GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eens Ds Kersten.

Wie de couranten tegenwoordig nagaat, moet wel telkens weer stuiten op den naam van Ds Kersten; en het is dan ook alleen een volgen van den loop der feiten, als wij ook nu nog weer „De Waarheids vriend" citeeren. Het blad di'aagt zijn naam tegenwoordig met politieke eere. Allereerst dit:

Ondertusschen gaat Ds Kersten maar steeds soort om in de openbare vergaderingen waarin hij optreedt, tot ergernis der aanwezigen, dien hij zelfs niet vergunt hem daarover een vraag te stellen, den Antirevolutionairen als verzakers van het beginsel aan de kaak te stellen.

Op dezelfde wijze handelde Ds Kersten ten aanzien van hetgeen wij in hetzelfde nummer van „De Waarheidsvriend" opmerktea over zijn w e g b 1 ij, v e n in de Kamerzitting van 16 December 1924, toen hij de Antirevolutionairen alléén liet staan in hun scherpe c r i t i e k ten aanzien van het laten loopen van extra treinen op Zondag.

Intusschen moeten wij vanwege de billijkheid erbij zeggen, dat DG Kersten deze week zich gehaast blijkt te hebben, om, na de antirev. fractie en t e g e 1 ij k met een nog navragend antirevolutionair Kamerlid, alsnog enkele vragen te stellen aan den minister inzake Zondagstreinen. Die vragen van Kamerleden zijn meestal zeer verdienstelijk; of zij echter altijd uit een benauwde ziel geboren worden (ik bedoel: benauwd, in den goeden zin), dat zal moeten blijken uit de d a d e n, die zoowel vóór als na de vragenstellerij te zien komen. Soms lijken do vragen wel eens wat veel op het „opus operatum", d.w.z. op een offerande, die nu eenmaal moet gebeuren, maar die dan ook niet gedragen wordt door de persing der ziel.

Ten slotte nog dit uit „De Waarheidsvriend":

Intusschen gaat Ds Kersten voort om met zijn ondeugdelijke wapenen de Antirevolutionairen te Bestrijden. Daarbij moeten ook nog halve waarheden dienst doen. Zoo klaagt Ds Kersten b.v. op alle vergaderingen over de benoeming van een Roomsch-Katholiek tot Commissaris der Koningin in de provincie Overijsel. Ds Kersten weet wel beter, althans hij kan het beter weten, en anders moiost hij zwijgen, dat voor het ambt van Commissaris der Koningin in • die provincie tal van Protestanten zijn aan-• gezocht geworden, doch dat al de gevraagden voor eene benoeming hebben bedankt. Maar deze laatste mededeeling doet ds Kersten niet, daarvoor past hij als . hij de kiezers komt voorlichten, want dan ontbreekt voor zijn klacht alle grond. Hij zegt natuurlijk niet, . dat de regeering, na al de bedankjes welke zij kreeg niet anders kon handelen.

De waarheid overwint, naar men zeig; t. Maar ziji moet toch wel eens aan oen knabbelsysteem in den oorlog: gelooven. Helaas.

D'e eerbiedwaardige Petrus Donders.

In „De Hervorming" bespreekt de heer H. Bakels een boekje van een Roomsche, J. A. F. Kronenburg, dat handelt over het leven van „den eerbiedwaardigen die­ naar Gods, Petrus Donders". Het is merkwaardig, niet alleen, dat de uitgever den heer Bakels verzocht te recenseeren, den man, die nog pas erop stofte, dat hij zooveel exemplaren van zijn „Bakken-en-bradens" verkocht had (Roomsch bakken en braden, over martelhistories etc), maar ook, dat Bakels zoo schappelijk erover schrijft. Hij, heeft trouwens een goedmoedig oogenblik; wij wurmen, zegt hij, te veel in ons eigen gewurm om. Van Donders' werk vertelt hij het volgende:

