GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 97

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 97

Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

96 Afgescheiden nu van de onmogelijkheid, Sander's "Rechtsverfahren" naar analogie op dezelfde kentheoretische "Stufe" te stellen als de natuurwetenschap (men kan in de reëele rechtsvorming hoogstens met Lask van een voorwetenschappelijke begripsvorming spreken) heeft Sander blijkbaar geheel over 't hoofd gezien, dat juist in Husserl's "Reflexion", als de ingangspoort der phaenomenologie, het probleem van de "Konstituierung des Gegenstandes" weder opduikt. In zijn phaenomenologie beproefde Husserl en moest Husserl beproeven, de brug tusschen Akt en Gegenstand te slaan, die zijn logischidealistisch standpunt eischte, en die in zijn "Eidetiek" alleen nog niet gebouwd was. De "Eidetiek" immers bewoog zich geheel binnen de wezenssfeer der "Gegenständlichkeit" en was niets dan een logische identiteits-operatie op het terrein van het "Sachhaltige". Maar die brug kon alleen de constitutieve vormingsgedachte leveren. En zoo zien we dan ook in de "Phänomenologie der Vernunft" het constitutieve element op den voorgrond treden (zie Ideen S. 309: "Die vernunfttheoretischen Probleme der regionalen Ontologien. Das Problem der phänomenologischen Konstitution"). Ook op het gebied van recht en staat moet de phaenomenologische "reflexie" het "Konstitutions-problem" stellen (zie Ideen S. 318) in phaenomenologischen zin. Had Sander dezen stand van zaken in Husserl's phaenomenologie beter begrepen, dan zou hij onmiddellijk hebben ingezien, dat hij door aan de rechtswetenschap een louter reflexief karakter toe te kennen, slechts de antinomie tusschen zijn "Rechtsverfahren" en zijn opvatting van de taak der rechtswetenschap verscherpte. Ook Sander is in de antinomie bevangen gebleven, welke de Marburgerschool tusschen het positieve recht qua ordening en de rechtswetenschap geschapen heeft. Zie over deze antinomie in Sander's systeem nader: Siegfried Marek: Substanz- und Funktionsbegriff in der Rechtsphilosophie (1925) S. 55 fig. 27) Tot nu toe heeft alleen Adolf Reinach in zijn: Die apriorischen Grundlagen des bürgerlichen Rechtes (1913) een zuiver phaenomenologische analyse van het rechtsbewustzijn op den grondslag van de "sozialen Akt" pogen te leveren, zonder daarbij zijn methode te vertroebelen door inmenging van "normlogische" elementen uit Kelsen's systeem. Daarbij verwikkelde hij zich echter onmiddellijk in een antinomie tusschen de door hem geanalyseerde "apriorische Sätze" van het burgerlijk recht en het positieve recht (t.a.p. S. 117). Inderdaad een antinomie, want hoe kan het positieve recht in strijd komen met zijn "apriorischen Grundlagen"? Wanneer Reinach dan, bij wijze van oplossing, aan deze "apriorischen Sätze" het karakter van oordeelen over wezensnoodwendige "Seinszusammenhänge" toekent, terwijl hij aan het positieve recht het karakter van "Bestimmungen" in zake het "Seinsollende" voorhoudt en op deze wijze de souvereine vrijheid van het positieve recht tegenover 'zijne "apriorischen Grundlagen" zoekt te verdedigen (S. 128 fig.), dan heeft hij daarmede zelf het oordeel over de "wezenswetten" geveld, die hij meende te hebben ontdekt. (Vgl. Husserl's opvatting over de verhouding van "Wesens-" en Tatsachenwissenschaften: Ideën S. 18: "Es gibt keine (n.l. Tatsachenwissenschaft), die als Wissenschaft voll entwickelt rein sein könnte von eidetischen Erkenntnissen und somit unabhängig sein könnte von dem, sei es formalen oder materialen eidetischen Wissenschaften" .) Zijn geheele analyse negeert het souverein karakter des rechts, den juridischen gezichtskring. De eene antinomie volgt dan de andere op: Het "Versprechen" als "sozialer Akt" schept volgens Reinach noodwendig een verplichting voor den "Versprecher" en wel, een zedelijke verplichting. Dus ook de onzedelijke belofte? Inderdaad aanvaardt Reinach deze schreeuwende antinomie. Een belofte om een moord te plegen, een diefstal te begaan, schept "wezensnoodwendig" een zedelijke verplichting. De verplichting is n.l. niet in den inhoud maar in het logisch-formeele wezen van de "belofte" gegrond. Om de practisch-fatale consequenties dezer "wezenswet" te ontgaan, wordt die "zedelijke" plicht dan echter weer geparalyseerd door een hoogeren "zedelijken" pliCht (S. 55 fig.) enz. enz. Wat de overige vertegenwoordigers der Z.g. phaenomenologische rechtsschool betreft, deze zijn voor 't meerendeel uit Kelsen's school voortgekomen en beproeven nu - inderdaad een hopeloos pogen! - Kelsen's functionalisme te verzoenen met Husserl's eidetische methode in de phaenomenologie. felix Kaufmann heeft hiertoe een poging gedaan in zijn reeds genoemd boek: Logik

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's

De beteekenis der wetsidee voor rechtswetenschap en rechtsphilosophie - pagina 97

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

Inaugurele redes | 114 Pagina's