GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hard leersch.

„Dezelfde dingen te zeggen", was sommigen lezers van Paulus nog nuttig. Doch er zijn er ook, tot - wie dit optimistisch woord van • den repetitor niet zou mogen gezegd worden. Onder hen rekent Prof. Grosheide in Noord-Hollandsch Kerkblad ook sommige verwringers der kerkelijke historie , vapi de voorgaande eeuw:

We kunnen en behoeven niet recht te zetten allft vorkeerde voorstellingen, die van onze kerken ia omloop zijn. Er bestaan er, waar d© onjuistheid zoo dik oplicht, dat niemand onzer er door in de war zal raken. Maar er zijn er ook, die van zeker» zijde geregeld worden voorgedragen, die men er tracht in te hameren en die misschien sommigen van ons kunnen doen vragen, hoe staat het toch 'met deze dingen?

Wij denken hier met name aan de telkens weer opduikende beschuldiging, dat de Gereformeerden zijn weggeloopen uit de Hervormde kerk.

Onlangs troffen we haar weer aan in een bijzonderen vorm. Er was meegedeeld, dat de Hervormde predikanten te Amsterdam slechts 1000 catechisanten hadden. Dat 'bericht kon — gelukkig' zeggen we — worden tegengesproken.

Maar in die tegenspraak lazen we nu weer: „Scheiding , en Doleantie lieten ons de gro-ote ' gedoopte niaar onverschillige massa achter, alsof zij tegenover deze niet medeverantwoording droegen.”

Men moet maar durven!

Weet men beusch niet beter?

Kont men de' geschiedenis van zijn eigen kerk zoo slecht?

Weet men niet, dat de Hervormd© kerk tot tweetweemalen toe belijders van de Gereformeerde waarheid uitgebaimen, weggejaagd lieeft? D!at ze daarentegen de onverschillige massa, met modei-nen en ongeloovigen behouden heeft? En ze nog altijd behouden wil? Weet men ook niet, dat juist van de Gereformeerde kerken een krachtige Evangelisatie uitgaat? Zeker, we erkennen het, lang niet genoeg. gebeurt er. Er moest veel meer zijn, maar er geschiedt toch heel wat om de onverschillige massa in aanraking te brengen met het Evangelie der zaligheid.

Waarom toch altijd die onjuist voorstellingen verspreid?

Men is toch wel bijzonder haidleersch!

Of 't belpen zal? Wij vreezen. Er zou ook al '"^ schrijven zijn over het ressentiment^ niet alleen in de" opbouw der moraal, doch ook in de (re)constructie def historie'. Onget'vrijfeld zojn de legende over de „gi^" scheidenen" een dik hoofdstuk in beslag nemen i* zoo'n geschrift.

De jurist, schildknaap van den theoloog.

Wie de betuigingen zich herinnert, dat onder ons

een jurist van de theologen zoo ongeveer alleen maar' .discipel .kan zijn, die zal, bespeuren, dat theologen 'ook wel eens hulp krijgen uit het kamp der juristen. j]s Schaafsma van D'en Bommel haalt er een voorbeeld van aan in de Geref. Kerkbode van de Classis Brielle. .Als volgt:

’t Is nu al heel wat jaren geleden, dat wijlen Dr A. Kuyper zijn rectoraie oratie^hield: De hedendaagsche Schriftkritiek in haar bedenkelijke strekking voor de Gemeente Gods.

Sinds dien tijd is er heel wat veranderd.

Destijds was het zoo, dat er op critisch terrein .enkele heuveltjes waren, die misschien met den grond oelijk gemaakt konden worden, maar daarachter verhief zich het hooggebergte, waar de bergtoppen uitstaken, en de sneeuw niet kon smelten dank zij den bevriezenden invloed van de moderne Schriftbeschouwing.

Een van die ontoegankelijke bergspitson Avas^ het boek Deuteronomium. Men mocht er over twisten of het uit den tijd van Hiskia was, dan wel of het met oudere brokstukken tot een geheel vereenigd, na de ballingschap was ontstaan, maar aan een ding mocht niet getqrnd worden: het was Tiiet, en kon , , niet zijn uit den tijd van de woestijnreis.

Sindsdien is er over jiet vijfde boek van Mozes • nog heel wat te doen geweest. En zoo verscheen ten vorigen jare een geschrift van den Engelschen Rechtsgeleerde Harold H. Wiener M. A. LT L. B. getiteld , '', The.Main Problem of Deuteronomy", in het Duitsch vertaald en uitgegeven als het: Hoofdprobleem van Deuteronomium". Allerlei bezwaren tegen den ouden oorsprong van Deuteronomium, worden door Wiener onder handen genomen, en dat zoo, dat hij als rechtsgeleerde zijn oordeel geeft over zin en uitleg .en beteekenis van meerdere AvetsAvoorden. Zoo wijst liij er op, dat de critiek een tegenstrijdigheid ziet tusschen Lev. 1:715 en Deut. 14:21.

