GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SGHOUW.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitsche paedagogen.

In „Oude Paden” schrijft ds Knap het volgende over duitsche opvoeding op school:

Zoo is het in Dresden gebeurd, dat een onderwijzer, niet voor de kinderen, maar op een onderenavond publiekelijk mededeelde, op welke wijze hij gewoon was de gelijkenis van den baimhartigen Samaritaan voor de klasse te vertellen. Stel u voor, zoo richt hij zich tot de kinderen, die in gespannen aandacht zitten te luisteren, — stel u een arbeider voor, die na zijn werk 's avonds door het dichte bosch naar huis gaat. Daar wordt hij aangevallen, neergeslagen, uitgeschud en van zijn weekloon beroofd. De dominee uit het dorp komt er langs, — hij gaat, als hip den neergeknuppelden arbeider ziet liggen, voorbij. Dan komt de koster van de kerk, — die gaat ook voorbij. Na een poosje komt er een arbeider langs den weg, — en als die hem ziet liggen, scheurt hij een strook van zijn eigen hemd af, verbindt zijn wonden en verzorgt hem. Wie van de drie is de barmhartige Samaritaan geweest? Een kind kan er immers best het antwoord op geven. Dominees, kosters en alles wat met de kerk samenhangt, — bah, wat een egoïsme en wreedheid. Als gij nog liefde in de wereld wilt vinden, moet gij ze bij de communistische arbeiders zoeken!

De leesboekjes op de scholen zijn in de laatste jaren eveneens gecorrigeerd en van vrome smetten gezuiverd. Het r o o d e potlood heeft aardig door de nieuwste uitgave van het Leipziger leesboekje heengespeeld. Geschrapt werd alles wat in de verte aan het Christendom herinnerde. Zelfs verzen, waarvan de eerste strophen een soort aanloop zijn om tot de kern der zaak in de laatste strophen te komen, zijn in dezen zin gezuiverd, dat wel de eerste, Imaar niet de laatste strophen behouden zijn. Zoo bijvoorbeeld in het mooie gedicht van Karl Gerock: „Het kind van den stuurman''. In d^eërste verzen wordt het rustige vertrouwen van het kind geteekend, omdat vader immers aan het roer staat, dan gaat natuurlijk alles goed. Er was geen Ijezwaar om deze verzen te behouden, al heeft het familie-instituut zich zelf overleefd. Maar het slotvers, dat de toepassing maakte en waarom het in 't heele gedicht te doen was, werd door het roode potlood geschrapt:

o. Starker Kinderglaube! Verstehst du 's, Gotteskind? Ob um dein Schifflein schnaube Der ungestüme Wind, Der Himmel steht im Feuer, Die finstre Tiefe drolit; Dein Vater sitzt am Steuer, Drum bat es keine Not!

Het is om te onthouden, ook in Nederland. De verknipping van een vers als het hier geciteerde neemt eiken schijn van argeloosheid en van positieven opbouw weg.

Van Kloos.

In de „Groene Amsterdammer" (jubileumnummer/ schrijft de heer Willem Kloos dit sonnet: Ik beeldde nooit me iets in: is 't echt, vroeg 'k steeds [mij af, Wat 'k voel? Is 't de Eeuwge Waarheid zelf, die, in [mij levend. Mijn diepre Diepte, als op haar aêm, beweegt, en [strevend Op eens naar wijde Hoogte me opstoot, stoer-kalm, [straf? Nooit vreesde ik voor den nijd der dwazen, 'k zweeg [niet laf, Als 'k ernstig-streng moest spreken... Rustge boot, [die stevent Geduldig door .naar 't Doelwit, ging ik, heihg bevend Van weelde om al wat 'k vond en andren willig gaf. 't Stormt diep al wat 'k ooit schreef, of liever wat de [Oneindge Geest, die mij levenslang bezielt, in zijn alhoog Genadig-zijn, bevelend dat 'k mij stand-sterk rein'ge ft''an al wat menschlijk-klein is, me inblaast, alsof vloog Diep achter mij, grootmachtig-slaand met breede vleuglen, "t Al-eeuwig Eéne zelf, dat 'k eer en niet mag teuglen.

