GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Loon, winst en vermogen - pagina 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Loon, winst en vermogen - pagina 7

Rede uitgesproken ter gelegenheid van de achtentachtigste dies natalis der Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze verhouding pleegt men de arbeidsinkomensquote te noemen. Deze quote toonde na 1960, toen hij 68,7 beliep, een aanzienlijke stijging en wel tot 77,4 in het jaar 1966. Beschouwt men alleen het werknemersaandeel, dan komt men voor 1966 tot een quote van 74,5 (1960: 68,4), dat is dus het aandeel in het nationale produkt van hen wier inkomen contractueel is vastgelegd, voordat de arbeidsprestatie is verricht. ') De inkomens van zelfstandigen alsmede winst en andere kapitaalopbrengsten vertegenwoordigden in 1966 een quote van 25,5 van het nationaal produkt. Deze quote is afhankelijk van de onzekere uitkomsten van het bedrijfsleven en is derhalve niet bij voorbaat te kwantificeren. Ik noem deze cijfers met nadruk, omdat daaruit twee belangrijke conclusies zijn te trekken, en wel: (1) Sedert het jaar 1960 is de arbeidsinkomensquote in zo verheugende mate gestegen, dat daaruit de conclusie moet worden getrokken, dat het aandeel van de arbeiders in het nationale inkomen een voortdurende reële verbetering vertoont. (2) Wanneer de loonsom in bedrijven 74,5% van het nationale inkomen vormt, dan is de politieke invloed van de loontrekkenden daarmede globaal gesproken in overeenstemming. Deze groep maakt dus praktisch uit, welke maatregelen de overheid moet treffen om de inkomensverdeling in een huns inziens rechtvaardiger richting te beïnvloeden. Een eventuele verschuiving in de inkomensverdeling zal echter altijd gaan ten koste van de minderheidsgroep, die de „overige inkomens" incasseert. Zulks legt op de meerderheidsgroep de morele verplichting om de begrippen „rechtvaardig" en „onrechtvaardig" niet al te lichtvaardig te hanteren. Met het oog hierop is een nadere critische behandeling van de zoeven door mij geciteerde conclusie 7 van de Studieconferentie 1967 van het C.N.V. alleszins geboden. Men zal zich de basisgegevens van deze stelling herinneren: 10% van de inkomenstrekkers geniet 1/3 deel van het nationale inkomen; 33% van de inkomenstrekkers ontvangt slechts 1/10 deel van dit inkomen. Conclusie: Dit is onrechtvaardig en dus onaanvaardbaar. De genoemde basisgegevens zijn vermoedelijk ontleend aan de publikatie van het C.B.S. „Inkomensverdeling 1962 en vermogensverdeling O Eindrapport van de Werkgroep Werknemersaandeel, bl. 8. 3

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1968

Rectorale redes | 26 Pagina's

Loon, winst en vermogen - pagina 7

Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1968

Rectorale redes | 26 Pagina's