Nu, deze Venerabilis Donders was een buitengewoon man. Daar zal ieder het over eens zijn. Als eenvoudige 22-jarige spinder, met geen andere kennis dan die der lagere school van ^ 1815, zich nog als huisknecht te verhuren op een seminarie op voorwaarde, dat hij-, tusschen z'n werk door, sommige lessen mag bijwonen, onder onuitsprekelijken spot zijner jonge medestudenten en onder onbeschrijflijke technische moeilijkheden voor priester te studeeren, daarin te slagen!, dan in Suriname een hoogst armoedig leven te leiden, dertig jaar lang onder niets dan melaatschen in eene melaatschen kolonie aan de Coppename-rivier, de wonden dier melaatschen te verbinden, die menschen aan te raken, te helpen, in zijn armen te nemen, onder de verschroeiendste hitte weken lang in een tentboot de aigelegenste Indianendorpen op te zoeken om daar, meestal met bitter weinig succes, te trachten eenige (en welke) zielen te winnen, dit vol te houden tot zijn 76ste jaar! .... dat alles is reeds een prestatie van taaie volhardiiijg en goddelijke onverschrokkenheid, waar men bij, verstomd staat. Vooral als men bedenkt, dat de man onder dit alles de simpelste eenvoudigheid zelve bleef.

Geen wonder dan ook, dat onze Prof. Knappert er van in vervoering geraakte en hem zeer vleiende woorden wijdde. „Men voelt zich in aanraking met een middeleeuwschen heilige, vol van erbarming, tegelijk exstaticus .en asceet. Geleek hij in het gebed een seraïijn, in de versterving was hij, een held." Het Prospectus van den uitgever Bergmans laat dan ook niet na deze en andere goedkeurende woorden van „den Protestantschen Prof. Dr L. Knappert" op bl. 1 den lezers onder de oogen te brengen.

Petrus Donders was een held. Petrus Donders was een sympathieke uiterst opofferende man. Daar gaat niets van af.

Maai' een heilige?

Ten eerste vraag ik: welk sóórt van deugd is het welke hij beoefende? Vooral ook die der „versterving". Onder zijn matras had hij „verscheidene stukken kr.oestig hout" (blz. 189), opzettelijk om niet lekker te liggen. „In de laatste jaren zijns levens sliep hij niet anders dan op de bloote planken", (blz. 191). Vijf en zeventig jaar oud werkte hij nog hard, en at daarbij vaak niets vóór 12 uur 's middags (bl. 313). Zijne oversten verboden hem soms al te strenge ascese. Maar „nauwelijks was de bisschop één dag in huis, of Pater Donders kwam hem reeds verlof vragen om weder op de planken te slapen. Dat werd hem eindelijk toegestaan. Des avonds riep de Pater mij op zijn kamer, zeide mij met een van vreugde stralend gezicht, dat hij dat verlof had bekomen, en verzocht mij de stroozai weg te nemen. Verwonderd zag ik hem aan, en heb zwijgend zijn verzoek volbracht. De Pater was toen reeds 73 jaar" (bl. 313). Hij weigerde de steekmuskieten van zijn lijf te hoiuden (bl. 314).

Op zij.n kamer „staat een oud koffertje. Daarin bevinden zich zeker zijne instrumenten om het uitgedroogde lichaam te kastijden" (bl. 194). Reeds 78 jaar oud ging hij nooit ter ruste zonder „eerst een felle geeseling" (bl. 312). En dat niet met zoo'n mooi blank dik koord als sommige nonnetjes zelfs op straat om haar middeltje dragen tot pronk van hun eigen boetvaardigheid, koord zóó blank, dat je duidelijk ziet dat het nooit gebruikt w ordt. Maar met een „geesel doorvlochten en gewapend met naalden en spijkertjes en geheel met bloed bevlekt" (bl. 312). Men vond dezen geesel na zijn dood. Zeker in het bewuste „koffertje". Men zond het aan zijn Overste. God weet het: misschien dient het op dit eigen oogenblik tot genezingbrengende reliquie, en wordt gekust door wie weet wie.