Lev. 17:15 zegt: lle ziel onder .de inboorlingen of onder: e vreemden die een dood aas of het verscheurde Kal gegeten hebben, die zal zijn kleederen • ivasschen en .zich met water baden, en onrein zijn. tot den avond; daarna zal hij rein zijn.

En Deut. 14:21: ij zult geen dood aas, eten; den' vreenideling die in uwe poorten is zult gij het geven dat hij het ete, of verkoopt het den vreemde.

Wiener toekent hierbij aan: Hier ontstaat de tegenstrijdigheid direct door de moderne bronnenscheiding-"Naar het schijnt is Lev. 17 een hoofdstuk dat de legerplaatswetten bevat, terwijl .het duidelijk is dat Deuteronomium betrekking heeft op de nederzetting .in Kanaan. Er bestaat dus volstrekt geen .zwarigheid, • wanneer deze wetten zoo verstaan worden dat zij doelen op de daarbij bedoelde tijdperken, waarmee zij, zooals we kunnen merken, te doen hebben. En dit wordt bevestigd, wanneer wij het eigenlijke doel der wetten in 't oog houden-In de woestijn . moest de vreemdeling die van het aas at, zijn kleed wasschen en tot den avond om-ein zijn; in Kanaan gold dez.o verordening niet. Dat is het Heèle onderscheid.

Maar (zoo gaat hij door) men.zou kunnen vragen, waarom de wet hier tusschen de twee tijdperken • een •onderscheid maakt. En dan doet hij de volgende oplossing aan de hand:

1. In de woestijn behoorden de meeste vreemden tot de „gemengde hoop", d. i: ze waren' met Israël •bloedverwant, en allen hadden zich vrijwillig onder de hoede van Israels God gesteld. Zoo stond het niet onvoorwaardelijk in Kanaan. Dit onderscheid beteekent .dat in de Woestijn een grootere aanspraak op hun gehoorzaamheid kan gevorderd wrorden.

2. In de woestijn wist ieder wat een ander deed/ Dat maakte de toepassing van de. wet gemakkelijk. In Kanaan daarentegen waren de Vreemdelingen waarschijnlijk in vreemdelingen-wijken bijeen vergaderd, zoodat het niet doenlijk wa, s hunne handelingen na • te gaan.

3. In de woestijn bracht de door de gemeenschappelijke legerplaats veroorzaakte nauwe verbinding een grooter besmettingsgevaar met zich mede, en het beginsel van de heiligheid van de legerplaats werd spoedig bedreigd. Dit kwam 'daar niet in denzelfden graad in aanmerking waar de vreemdelingen in af-.zonderlijke stadswijken woonden., De geslogen gelijksoortigheid van het kampleven ontbreekt in vaste ' woonplaatsen-

De onderstelling ligt voor de hand, dat gedurende •de dagen van Mozes, deze laatste grond met zijn leer van de heiligheid van het kamp den doorslag gaf.

Van meer beteekenis nog is wat Wiener schrijft over de z.g. tegenstrijdigheid tnsschen Exodus 12:3—6, waar het Paaschoffer beperkt wordt tot een lam, terwijl het volgens D«ut. 16:2 ook een schaap of rund zou kunnen zijn. De kritiek wijst er op, dat het Hebr. woord Basjal dat koken beteekent hier gebezigd wordt, om eene toebereiding aan 'te duiden, die voor het Paaschoffer niet geoorloofd was.

In antwoord hierop begint Wiener met de scherpe opmerking, dat het voor niet-deskundigen altijd zoo lastig is, eeri nauwkeurige uitspraak over de eene of . andere .wetsbepaling te maken.

Immers de' critiek spreekt hier geheel argeloos . over paaschoffer, als ze het heeft over het slachten in Egypte.

Maar daar was in 't geheel geen offer.

Was het mogelflk geweest, een ritueel offer te brengen op Ègyptischen bodem, dan zou er geen, grond zijn geweest voor heel die lange verhandeUng met, Pharao (zie Ex. 8':20—27).

Een offer kon aan Israels God slechts in de woestijn of op Israels bodem worden gebracht. (Dit werkt zoo lang na, dat Naaman 2 Kon-5:17 een last • aarde van een juk muilen meevraagt, om aan Israels ^od te kunnen offeren.)