De tegenwoordige poëten zijn duizendmaal meer „ikkerig" van toon, dan de domineespoëzie ooit was. Maar dat schijnen menschen als Kloos niet te willen onthouden, al is het hun nog onlangs gezegd.

Roomse he dogmenhistorie in zakformaat.

Een vriendelijk lezer zendt mij „De Leidscbe Crt.", bhjkbaar een Roomsch blad, waarin gesprekken voorkomen van een kapelaan met zijn leerling, over „ons katholiek geloof". Blijkbaar zijn de catechisaties met gehouden in den stijl van de tale Kanaans; te oordeelen althans naar dit begin:

„Hemeltje lief, ben jij daar, Frans.”

„Dag, kapelaan; ja, nu ben ik dus heel stil naar boven gekomen; is 't nu weer niet goed? ”

„Nee maar, best, hoor; doe jij 't maar zachtjes aan; ik schrok alleen, omdat ik niemand had hooren komen; alles wel"?

„Best, ' kapelaan; ik heb nog eens kabn nagedacht over ons vorig gesprek, maar ik kom hoe langer hoe meer tot de conclusie, dat 't dan toch ook een reusachtig groot geheimenis is de menschwording van Jesus Christus.”

„‘t Zal wel waar zijn Frans; .wij kleine menschjeg moeten ons toch ook niet verbeelden dat we zoo'n' machtig Godswerk kunnen doorgronden; we mogen al blij zijn, dat we 't weten, dat we weten, dat dit geheim bestaat, en dat we bet mogen gelooven."

Daarna raakt toen de vraag aan, of de Christus zijn goddelijke natuur heeft afgelegd. Hierbij komen de protestanten te pas op de volgende manier:

„Maar denk nu niet, Frans, dat het Woord, of de tweede persoon der Allerheiligste Drieëenheid afstand heeft gedaan van zijn goddelijke natuur, toen Hij de menschelijke aannam. Ook van zijn goddelijke persoon heeft Hij zich niet ontdaan, en geen enkele van zijn goddelijke eigenschappen heeft Hij afgelegd.”

„Wel wordt door protestanten aangehaald een tekst van Paulus (2 Corinthen 8:9) en een andere (Philippensen 2:7), om te bewijzen, dat Christus zijn godheid heeft afgelegd. Maar aangezien het eigenwijze onzin is te willen gaan beweren, dat een God, die waarachtig God is, en dus eeuwig en onveranderlijk, op een goeden dag ereis zijn godheid aflegt, zijn godheid verlaat, dus ophoudt God te zijn — aangezien dat nonsens is, kunnen we daar toch niet dieper op ingaan.”

Hier heb je die teksten, die ze aanhalen. Een yit den 'tweeden brief aan de Corinthiërs 8:9: , Gijj toch kent de genade van onzen Heere Jesus Christus, dat hij, terwijl hij rijk was, om uwentwil ann is geworden, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt wezen."

„Nu moet je weten, dat Paulus hier spreekt over de milddadigheid, en crni zijn geloovigen daartoe aan te sporen, wijst hij op het voorbeeld van Christus, die ter liefde van de menschen zelf arm was geworden, om hen door zijn armoede rijk te maken aan geestelijke goederen."

„En in den brief aan de Philippiërs spreekt Paulus in het tweede hoofdstuk over de onderlinge liefde en een^ezindheid, en vermaant tot nederige zelfverloochening, en haalt dan als voorbeeld Christus aan, die (vs. 7) zich zelf ontledigde, de gedaante van een dienstknecht aannemende, verschijnende in gelijkheid aan menschen."

