GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1920 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 60

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

54 dan ook niet ruimtelijk „naast" 't andere, maar is evenals 't andere onmisbaar kenmerk van 't geheel. Wat is nu de beteekenis van „geheel" en „deel" in de logica der natuurwetenschappen? In eerster instantantie is een natuurkeninhoud „geheel" indien hij door het stellen van een logisch geheel is aangeduid: zoo b.v. „leeuw", „schrijftafel", „Zevengebergte". Wanneer we nu 't begrip „deel" gaan specificeeren, merken we allereerst op, dat we in de natuur alles in de ruimte waarnemen. Daarom wordt de ruimtelijke relatie der deelen, 't „naast elkander", overheerschend. Voor 't logisch „deel" in den zin van qualiteit in den tijd, constanten en vermogens gebruikt men „eigenschap". Daar nu de keninhouden der biologie menigvuldigheden van hoogen trap zijn (zie Inleiding), kan men de eigenschappen zoeken in de laatste deelen. Ook in de hoogere ? Om die vraag te beantwoorden onderscheidt DRIESCH de eigenschappen der hoogere deelen in resultanten (uit de eigenschappen der lagere deelen ontstaan) en echte vermogens. Bestaan de laatste nu ook inderdaad ? Dat kan eerst beslist worden na een stukje logica over „geheelheid" en „ontwikkeling". Voorloopig merkt DRIESCH slechts op, dat 't technische voorwerp, dat evenals 't organisme, tot de atypisch-heterogene behoort, niet de drager is van deelen in den zin van eigenschappen, maar van ruimteüjk-naast-elkander zich bevindende deelen, die ik of „weinigstens ein mir Aehnlicher" zoo saamgesteld heb. Maar bij 't organisme zijn de deelen „eigenschappen". In het vijfde h o o f d s t u k (pag. 40—48), komt nu 't toegezegde stukje logica over „geheelheid" en „ontwikkeling". Hierin wil hij aantoonen, dat z'n probleemstelling niet zoo maar „absurd" valt te noemen, zooals de aanhangers van 't al-mechanisme doen, die niet slechts onder de aanhangers van het metaphysisch materialisme zijn te zoeken, maar ook onder vele neo-kantianen, voor wie 't mechanisme als veronderstelling van de mogelijkheid der ervaring geldt. Daartegenover stelt DRIESCH, dat de ondubbelzinnige bepaaldheid genoegzame veronderstelling der ervaring biedt, maar 't mechanisme niet daartoe behoort. Hij tracht dit als volgt op drie verschillende manieren te bewijzen: A. KANT deduceert z'n categorieën uit de logische momenten in 't oordeelen. Hij somt drie vormen der oordeelen op onder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1920

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 98 Pagina's

1920 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 60

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1920

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 98 Pagina's