GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hypocriete doeleinden.

De arbeid der Wereldfederatievan Christelijke Studenten, die op den vóór-vorigen Zondag ons gebed gevraagd heelt, kan niet overal de waardeering vinden, die een zendingsmensch ervoor hebben zal. Van het ^eekblad „De Dag" zijn we rare, en, als 't over het Christendom loopt, ook domme dingen gewoon. Maar dezen keer is het wel wat heel erg. In een bespreking van „Sayonara", den Japanschen roman van John Paris, schrijft G. v. Hulzen in „D; e Dag" o.m. het volgende over den arbeid der zending;

Wat in dezen roman prachtig uitkomt, dat is de stumperigheid, het naieve, schier onnoozele van Westersche zendelingen, om in. Oostersche landen op buit uit te gaan voor Christen-zieltjes. Hier heeft de schrijver magistraal werk geleverd, laat hij het domme en kinderachtige gedoe zien, dat voor verre en vreerade landen geld en menschenmateriaal beschikbaar heeft tot hypokriete doeleinden. De groteske zou nog snijdender hebben gewerkt, als hij tevens had gepenseeld het tegenbeeld, n.l. al wat er nog te doen valt op dat ge-. bied in Old England zelf. Wie maar ooit een voet in Londen zette, weet wat daar bestaat.

„Hypocriete doeleinden." \Vat is deze volksvoorlicliter toch slecht op de hoogte van alles, wat daar zit achter den arbeid der zending! En wat een armelijk, goedkoop argument, als hij de zending verwijt, dat het in haar geboorteland ook zoo pluis niet is! Dif» opmerking» mag ieder maken, die de zending steunt. Maar de ander moet zijn mond-houden, want hij weet niet, wat achter de dingen ligt. Werkelijk, Van Hulzen jubelt wat gauw over dezen Japanschen i'oman. Ook ais hij vervolgt:

Er zijn zooveel hoofdstukken, die op zichzelf juweeltjes zijn — ook in objectieven zin, doch zelfs in pracMig-karikatüralen zin. Zoo bijv. de scène, als Dick Aylmer voor-den bisschop wordt geroepen, om als zendeling zijn ontslag te nemen, en hij zich verdedigt, dat de Anglikaansche kerk gebrek aan overtuiging heeft.

De bisschop antwoordde niet. De jonge iïiaii, die zoo onrustig deed, zou brutaal zijn, als hij niet tijdelijk ontoerekenbaar was.

Dick ging voort:

„Porter gelooft in opvoeding, Paul in rondsnuffelen en spiónneeren, de oude, arme Porteonas in het Hooger Huis; en hij is de beste van den troep, want hij is tenminste een gentleman. En met deze bende wilt u Japan bekeeren! Japan bekeeren — tot wat? Het is een oud en beschaafd volle — in sommige opzichten beschaafder dan wij. Zij hebben hun eigen geloof en hun eigen maatstaf van plicht. Omdat u in niets gelooft en bang zijt voor geestdrift, Avaarom zoudt u dan Japanners bekeeren? Tot het spreken van wat slecht Engelsch. Dat is het resultaat van al onze pogingen — van de duizenden ponden, waarvoor de goede, oude, ongetrouwde dames in Engeland inteekenen; vaij onze zorgvuldige opvoeding; van onze zendingsconterenties en al het andere. Wat zijn wij, per slot van rekening? Een tweede rangsschool."

Men zliet uit dezen passus, dat de schrijver wel af en toe den vinger bij de wond durft leggen; men' ziet ook, dat hij de dingen, zooals ik reeds aangaf, drommels goed onderkent.

De dingen „drommels goed onderkennen"; men zon dit complimentje des Heeren Van Hulzen niet aan hem zelf durven retourneeren, noch aan de heeren, die „De Dag" redigeeren.

Over Van Ronkel.

Onlangs gaf ik in deze rubriek enkele staaltjes van Buddings lielderziendheid en menschenkennis. Soortgelijke voorbeelden uit het leven van Dir Van Ronkel geeft ds C. A. Lingbeek in „De Gereform.eerde Kerk". E.V.:

Zoo had Dr v. Ronkel, bij een bezoek aan een school te Amsterdam, daar eens een knaap ontdekt, in wien hij bijzondere gaven voor den dienst des Evangelies vermoedde.

Terstond begaf Dr v. R. zich naar de ouders om, zooals hij bij het binnenkomen zeide, „hun zoon voor den Heere en Zijn dienst op te eischen".

Daar kon echter niets van komen, meenden de ouders, want deze zoon was hun éénige; vader had een druk kantoor en sinds lang koesterde hij de hoop, dat zijn zoon, straks, als hij van school kwam, op dat kantoor vaders rechterhand zou worden.

Maar toen verhief v. Ronkel zich in zijn volle kracht en sprak: „is dat je eenige zoon? Nu, geef hem voor den dienst des Heeren en dan zal God de Heere je nóg een zoon geven voor je kantoor".

En wat V. Ronkel toen voorspelde is letterlijlf vervuld. Die oudste zoon is in onze Kerk predikant geworden. En korten tijd nadat hij tot de studie ging, heeft dat echtpaar een tweeden zoon ontvangen, die na zijns vaders dood het kantoor heeft gekregen in Amsterdam.

We zullen dit voorval maar niet aan Dr Stekel vertellen. Hij zou het fortuintje zeker van ons afnamen.

Merkwaardig om zijn Buddingiaansche openhartige afpoeiering van vragen, die men, naar het oordeel va.n den gevraagde, niet moest stellen, is het verhaal dat volgt:

We herinneren ons uit onze jeugd nog een aauiig staaltje.

Door Da Costa, Ds de Liefde en anderen was in het geestelijk leven van de orthodoxe Christenen van de hoofdstad, in dien tijd een min of meer ^chiliastische draad geweven. Ook de vrome grootmoeder van schrijver dezes was daarvan niet geheel vrijgebleven. Dat duizendjarige rijk en die Antichrist, etc, dat waren dingen, die haar vaal' bezig hielden en waarvan zij toch niet wist wat zij ervan maken moest. Maar... Dr v. Ronkel zou komen. Dr v. Ronkel, wiens geleerdheid bekend was, en dien zou zij nu eens naar deze dingen vragen.

Dr V. Ronkel kwam. At en dronk. Na het eten zei hij tegen grootvader: „toe, broeder, geef mij nu eens een sigaar, en... een fijne, hoor! Goed. Ds V. Ronkel kréég een extra-sigaar. Hijzelf was ook niet de eerste de beste! Een extra-sigaar dus voor den extra-man. Zelfs wij als kinderen staarden met bewondering naar den etenden en rookenden man, die intusschen onze aartsvaders onderwees, en kregen den indruk van iets zeer hoogs en groots.

Maar nu was voor grootmoeder het oogenblik aangebroken om met haar vragen voor den dag te komen.

Ja dominé, nu liad i k nog een woordje. Dal;

duizendjarige rijk en de Anti-christ, daar west ik eigenlijk niet van, wat ik er van moet denken... Vooral dat duizendjarige rijk... Zou Dominé mij niet eens kunnen uitleggen hoe 't daar nu eigenlijk mee zit? "

Dr V. Ronkel deed eerst een paar halen aan zijn fijne sigaar, keek toen eens rond, en begon eindelijk, langzaam, met iets kreunends: „Och moeder, dat duizendjarige rijk, kijk, dat is nou zoo'n potje" (hiermede nam hij een schaaltje in de hand, dat van zijn maaltijd nog op tafel stond) „zie je, zoo'n potje, zoo'n pannetje ... maar waarop God de Hesre een dekseltje heeft gedaan, zie je..." (hiermee iging het schaaltje dicht). „En als je nu dat dekseltje, dat God erop gedaan heeft, toch wil oplichten... nah! dan kan je neus er nog wel tusschenkomen, en die kon nog ^Vel heelemaal afgeknepen worden, óók!"

Grootmoeder was voorioopig genezen en vroeg, ten minste v. Ronkel, nooit meer naar het Duizendjarige rijk.

Onder de gave - der „profetie" behoeft men deze doöf-potjes-en dekseltjes-theologie intusschen niet te rangschikken. Ook het volgende verdient herinnering:

Nog één proeve van Dr v. Ronkels menschenkennis en igevatheid in het antwoorden. Iemand klaagde er eens over, dat sommige menschen, nu ja, wél Christenen waren, maar toch in den omgang nog zooveel hoeken en onaangename zijden vertoonden.

Met ziJ onmiskenbaar Joodsch accent, dat hij nooit heeft verloren, antwoordde - Dr v. Ronkel daarop: „oèh ja, broeder, och ja, en wie nu zichzelf kent, die w^eet, dat God de Heere lang niet altijd de alleraangenaamsten en de allerliefsten tot 2ijn kinderen verkiest. Hij verkiest ze vaak uit.' do ... nah, uit de allerberoerdsten".

De verklager der broederen zweeg.

Profeten zijn nog nooit bang geweest • voor paardenmiddelen. Ze werken niet graag met ... . nah met D' 6.

Mascotte.

Over het moderne bijgeloof, dat billikens produceerde en andere dwaasheden, is men al meermalen ingelicht. Het schijnt met de patiënten achteruit te gaan. „Timotheus" geeft onder „Indrukken van den Hoofdredacteur" het volgende:

Het Franscht woord mascotte duidt een voorwerp of persoon, aan, waardoor geluk wordt aangebracht.

In den laatsten tijd heeft men een fluweelen konijn, dat men den naam van mascotte geeft, als geluksaanbrenger uitverkoren.

Onlangs vond in Amsterdam een voetbalwedstrijd plaats. Dien volgenden dag vertoonde een geïllustreerde dagblad-pagina twee der jonge voetballers, eerste-klas krachten, .elk met een fluweelen konijntje. Het bijschrift vermeldde: „De mascotte der HoUandsche voetbalploeg heeft weer haar plicht gedaan. Op bovenstaande foto ziet men, hoe Horsten en Vermetten het fluweelen konijn in de kleedkamer liefkozen."

Hoe belachelijk! Geen wonder, dat met zulke dwaasheden door menschen, die nog wat nuchter zijn, den spot wordt gedreven. Zoo teekende onlangs in èen Engelsche illustratie een caricaturist Mac D.onald en Lloyd George wanhopig achterovergevallen op hun zetel, niettegenstaande zij krampachtig hun mascotte vasthielden. Baldwin, die zoo'n konijntje niet had, stond er bij te lachen, omdat juist hij de gelukkige was!

Maar zulke dingen zijn toch eigenlijk te treurig, om er over te lachen. Want het toont zoo duidelijk aan, dat zij, die van het geloof niets weten willen, liet onzinnigste b ij g e 1 o o f aanbidden. Ha, de mascotte heeft het spel doen winnen; heeft het geluk aangebracht! O, lieve mascotte!

De Hollandsche vliegers, die, na zoo bitteren tegenslag, met een moed en energie en bekwaamheid, die de bewondering in ons land en ver daar buiten gaande maakt, zoo voorspoedig hun reis hebben voortgezet naar Indië, behooren helaas blijkbaar óók tot de menschen, die het van de mascotte verwachten. Eenigen tijd geleden 'hadden Van der Hoop en' Poelman achter het stuur bange oogenblikken doorgebracht. Hun leven had aan een zijden draad gehangen. Waren ze tien minuten vroeger, dan nu geschied is, het groote gebergte gepasseerd, en was dan daar het defect ontstaan, dan zou hun toestel op de steenen te pletter zijn geslagen. Toen hun gevraagd werd, of zi| niet beangst waren gewfeest, haalde Poelman zijn schouders op, en zeide glimlachend, dat hij zooveel mascottes bij zich had, dat het altijd wel schikkelijk met hem zou afloopen.

Het valt van die vliegers wel een beetje tegen. De „vliegende Hollander" heeft zijn reputatie nog niet heelemaal weer opgehaald.

Het Onze Vader.

In deze rubriek gaf ik • eenigen tijd geleden een gedeelte van het veelbesproken artikel, waarin de moderne Prof. Oort zijn critiek gaf op het „Onze Vader". Vroeger had hij dit gebed nog mooi gevonden, maar de grauwe haren hadden dien eerbied voor dit antiek stok uitgedreven. Op deze critiek van Prof. Oort heeft •o.m., ook Prof. Kuyper in „De Heraut" gewezen en er het zijne van gezegd. Tlians komt Prof. AVindisch, «veneenci modern, in „De Hervorming" weer tegen Prof. Kuyper op. Hij zegt: •' ' v; |ï; ^||'|;

Allereerst zou ik willen vragen: is het werkelijk ongepaste kritiek, wanneer wSj constateeren: dat het Onze Vader niet alles omvat, wat ons in liec . , Evangelie van Jezus .aangeboden wordt, dat het standpunt in zeker opzicht voor-messiaansch, ik zou ook kunnen zeggen, voor-christelijk is, en dat 'bet, inzoov .'er ni, et., volm, aakt„., ia? Hoe weef collega Kuyper, dat Jezus met het Onze Vader een „volmaakt" gebed heeft willen geven?

Gelukkig kan ik mij in deze op een theoloog beroepen, die ook voor collega Kuyper een man van gezag is, den orthodoxen nieuwtestanienticus Th. Zahn, die in zijn Commentaar op het Maf.theüsevangelie (p. 268 f.), de „dwaling" tracht te bestrijden alsof het Onze Vader een specifiek christelijk gebed was, en die betoogt, dat ook iedere Jood het Onze Vader kent en tem gebruiken. Of die stellingen van Zahn in dezen vorm te handhaven zijn, laat ik hier in het midden; ze zijn in ieder geval verwant aan mijn betoog, dat hel standpunt van den biddende praemessiaansch en dat het een gebed voor nog onverlosten is. Ook volgens Zahn zou dus een Christen, die, laten we zeggen van Paulus geleerd heeft, wat de Geest in de geloovigen werkt of wat de Heer aan zijne geloovigen schenkt, nog heel andere dingen in zijn gebed moeten noemen dan in het 0. V. genoemd zijn en voor hem zou dus dit gebed geenszins volledig en volmaakt zijn.

Ook een rechtzinnig Christen zal dus moeten toegeven, dat het Onze Vader geen of niet in elk opzicht een specifiek christelijk of een volmaakt gebed is. Hier schuilt juist een probleem, dat voor orthodoxen veel lastiger is of zijn moest ' dan voor modernen. Immers, de vroomheid, waarvan het O. V. getuigt, draagt een zeer bepaald karakter: zij is voor-dogmatisch; men zou haar gelouterd jodendom kunnen noemen. Het merkwaardigste kenmei'k is, dat noch het Godsbesef, noch de heilsverwachting door Christus, door den Zoon bemiddeld verschijnt — van daar dan ook het oordeel van Zahn!

Is het dan geen verwonderlijk verschijnsel, dat hier moderne theologen (gesteund welisw'aar door een rechtzinnig exegeet) „critiek" op het O. V. oefenen, tenvijl een orthodoxe theoloog critiek op dit joodsche gebed afkeurt? Die verwisseling der rollen is toch niet zoo vreemd. Collega Kuyper zal, toen hij zijn stukje schreef, aan het door mij genoemde probleem (het voor-christelijk karakter van het O. V.) niet gedacht hebben, en Oort en ik zijn het 't minst hierover eens., dat het O. V. ook geen volledige samenvatting is van het voor-paulinisch christendom. Allerminst maak ik daartegen bezwaar, dat het O. V. geen paulinisch gebed is.

Ik meen, dat ook hier weer blijkt, dat de orthodoxen in 't algemeen beter er in slagen, den gedachtengang der modernen te volgen, dan laatstgenoemden probeeren, in den gedachtengang der orthodoxen te komen. Dat een man als Windisch blij is met een citaat van Zahn, is te begrijpen; maar' dat hij meent daarmee ons te kunnen overtuigen van het prae-messiaansche Vein Jezus' woorden, geeft blijk van onvoldoende kennisneming van onze denkbeelden met betrekking tot de eenheid der Schrift en de nqiunen der nieuwtesta.mentische exegese.

Rectificatie.

Indertijd nam ik uit de Geref. Kerkbode van Sc-heve'ningen over een gedeelte van een artikel van Ds W. H. Gispen, die eenige artikelen schreef onder den tite) „Zonderlinge Brieven". Daarin werd critiek geoefend op eenige fantasieën, waarin met behulp van onjuiste beweringen over Grieksche en Hebreeuwsche taalkwesties allerlei vreemds gezegd werd. Ik schreef die brieven toe aan het geïllustreerd weekblad , .Timotheus". Het blijkt evenwel, dat dit een vergissing geweest is, waarvoor ik het blad beleefd mijn verontschuldigingen aanbied. De aanleiding tot mijn geheugenfout ligt hierin, dat Ds Gispen den naam van den schrijver had genoemd, en terloops had opgemerkt, dat hij medewerker was van „Timotheus". Thans blijkt, dat de auteur dezer door Ds G. bestreden brieven buiten dat blad om zijn gedachten heeft kenbaar gemaakt en „Timotheus" er dus in .geenen deele voor verantwoordelijk is.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's