„In geen van beide teksten is het Paulus bedoeling — dat blijkt toch wel uit de omstandighedein, waarin bijl spreekj; — om de menschen te loeren, dat Christus zijn godheid aflegde, maar wel, dat Hij' vol liefde was, en vol vernederende zelfverloochening, dat, ofschoon Hij God was, hij toch de menschelijke natuur aannam, zóó lief had Hiji ons."

Het zou de duidelijkheid niet geschaad hebben, en

de eerlijkheid ook niet, als de kapelaan-docent eens had verteld, welke protestanten beweren wat hij zegt, dat ze beweren. Ik geloof niet, dat wij in doorsnee minder va^ de Roomschen weten, dan de Roomschen van ons. Gerard Brom heeft nog kort geleden opgemerkt, dat de Protestanten soms meer reden hadden om zich over de Roomschen te beklagen, dan omgekeerd-Dat zou ik hier ook wiUen zeggen.

Het spook der verveling.

In „Romen’s Aankondiger" schrijft Erasmic:

In onze moderne maatschappij, gepolijst van overbeschaafdheid, komt het spook der verveling aan alle hoeken uitkijken. Door de kamers kruipt het, langs de trappen sluipt het gelijk weleer de „Wanhoop'' van Helene Swarth. Duizenden drijft het telkens weer naar theater en kinema, naar danspartij en nachtgefuif. Champagne en cocaïne brengen voor enkele uren beroering, en kleurige nevelen drijiven over de diepten. Doch, komt weer de ontnuchterende klaarheid, dan rgst daar weer het spook, triomfant, meedoogenloos als een sfinx van graniet, grijnzend als een doodskop. De menschen hebben hun vernuft gebruikt om het summum van alle genot te bereiken. Gelijk uit een druiventros persten zij uit al de wonderen van hun genie den rooden wijn der vreugde. De wereld, zich amuseerend, zich bedwelmend, draait en gonst als een kindertol. En nog gaat het niet snel genoeg. Daar komen nog te veel eenzame stonden. Want, de tol geraakt eens moe gedraaid, valt een poos stil, en daar wipt weerom het helsche spook te voorschijn, en strekt den grijpklauw hunkerend uit. Een half uur met zich zelf alleen zijn, gebogen over de leegheid van eigen gemoed, en den onrustigen klop van eigen hart te beluisteren, is voor zoovelen eene nachtmerrie. Zi| hadden nu al de sneltreinen en vliegmachines om, langs daverende rails en door ruischende sferen, daarheen te bliksemen en te zoemen. Maar ook in een sneltrein vervelen zrji zich. Aan het landschap hebben zij niets. De stijgende en dalende tekfoondraden, die voorbijdansen, stemmen Tien zoo weeïg. Eigen tronie weerkaatst te zien in de spiegelruit van het raam werkt terneerdruklcend als eene obsessie. En dan, dat eeuwige, ongenadige spook, dat in alle hoeken van het compartiment te grimbekken staat

Zij krijgen nu bioscopen in hun expresstreinen-In andere speelt een orkest. In andere nog doet men aan theater, en de praktische Amerikanen hebben in hun sneltreinen een natuur-histories museum ingericht. Zoo luiden de laatste berichten. Oorlog aan de verveling! Eerlang zal men danseressen in de vliegmachines meenemen, en die zullen dan, betooverende luchtnimfen, hoog boven de steden der aarde, hun lenig lijf wiegen en kronkelen op de maat der motormuziek. De mensch zal geen verveling meer kennen. Lacy, pas terug op aarde aangeland, zal het gehate spook, triomfanter dan ooit, vóór hem staan.

Hij schreef dit artikel nog vóór de verwerping van de subsidie aan de Olympiade. Anders had misschien nog wel iemand een argument er aan kuniien ontleenen, . om de weigering te moüveeren, zulks ter vervanging van enkele thans gebezigde minder doeltreffende argumenten, waarmee de zaak is behandeld. Want niet aUe argumenten staan even hoog.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's