Wanneer Israël eerst uit de Egyptische dienstbaarheid bevrijd zou zijn, dan was voorgeschreven, dat ze een offergave aan het Paaschfeest moesten toevoegen. Vandaar het onderscheid tusschen deze twee wetsbepalingen.

De preciese toebereiding van een ritueel offer vond iplaats door koken. (Lev. 6:28. Num. 6:19.) Dit was niet noodig bij het Pascha-slacliten in 'Egypte, dat geen bepaald ritueel offer was, daarentegen was het wel de eenig - uiste bereiding ^ van het (toegevoegde) paaschoffer als men eenmaal in de \Tijheid zou zijn.

Bovendien was het gewenscht, bij oen voortdurend, ieder jaar weer terugkeerend gebod, grootere speel; ruimte te laten in do keus van een dier, als dit bij deze eene historische gelegenheid noodig was, vooral daar op het feest in Egypte een haastig opbreken moest volgen, en het pascha in haast moest gegeten worden. Het onderscheid komt dus hierop neer: Een paaschoffer moest ritueel worden toebereid, het slachten in Egypte was geen ritueel offer, en daarom was do toebereiding anders. Ook werd in Egypte, waar de bange vlucht op^ een spoedig maal zou volgen, een klein dier gekozen, om geen verkwisting te begaan. Daarentegen in Kanaan, waar do omstandigheden anders waren, en dan bij het offer, kon de offeraar het dier naar believen kiezen.

Deze tviree voorbeelden doen zien hoe de critiek, nadat ze vrij hoog van 'den toren geblazen heeft, op enkele punten nog wel eens spoedig achterhaald kan worden. Haar lieele gebouw, zegt Wiener in ander verband, berust op niets solieders, dan op de onbekwaamheid van (uitsluitend) philologische theologen, de eenvoudigste rechtskundige vragen te^ behandelen. Hij daagt dan dok do vertegenwoordigers van de moderne literaire critiek uit, 'de wetten (waar het hierover gaat) met inbegrip van het gedane onderzoek aan, de Juridische faculteiten van hunne Universiteiten over te geven, om zich te vergewissen of zijne beweringen juist zijn of niet.

Hier worderi dus door een • orthodoxen jurist de theologen geroepen voor de vierschaar der juridische faculteit. '\Vie meenen mocht, dat hij daar tot èlken prijs alkeerig van moet zijn, bedenke, dat de m o-dernc theologen hier de gedaagden zijn.

Over Jozei.

In Romen’s Aankondiger, uitgave J. J. Bomen & Zoon, Roermond, schrijft Dr B. L. deze hoog-gestemde zinnen over Jozef, den man van Maria:

Men verdiepe zich een oogenblik in Joseph's hcldhaftig-zwijgende opgetogenheid.

Hij , was de bruidegom der Moedermaagd, in het paradijs voorspeld, door aartsvaders en pirofeten on heel het volk Gods verwficht en vurig afgebeden. Zij was het pronkjuweel der schepping, da moeder van den menschgeworden God. Joseph kon door één woord dat goddelijk geheim ontsluieren. Joseph denkt zijn God in 't diepste van zijn hart en zwijgt.

Zijn huis is rijker dan Salomon's paleis, heerlijker dan Jerusalems tempel, 't is de woonstede van den menschgevs'orden God. Joseph aanbidt, Joseph dient in algeheel© toewijding, bemint in stille verzadiging. Joseph z w ij g t. Joseph wist het, hij was verheven boven alle grooten en koningen der aarde. Hij was door goddelijke verordening de voedstervader van het 'Kind, dat niet i\yas de koning van één volk, maar de Koning, dej; , koningen, van hemel en aarde tegelijk. ..Eén . wo.or4., was voldoende om. de verbazing en bewondering, van heel de wereld op hem te richten. Joseph zwijgt.

De herders en d© wijzen uit het oosten komen zijn kind aanbidden. De engelen jubelen door de lucht: Wij verkondigen U een groote blijdschap: Uw Heiland is getoren. Jerusalem verbaast zich over de woorden van liemelsche wijsheid van zijn twaalfjarig kind. Joseph verblijdt zich, Josep'h verdiept zich in al die mysteriën, hij' werpt een blik vol vaderlijke liefde op zijn goddelijk kind. Hij-bewaart dat alles in zijn hart en zwijgt.

Wie zouhebben kuinnen zwijgen; den sluier der geheimen van zulk een bruid en zulk een kind, al was het slechts met één gevaar, niet hebben opgelicht. D|e heldhaftige Joseph bewaart het geheim. Maar hoe zou men dan de grootheid kunnen benaderen van dien zwijgenden held.

