie heden ten dage gebruikt wordt. Daarbij kan men met Troeltsch (Weltwissenschaftliches Archiv, Bnd. 8 S. 260 fig.) twee hoofdrichtillgen in de moderne sociologie onderscheiden: de geschiedphilosophisch-encyclopaedische en de analyseerend-formeele richtingen. De eerste hoofdrichting gaat op Comte terug en vertoont alle mogelijke schakeeringen van af het biologisch naturalisme (Spencer, Schäffie, Lilienfeld, Espinas e.a.) tot de moderne phaenomenologie (Max Scheler: Der Genius des Krieges. Leipzig 1915 en Krieg und Aufbau, Leipzig 1916). Eenige der meest bekende moderne vertegenwoordigers dezer hoofdrichting zijn Paul Barth: Soziologie als Philosophie der Geschichte en franz Oppen· heim er, System des Soziologie, die in de sociologie zich de "synthetische Oberwissen schaft zur NationaJökonomie einerseits und Geschichtswissenschaft anderseits" denkt. In deze richting staat het ideaal voorop: de cultuur en geschiedenis der menschheid als geheel encyclopaedisch te begrijpen. De tweede, jongere hoofdrichting is in hare probleemstellingen veel bescheidener. Haar grondleggers zijn Simmei: Soziologie als Lehre von den Formen der Vergesellschafting (Leipzig 1910); Philosophie des Geldes (Leipzig 1900); Tönnies: Gemeinschaft und Gesellschaft (Ie dr. Leipzig 1886); Durkheim, Les formes élémentaires de la vie réligieuse - Ie totemisme (Paris 1912); Die Methode der Soziologie (Leipzig 1908) (een soort logica dezer richting; zoekt het zelfstandig gebied der sociologie tegenover andere sociale wetenschappen in de "soziale Tatsache", welker wezen in zuiver innerlijke betrekkingen der individuen binnen de groep wordt gezien). Deze richting beschouwt de sociologie als een formeele wetenschap, als de leer van de eigenschappen der sociale groep of als: Theorie der Wechselwirkungen und ihrer Erzeugnisse (Vierkandt), Beziehungslehre (v. Wiese). In tegenstelling tot de oudere richtingen, wendt zij zich tot het probleem der analyse der sociale verschijnselen, waarbij de groeps- en massapsychologie (gefundeerd door Sighele en Lebon) in hoofdzaak de inductieve onderzoekmethode heeft aangegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 85

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's