Dit alles vinden wij, gewone menschen, tsekenen van een eigenaardige soort van geestesgesteldheid, welke we maar niet zonder meer „heiligheid" kunnen noemen.

Tot zoover Bakels.

Hij heeft niet vaak zoo rustig geschreven, met zóó weinig exclamaties.

Over de eerwaarde Maria M. de Pazzi.

Nu we toch eenmaal over de Rooraschen bezig zijn en over den heiligen Petrus Donders, kan het volgende tafereel van de heilige Maria J. de Pazzi er wel b^, als tegenhanger. Het is ontleend aan „De Gerefprtaieerde Kerk", die het stuk voorzag van een critiek van ds Lingbeek:

In „De Maasbode" (Zondagsnummer) lezen wij het volgende verslag van den bekeeringsweg van de heilige Maria M. de Pazzi.

Eerst komt de tijd der eerste liefde. Maar daarna gaat 't aldus:

„Tot de tijd van beproeving kwam. Van onmeedoogende beproeving, waaimee God Zijn heiligen bezoekt. Waardoor de hemelsche Keurmeester het goud op zijn werkelijke waarde toetst. Vijf jaren lang Imaalrte ze een tijd door, dat ze geregeld leed onder vreesehjke bekoringen. In haar gedachte stegen op de vreesehjkste godslasteringen. Ze rilde ervan, had er een doodehjken afkeer tegen en toch scheen het haar, of zij ze uitsprak, of ze éen was geworden met dien afkeer tegen God. Bekoringen van onkuischheid grepen haar aan. Daarna vochten wanhoop en vertwijfeling in haar ziel. Want, terwijl ze zooveel 'pioest doorstaan, leek het wel, of ze ook alleen werd gelaten; of ze zich bevond alleen midden in d€) donkerte en rondom haar het geheel van den wildsten storm, die op haar aanraasde. Het gebed bleef ismakeloos; het hart dor en dood. Haar werk kon ze alleen doen door gedurigen dwang, door een koppig plichtsbesef-God leek aan den bekoorder macht over 1 haar gegeven te hebben. En vijf jaren lang zoo t^ bioeten leven. Voor een heilige, die zoozeer de zonde verafschuwde, die zoozeer door God verwend was.

Eindelijk, met Pinksteren 1590, brak het licht door de wolleen. Haar tijd van beproeving was voorbij, God overlaadde haar weer opnieuw met Zijn zoetheid. Ze had zich waardig getoond op den Calvarieberg, nu mocht ze genieten van den Thabor. Geen zelfzuchtig genieten echter, want haar liefde omvatte de heele wereld; ze voelde in haar hart de beleedigingen, die God werden aangedaan over heel de wereld en ze meende een offer van voorbede te moeten zijn voor de vele zondaren, die God vergaten. Aan haar werd in het klooster toevertrouwd de leiding en vorming der novices; zoo kon ze oolj de liefde tot God in haar allernaaste omgeving bevorderen. Doch altifd bleef haar de honger naar lijden en boete bij; bleef haar onschuldig leven eei) offer voor anderen. Die tijd had zulke stille heiligen noodig. En, als wij verwonderd staan over het goede, dat gebeurt, ondanks den invloed van het kwaad, ; over den tegenstand dien het kwaad in vele harten ondervindt, dan moeten we teruggaan naar de stille offerzielen, die op den berg der eenzaamheid boven het gewoel hun handen heffen tot gebed, terwijl de anderen strijden!

Wee den tijd, die geen heiligen heeft, het land, dat geen heüigen voortbrengt."

Tot dusverre het Roomsche verhaal.

Wat ons hierin onmiddellijk moet opvallen is de overeenkomst hiervan met dergelijke geschiedenissen uit Protestantsche bekeeringsgeschiedenissen.

Nu zijn wij er ver vandaan om met zulke doorlevingen den spot te drijven. Wij gelooven zelfs dat bij oprechte geloovigen zulke dingen kunnen voorkomen, en wij achten iemand, die om zulke dingen minachtend de schouders ophaalt, daarom waarlijjs niet te hooger.

In Bunyan's Christenreize komen ook zulke bestrijdingen voor.

Toch meenen wij er op te moeten wijzen, dat in al .dergelijke ervaringen, als er niets méér bijkomt, het allervoornaamste, het echt Christel ij ke nog ontbreekt.

Deze geestelijke patient had groote zielsontroering over hare schrikkelijke bevindingen.

En ze kwam weer tot rust door hare z i e 1 v e ri kwikkende bevindingen.

Maar niets leest ge van een oprecht zaligmakend geloof-Dat is van zulk een geloof, dat enkel rust vindt in Hem, Die 't al volbracht heeft.

Maar daarom zijn al zulke bevindingen, als ze niet tot Christus leiden en in Hem de zahgheié leeren zoeken en vinden, in den grond der zaai niiets dan een zoeken van de zaligheid bij zichzelven. En een verloochenen van den eenigen Zalig; maker Jezus Christus.

Het is gelukkig, voor de waarheid, dat ds Lingbeels eraan herinnerd heeft, dat protestantsche analogieën van dit roomsche bekeeringsverhaal niet ontbreken. Ze worden niet zelden aangemoedigd door voorgangers, die er hun leven van miaken, op de Roomschen ai te geven.

Pastoralia.

De „Nieuwe Rott-Crt." schreef dezer dagen over het predikantsgezin. De aanleiding daartoe wordt hier aangegeven:

Naar wij in een bericht reeds meedeelden, is bet vandaag vierhonderd jaren geleden, dat Maarten Luther in het huwelijk trad met Catharina van Bora. 'Met dit huwelijk heeft Luther een instelling geschapen, die voor het maatschappelijk en geestelijk leven van groote beteekeois is geweest-De herschepping van de Roomsch-Katholieke pastorie, waarin de geestelijke heeren met hun bedienend personeel als vrijgezellen kluizen, tot het predikarvts^ gezin, dat als kenmerkende vrucht van het Protestantisme de hervormin; g bekroont, was een revolutionneerende daad, die een ingrijpender ommekeer heeft teweeggebracht dan alle overige hervormingsgebeurtenissen tezamen.

Over de protestantsche pastorie worden dan vervolgens vele goede en vriendelijke woorden gezegd; totdat tenslotte dit de kroon op alles zet:

Nog staat vierhonderd jaar na haar stichting deze door de traditie geheiligde instelling vrijwel onaangetast. Nog vindt men in de Protestantsche pastorij iets van Wakefield, Sesenheim en de overige Idassiek geworden predikantsgezirmen terug. Nog bestendig' zich dit eigenaardige leven met zijn eigenaardige vreugden en eigenaardige beslommeringen, zijn eigenaardige sfeer en zijn eigenaardige conflicten als een zelfstandige formatie te midden van den wisselen lenden tij.d. , Wat voor de middeleeuwschei Katholieken de kloosters geweest zijn, dat zijn voor do moderne Protestanten de pastorieën geweest: centra van beschaving, leerscholen voor gemoed en geweten, uitgangspunten van goede gedachten en krachten. D* opvoedkundige beteekenis van de Protestantsche pastorie is in deze vier eeuwen gebleken.

