GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEREFORMEERD FARIZEISME?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEREFORMEERD FARIZEISME?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den laatsten tijd kwam de vraag aan de orde, in hoeverre men kan spreken van een „gereformeerd farizeisme". De een acht het aanwezig, de ander ontkent het. Af gedacht van een bepaalden vorm, waarin de aanklacht zich zou kunnen aandienen, is het de moeite waard, de kwestie onder de oogen te zien: want, dat er msnschen zijn, die gereformeerden en farizeeërs aan elkander verwant zien, valt niet te loochenen. Al is de aanklacht nu zeer voorbarig §n dikwijls ontbloot van deugdelijke argumentatie, loch valt zij te onderzoeken. Daartoe is allereerst noodig een inzicht in het wezen van , het farizeisme. Ze verklaren de „wet" overeenkomstig de overlevering; kennen daaraan bindend gezag toe; neigen over tot het sectarische; en miskeimen straks het wezen vande „wet. Van de w e t maken de Farizeeërs een complex van geboden en inzettingen, waaruit de idee van „genade" wordt weggeredeneerd; die van , , verdienste" komt daarvoor in de plaats; gevolg: uitwendige gerechtigheid. Ten aanzien van het . „volk des lands" nemen ze een afzonderingspositie in. Nu-kan men den gereformeerden mensch wel op uiterlijke verschijnselen wijzen, waarin hij met den farizeeër min of meer overeenkomti al moet bij voorbaat gezegd worden, dat deze redeneermethode niet deugt. Zoolang men toch aan deze methode vasthoudt, vallen de aanklachten licht te weerleggen en is haar onhoudbaarheid al uiterst gemakkelijk aan te toonen. Men behoort dan ook een andere methode van onderzoek te volgen en te vragen, of het wezen van het farizeisme op dat van het gereformeerde lijkt. Dan antwoorden we óók nog: neen.

V.

Nu zijn er menschen, die tot den gereformeerde zeggen, dat ze wel willen erkennen, dat achter zijn min of meer verzeikerd optreden naa, r buiten, achter zijn strijd om zuivere vormen en lieldere begrippen^, waarachtige liefde tèt, en een eerlijke worsteling èm de waarheid ligt, — maar dat ze" juist daarorn meenen, dat het gereformeerde ZOO' haast vanzelf overslaat in het farizeeuwsche. Het gereformeerde wordt dan da; a, rbiji speciaal aangemerkt als het beginsel der „zuivere" belijlning, •Jer preciese formuleering. En dat is dan' voo^rmenigeen een eenzijdigheid, die ten slotte weer gecorrigeerd wordt door het leven zelf. Immers, na den vloed komt altijid de ebbe, na. de actie de reactie. „Een ebbe, wa, arbij; de uitwendige vorm haar (zijn) levende deining verliest dooi-het droogloopen der gronden daaronder; een reactie, die ^e uitgestippelde beginsellij'nen als onnut en ten slotte als schadelijk zal doen verwerpen, indien •nen niet bijtijds de eischen der ziel ieert stellen •^oven de eischen der hjhen, de eischen van den geest boven de eischen van den vorm".

In ditzelfde verband pleegt men dan ook te spreken van de „tragiek", die er ligt in de „golving ^an het leven", waardoor steeds de „ebbe de wer-™ig van den vloed móet corrigeeren, maar ook ''e vloed de werking van de 'ebbe coirrigeert, , i). bi zekeren zin is er voor den gereformeerde eenige vriendelijkheid ii» deze redeneering. Immers, ^® *''jpt al vast de scherpe punt van den pijl af, 'die de verklager der gereformeerden op hen zou willen afschieten uit den koker van zijn anti-farizeeuwschen wapendrager. Zij erkent althans, da.t de precisiteit in den strijd om - vorm en begrip opkomt, tenminste opkomen kan, uit een krachtige werking van het leven, uit een gezonde beweging van reformatorische kracht! Ook zegt ze niet alleen tot den farizeeër, dat hij een eenzijdige'is; want tot wie hem te li|f , wil, roept ze eveneens overluid, dat hij eerlang in hetzelfde oordeel der eenzijdige ontwikkeling, dat is dus, in de deformatie dreigt te vallen. Eigenlijk heeft op deze manier' de farizeeuwsche vormenmensch zich niet meer iii het stof te buigen en gaat de anti-farizeeuwsche broeder ook zelfs in Gods oogen, met gerechtvaardigd naar huis, meer dan die; want ebbe en vloed zijn beide gelijk, ze heffen elkander op, en houden elkaar in beweging: „de Heere heeft ze beide gemaakt". Is deze beschouwing recht, dan heeft de gereformeerd-farizeeuwsche man geen standjes meer te accepteerc-n, van wie hem wil bestraffen; want zij onderwijzen en corrigeeren elkander.

Maar al is deze beschouwing voor den gereformeerde nog al vriendelijk, ze kan ons niet bekoren, omdat ze het ook , is voor zijn karika.tuur. Immers de ebbe is goed, en de vloed is ook goed. Maar alle eenzijdigheid is verkeerd, omdat zo niet ziet hoe eb.en vloed elkatóder draigen; ze kiest of de eene, of den andere. De vergelijking van ebbe en vloed binnen de gerefo^rmeerde oevers gaat hier niet op. Zoodra het gereformeerde overslaat in het farizeeuwsche, • is het opgehouden gereformeerd te zijn, juist omdat de gereformeerde niet kaïn leven bij de gratie der eenzijdigheid. