GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is syncretisme?

In „De Tempel", tijdschrift, gewijd aan vrije religie, schrijft Wijbrand G. Reddingius een artikel, eenigszins .verward, over „Nootlot, God en Synoretismo". Het blijkt, dat „De Wekicer", die af en toe niet onvriendelijke woorden aan dit tijdschrift wijdt, niet zonder reden waarschuwt om „met een oordeel des onderscheids" te lezen; een raadgeving, die trouwens wel in meer gevallen kans heeft, niet geheel misplaatst te zijn. Merkwaardig is, wat de heer Reddingius schrijft over syncretisme. Wij plegen daaronder te verstaan ongeveer zoo iets, als — ik blijf in de lijn van den schrijver — de hutspottheologie. Maar de heer Reddingius weet er iets anders van te maken. Men leze:

De man die in drie regels het niet bestaan van God bewijst, is of een gek of een ideahst. Men kan ook eigenlijk van God niet spreken, en of hij bestaat of niet bestaat en dat zijn naam met een hoofdletter geschreven worde of met een kleine letter. Immers kent de mensch zichzelf niet, hoe /ai hij dan God keimen; kent de mensch zichzelven wei, hoe zal hij dan nog van God spreken. Het is werkelijk verbazingwekkend' hoevele menschen „de waarheid" zeggen te bezitten of tenminste doen alsof, gij en ik en alle Tempellezers en - schrijvers tezamen en alle menschen haast ter wereld. iNiiet dat dit zoo kwaad is, lees de Tempel slechts en gij weet van niet, immers deze bewustwording doel ongetwijfeld eigen en anderer meening begrijpen eij ..... ineenvloeien. Iets wat men wei een kenmerk der decantie noemt, of anders met een geleerd woord syncretisme.

Let wel, nu beteekent syncretisme niet dat Je mensch zichzelven kent en zoodoende de andere zijne broederen mede, maar wel dat hij uit de eene godsdienst iets grijpt en uit de andere iets erbij voegt, tenslotte een hutspotje overhoudt, waarin niet alléén aardappelen en uien en wortelen maar ook sinaasappelen en hazelnooten, kortom alle ATuchten der kinderverbeelding aanwezig zijn. Gevoelt misschien hoe aardig God zoo'n „liefeliiice geur" moet vinden en ge voelt dat dit bezwaar, immers elke religieuse ervaring geldt als absoluut, ook door ons en in dezen tijd en in onze ziel doorvoeld en overwonnen dient te worden.

Immers i s er werkelijk een God en kennen de menschen hem werkelijk, zij het niet dan gedeeltelijk, dan is er achter al die vele waarheden en dogma's, overtuigingen en zielsgesteldlieden - iverkehjk iets, dat aan allen gemeen is. Wij noemen dit het absolute, een makkelijk woord dat op alles past, maar toch ook een onzer hoogste ideeën waar het op het mystieke, op het verborgen samenwerken en samenstemmen aanloopt van mensch en God, van mensch en mensch.

Dit hoogste begrijpen nu, dat zoo moeilijic is en

dan plotseling zoo vanzelfsprekend, dit kan bet eenigste bewijs zijn vóór een god, tegen een noodlot.

Wij willen nu geen syncretistische hutspot prediken, dit voelt 'ge.

Geheel duidelijk is het nu nog, niet. Maar als de sehrijr ver hier pleit voor een „s y nci eti s me", dat „eigen en anderer meening" doet „b e g r ij p e n en daai-na ineen vloeien", dan is het woord toch gebruikt in een beteekenis, die het blijkens zijn taalkundige samensteUin"' met geen mogelijkheid hebben kan. Syncretisme leeft niet uit het begrijpen, doch uit het n i etbegrijp e n van eigen en anderer meening. Het verbindt ijzer en leem, door ze naast elkaar te leggen, zonder ze saam te binden. Het stilt den twist, niet door de twistenden tot v r e d e te brengen, niet eens door hen tot rede te brengen, doch alleen door hun een prop iu den mond te duwen, zoodat zij niet u i t spreken kunnen. Soldaten van vijandelijke legers gaan wel eens dobbelen, dansen, kaarten met elkaar in een uur, dat de wapenen wederzijds tot rust brengt. Ze gaan dan van de nationaliteit terug op het algemeen-menschelijke. Maar ze staan dan ook op een bodem, die „niemandsland" heet en straks zullen ze door de harde werkelijklieid moeten teruigfceeren tot het besef, dat het algemeeno zich alleen uitleeft in het persoonlijke; dat „niemandsland" nooit terrein wordt voor vredesconferenties, omdat liet geen kwesties oplost. Wat de heer Reddingius wil lieeft met syncretisme niets te malden, en is bovendien zelf een onmogelijkheid. Hier is een vermoeidheid, die niet roept om rust, doch zich strekt tot den dood der religie. Decadent — werkelijk. Deze auteur wil geen sinaasappelen, uien, wortelen, hazelnooten, door elkaar stampen. Prachtig. Hij wil alleen „het leve n", dat in sinaasappelen, uien, wortelen, hazelnooten zit, verbinden. Maar het leven komt nu eenmaal in sinaasappelen óf in uien, óf in wortelen openbaar en het liangt nooit in de lucht.

Be zwijgende vrouwen.

De kwestie der vrouw houdt ons volk nog altijd bezig. 'I'emidden der vele exegetische excursies^ over het vrouwenvraagstuk in de kerk, komt ook Dr A. M. Brouwer in het ^, Algemeen Weekblad voor Clrristendom en Cultuur" voor den dag met zijn opvatting:

Wij lezen in 1 Cor. 9:5 Paulus' vraag, of hij niet het recht heeft, zoo goed' als de andere apostelen en de broeders des Heeren en Cephas, een vrouw, een zuster, mede te nemen op zijn reizen. Hier is de vrouw toch zeker gedacht ids hejpster.

Met zoovele woorden wordt dit gezegd van Fhoebe (Rom. 16:1 v.v.), van Priscilla en Aquila (opmerkelijk dat de-vrouw hier het eerst wordt genoemd), van Tryphaena en Tryfosa, van Persis, die allen zich in de gemeente veel werk hebben getroost (Rom. 16:3 en 12).

In Fil. 4:2 v.v. is zelfs sprake van twee vrouwen, Enodia en Syntyche, die zich met Paulus ? tcrk hebben ingespannen, hebben geworsteld „in het evangelie". Meermalen kunnen wij deze laatste uitdrukking weergeven met; „in het zendingswerk". Hoe is dit te rijmen met 1 Cor. 14, wanneer dit zou moeten beteekenen, dat Paulus aan de vrouwen verbiedt in de gemeente te spreken?

Dat Paulus hier niet zulk een algemeen verbod bedoelt, volgt m.i. duidelijk uit dien' zelfden brief aan de Corinthiërs.

In den eersten brief aan de Corinthiërs worden door Paulus allerlei gevallen behandeld, waarover-de. gemeente zijn advies heeft ingewonnen. Een van die gevallen betreft bet optreden der vrouw, 1 Cor. 11. Bij de Joden was het gewoonte dat de vrouw in het publiek zich alleen gesluierd vertoonde. Dit was ook in Tarsos . het geval.; En Plutarchus geeft dit in het algemeen als regel aan: de man treedt in het openbaar met ongedekten, de vrouw met gedekten hoofde op.

Nu zijn er in Corinthe evenwel vrouwen, die in de gemeentelijke samenkomst den sluier yeischen af te leggen. Paulus keurt dit onvoorwaardelijk af. ^Yij willen alleen aanhalen wat 'hij in vers 5 zegt: „Elke vrouw die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, doet haar hoofd schande aan."

Wij weten, ook uit dezen brief, dat in de gemeentelijke samenkomst ieder die zich daartoe gedrongen gevoelde, mocht spreken. Uit dit vers blijkt, dat ook vrouwen van die vrijheid gebruik maakten. En — Paulus keurt dit niet af. Hijt zegt alleen: als zij het doen, moeten zij het doen op eerbare wijze gekleed. In dit licht kunnen we de werkzaamheid zien van alle vrouwen, die boven zijn genoemd. En dan begrijpen we ook hoe de dochters van Philippus profetessen konden zijn.

Maar hoe zit het dan met hetgeen wij boven uil 1 Cor. 14 aanhaalden?

Zouden 1 Cor. 11 ongehuwde, 1 Cor. 14 gehuw-ide vrouwen zijn bedoeld? Daar is niets 'dat er op wijst. Men vergelijke zelf maar eens.

Misschien bedoelt 1 Cor. 11 wel niet-gemeente-Kjke samenkomsten, maar particuliere bidstonden? Maar meent men inderdaad dat zulk een onderscheid in deze jonge gemeenten reeds 'bestond? Zou men denken dat „profeteeren" in huiselijken kring wordt bedoeld? En dat daar eenige sprake van het dragen van den grooten sluier zou zijn? En dat dit e, en kwestie kon wezen, waarover men den raad van den Apostel moest inwinnen?

Ik zie geen andere oplossing dan deze, dat wij in 1 Cor. 14 alleen hebben te denken aan de glossolalie, aan het spreken met onbegrijpelijke geluiden, klanken, woorden. Daarover handelt Paulus immers 1 Cor. 12—14. Het is een gave, die bij de emotioneele vrouw gemakkelijk tot excessen aanleiding moest geven. Maar God is een God van orde. Daarom geve de vrouw daaraan niet^. toe. En als zij er bij tegenwoordig is, dan - vrage zij ook geen inlichtingen over de Ijeteekenis er van: dat kan •ziij thuis doen. Anders geeft het niet dan verwarring. Men lette op het woord dat Paulus hier voor het „spreken" van de vrouw gebruikt. Het is niet „bidden" of „profeteeren", maar hetzelfde ^V'Oord als bij het „met tongen spreken", lalein - en glossolalie.

Bij deze opvatting wordt aan alle gegevens, die wij bij den Apostel omtrent de - vrouw in de gemeente vinden, recht gedaan. En dan blijkt, dat liij aan de vrouw wél degelijk een belangrijk aandeel in de gemeentelijke werkzaamheid toekent. Wat wij bij een Christusgeloovige ook niet ander? konden verwachten.

s Het is hier niet de plaats voor een exegetisch betoog. Anders zou er wel wat te praten zijn. Onze • synodale rapporten plegen zwaarder te redeneeren dan hier geschiedt. Het laatste woord is nog niet gesproken. Maar wie wil, ontleeno zelf aan dit artikel den prikkel tot diepergaande bestudeering. Overbodig is het nog niet.

Verschrikke1ijk.

„Verschrikkelijk" schrijft — terecht — „De Waarheidsvriend" boven het hier volgend artikeltje:

In een particuher schrijven van een lid der Herv. (Geref.) Staatspartij wordt o.m. aanmerking gemaakt, dat wij over den Gereformeerden Zendingsbond gesproken hebben. Genoemde schrijver vindt, dat het domino's als ds Gravemeijer volstrekt niet kw.alijfc genomen mag worden, dat zij niet voelen voor dien Bond. Ook schijnt het een teeken van goed-gereformeerd te zijn, gerekend te moeten worden, dat ze de gezangen voorstaan.

Nu zouden wij over deze dingen niet schrijven, indien er niet heel iets bizonders, heel iets verschrikkelijks in dezen brief stond over deze zaak, waaruit blijkt hoe verdvfaasd men in die kringen is, hoe vergiftigd men daar wordt, hoe vierkant men staat tegenover wat onze Gereformeerde menschen denken en doen.

Hoort eens hoe bedoelde Herv. (Geref.) Staatspartij-man over den Gereformeerden Zendingsbond •oordeelt! Hij schrijft letterlijk:

„Met den Gereformeerden Zendingsbond stond het ook niet zuiver. Ik weet niet of u Gods geschiedenis kent en verwaardigd wordt daar telkens bij bepaald te worden. Maar de dood van dien eersten Zendeling, die door uwen Bond uitgezonden is, daar heeft de Heere zich mee verzoend, om uw schuld te betalen. De Gereformeerde Zendingsbond had schuld voor God, toen hij een nieuwen Zendingsbond oprichtte; en dat offer, die •eerste Zendeling, eischte de Heere om de schuld te betalen. Ik kan u nog veel meer dergelijke voorbeelden uit Gods geschiedenis aantoonen. Nu heeft de Heere zich misschien inet uwen Zendingsbond verzoend; zoo doet de Heere, maar wees voortaan voorzichtig met uwe partij-en oonsciëntiezaakjes; liet heeft met waar geloofswerk niets te maken."

Menschen, die zóó denken en schrijven en spreken, verraden wie ze in den grond der zaak zijn. En onze Gereformeerde menschen zullen goed doen bet te onthouden.

„De Waarheids vriend" heeft niets te veel gezegd met zijn qualificatie: „"Verschrikkelijk". Alleen past de schuchtere vraag, of niet ook onder zijn en ons publiek soortgehjke gedachten voedsel vinden? Er zijn menschen, die precies weten, waarom Lenin zoo stierf als hij stierf, waarom Kitchener verdronken is, waarom op "Wonosobo de aardbeving alles en nog wat verwoestte behalve een pand van de zending der Gereformeerde Kerken. W^ant niet alleen de mensch, die rampen weet te rubriceeren onder alinea zooveel van Gods oordeel, doch ook de man, die haarfijn weet, dat „kennelijk" de een of andere zaak goed gaat en dat dat een bewijs is van Gods welbehagen, gaat in Gods stoel zitten. Zoodra het woord j, kenneiijik" opkomt, moeten we oppassen. Niet alleen als Asaf verliest en zijn tegenstander wint, docii ook in het tegenovergestelde geval, moeten wij het „aanbiddelijk bestel" loven; dat is „kennelijk" voor ieder, die weigert aan de 3 maatstaven van den Catecliismus, waarmee een werk te keuren is (uit het geloof — naar de wet — tot Gods eer) nog een vierde toe te voegen: „het succes". Gamaliel heeft liet niet alleen mis, als de apostelen i n de gevangenis zitten, Hij vergist zich doorloopend.

Samenspraak.

In het „Algemee-n Weekblad voor Christendom en Cultuur" troffen wij den volgenden dialoog:

— „Heb je gezien hoe de gereformeerde pers naar aanleiding van de benoeming van dr Palache te Amsterdam heeft afgegeven op de Rijks Universiteiten?

— Nu ja, het is toch bekend, dat men van dien kant groote bezwaren heeft.

— Goed en wel, maar ik noem 't toch ondankbaar.

— Ondankbaar?

— Ja zeker. Denk eens aan, waar moest de Vrije Universitteit met zijn niet-gereformeerde professoren naar toe, als er geen Rijks Universiteit was?

— O, je denkt om dat geval met prof. B-uijtendijk?

— Natuurlijk. In „De Reformatie" stond indertijd duidelijk te lezen, hoe men met den man verlegen was en dat men naar een uitweg zocht om tem kwijt te raken. En die uitweg is nu door deze staatsbenoeming gevonden.

— Vindt je dat dan niet goed?

— O ja, ik vind 't best. 't Is voor beide partijen een 'uitkomst: voor de Vrije, die een ongewenscht •element kan loozen, en voor prof. Buijtendijk, die nu „vrij" wordt.

Maar men.(.moest zich nu ook een beetje dankbaar ïoonen, dat er nog Rijks Universiteiten zijn, men kan ze nog vaker noodig hebben. — Voor prof. Zevenbergen bedoel je? — Bijvoorbeeld."

Het is grappig, maar niet bepaald juist, ook niet overmatig kiesch. De Gereformeerde pers heeft niet zoozeer afgegeven op de Rijksuniversiteit, als wel tot haar vrienden gezegd, dat ze zoo iets, als nu gebeurd is (niet aan een Rijks-universiteit) al lang heeft zien aankomen; dat de vrienden zelf eenmaal zouden gaan mopperen. De moeder-muis van het kinderverhaal zei tot het kleine muisje tot vervelens toe: ruik niet aan dat spek daar, want je loopt in de val. Toen het toch gebeurde, klaagde moeder-muis: heb ik 't je niet gezegd? Waarna de jonge muis zei: nu gaat u schelden! Doch toen zat de waarheid ook al in de knel. Alleen het Weekblad voelt dit dezen keer zoo niet.

Overigens moet de Vrije Universiteit niet dankbaar zijn, doch de Rijksuniversiteit, die alleen ontvangt, wat zij zelf gevraagd heeft. T'enzij men die instellingen wil beschouwd zien als instituten van barmhartigheid; een asyl voor daldoozen, hetgeen het ergste scheldwoord zou zijn, dat het Algemeen Weekblad vinden kon, niet alleen voor de Rijksuniversiteit, doch ook voor hen, die zij in zich opneemt.

Kiesch is bovendien anders. Zóó gauw nlakkeii wij géén étiketjes, als het Algemeen Weekblad nu doet. l'ocli krijgen wij altijd alleen de schuld....

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's