Het zou belangwekkend zijn, de geschiedenis det predikantsgezinnen na te gaan. Hetgeen stelselmatig onderzoek allicht zou bevestigen, is het bestaan v^ een doorloopend verband tusschen deze gezinnen. & zijn Protestantsche predikantengeslachten gelijk er m Israël priestergeslachten waren. Toch is, ondanks ai wel zeer sterke familie-traditiei, die de roeping ÓB de ambtseer erfelijk bewaart, het predikantendon nimmer in een kaste ontaard. Het predikantsgezw heeft vier eeuwen lang zijn beste zonen en dochteren afgestaan aan de wereldlijke maatschappij.

In dit opzicht is de stichting van het predikanfsgezin van beteekenis voor de eugenetiék. Want in aiw landen, waarin het Protestantisme ingang heeft gevonden, ontspringen, — de biografie kan het gf: tuigen, — sinds vier eeuwen tallooze levens, w* voor de wetenschap, of de kunst, , of op welk verder

ocbied, ook voor de menschheid van belang zijn ; Seworden, ten slotte op een of andeire wijze aan het predikantsgezin, dat een ras van moreel en ph-ysiek begunstigde creaturen in het aanzijn heeft geroepen.

Wie nagaat, welke namen vai> verdienstelijke burgers men uit het levonsboek zou moeten schrappen, zoo iMaarten Luther zijn revolutionnaire daad op 13 Juni 1525 niet met ©en huwelijk had bekrachtigd, beseft eerst, welk een energie er door het Roomsch-Katholieke priester-coelibaat is verloren gegaan.

Tot zoover de „N. R. G.".

De bescheidenheid vordert nu een ootmoedig zwijgen. Het is een troost, dat de predikant er hier en daar weer zoo wat, bovenop komt.

Gronden?

In „Het Alg. Weekbl. v. Chr.dom en Cultuur" schrijft Reflector over de „stad zonder tempel": Amsterdam, Toorzoover bet nieuw is. De oude stad wordt al meeï verlaten, en de daar gebouwde oude kerken loopen langzamerhand leeg door verplaatsing der bevolkinjg, en daaromheen komt een nieuwe stad maar dan zonder tempel. Ter verklaring en ter veroordeeling van het kerkverzuim schrijft hij:

Kunnen wij ze geheel ongelijk geven, al die duizenden, die op zoo'n warmen Zondag de stad uittrekken en anders veroordeeld zijn op een acliterof voorkamertje bij elkaar te hokken in de Kinkerbuurt of in de 2e Jan Steenstraat? Is het wel van ze te vergen, dat zij terwille van het vierde gebod een heelen Zondagmiddag zitten te braden op een derde of vierde verdieping in een achteraf buurt? Heeft soms die treinconducteur gelijk, die zei: . „als wij in den tijd van Mozes geleefd hadden, zouden wij conducteurs allen Levieten geweest zijn, want wij zorgen ervoor, dat er uit de .groote stad tenminste nog 'n paar duizend in Zandvoort of Bussum aan hun Zondagsrust toekomen". En toch — er zijn te allen tijde hier in Arristerdam kazernewoningen geweest en onze aesthetisch zoo beroemde stegen en grachtjes zijn in warme zomers waarlijk nooit aantrekkelijk geweest. Zijn ze zoo te beklagen die talrijke groepen, die men vooral nog onder do Gereformeerden vindt, die men op Zondagmorgen met 't beele gezin, weer of geen weer, ter kerke ziet gaan? liet is hun ontspanning, hun rust, hun con^ versatiè, hun ontwikkeling, alles tegelijk. En dat is 't geweest door alle eeuwen van ons volksbestaan been.

We zullen het wel niet met hem eens worden. Niet «ver het levitische in den Zondagsdienst der treinen, En eveimiin over de motieven van de Gereformeerden. Tot nog toe doen z ij het meeste na de Roomschen om den kerkbouw bij te houden in de nieuwe stadswijken. Maar zou Reflector waarlijk langs lijnen van reflectie kunnen komen tot de gedachte, dat men duizenden guldens over heeft voor „ontspanning, rust, conversatie, ontwikkeling"? Als dat g, lles was...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's