Men weet niet wat meer te bewonderen, zijn aanbiddend geloof, zijn in God alleen geankerde hoop', zijn in Hem alleen juichende liefde.

Wie bevroedt de diepte zijner nederigheid, wie •doorschouwt zijn wijze voorzichtigheid, wie nadei-t met schroom tot zijii engelreine, hemelsche zuiverheid.

Wij staren. in . stille verbazing op tot dien reus van nooit geschokte sterkte in verschillende omstandigheden van schijnbare Godverlatenheid; tot dien geweldigen beheerscher van zichzelf, wiens wondere versterving en algeheele verloochening de vruchten vs'aren zijner belangelooze zelf vergetelheid en grootmoedige edelmoedigheid.

Zijn volmaalrte gehoorzaamheid schittert in de nooit verloochende gelijkvormigheid met den wil des hemelschen Vaders. Bij hem vinden we de waarachtige godsdienstigheid, dat is, het blije volmaakte opgaan in den dienst van God. Zóó staat die zwijgende^ held voor ons.

Ietwat meer naar beneden gaat de toon in het volgende fantastisch product van Th. v. Tichelen in hetzelfde nummer van het blad:

Op een zoelen Zomeravond, als Joseph thuis kwam, en zijn kleed nog lekte van het drabbig water, dat hij over 't veld gepompt had, haalde hij een blinkend zilverstuk uit zijnen gcr'del: „Daar mijn dagloon! •Wc kunnen weeral voort!”

Maria bezag hem, en lachte malsch. Joseph bezag haar, en lachte ook malsch. Z© dachten allebei, aan dat goud en aan dien avond dat Joseph thuis gekomen was en lustig geroepen had: „'tis allemaal op! Er zijn veel arme menschen in dees land!”

Toen had Maria lustig geknikt: „Zóó moeten koningszonen doen! Hun handen moeten altijd open staan om te geven!”

Dat was nu ettelijke jaren voorbij. Wieer woonden ze Ie Nazareth. En bij de schaafbank klonken: de liederen van Diavid nog heller en statiger. Want vaak zat de kleine Jesus tusschen krollen en schavelingen te luisteren.

Die laatste tijden had Joseph veel bestellingeii gekregen. Ginder, tegen de baan naar Kana, had een heer een groote hoeve laten bouwen; de kastelein moest voor 'talaam zorgen, eggen en ploegen en ossen jukken. Een Joseph had gewerkt, dat de spaanders rond zijn oóren vlogen.

Dien dag was hij met de laatste stukken weggereden, op een ezel, en met de rekening op zak. De kastelein ging alles betalen.

Maar ais hij terug op zijn ezeltje kwam aangerend, stalv hij zijn hoofd fier de lucht in, sprong binnen, bond weer zijn grauwe schort aan al pratend en jokkend. 'Maria begreep en lachte: „Weer alles weggegeven, Joseph? ”

„Och ja", knikte hij, en stak zijn loege handen uit, „er zijn zóó veel arme menschen in 't land!”

Maar met oen wip sprong de kleine 'Jesus tegen hem omhoog en hing aan zijnen hals: „Vader, " zei Hij, „och Vader! Gij zijt waarlijk een zoon van koningen! En handen van "Koningszonen moeten altijd open staan om te geven!”

Zóó is Joseph nog.

Maar nog grooter is de afstand tusschen die fijne taal van het eerste stuk èn de velo spelingen van. valsch vernuft en van volkbedervende paedagogiek, die worden opgedischt, wanneer men Jozef toekent in den hemel, zijnde timmerman, die goeii'g en gemoedelijk, de boeven langs een onder spaanders en krullen netjes in den vloer van zijn timmerwinkel daarboven weggestopt luik in den hemel binnensmokkelt, om den te strengen Petrus te troeven, en diens sleutelmacht voor do misdadigers, die anders buiten blijven zouden, ongevaarlijk te maken.

Rome is wel een beetje al te pluriform, om het nu eens in den vriendelijken toon te zeggen. Md'cht men don prachtigen Jozef-op^aarde van deze meditatie willen vergelijlren met den al te zachtmoedigéu patroon der boeven in den 'hemel, clen Jozef van de Roomsche volksverhaaltjes, dan zou plaats te maken zijn voor de grimmige opmerking, dat de overgang naar den hemel Jozef er niet op vooruit, deed, gaan. Maar zouden fijne g< ïssten als de auteur van deze medita, tie niet eons hardop, protesteeren tegen hun volk-voorlichters van de vlakte? Want critiseeren durven de Roomsohen elkander heel goed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's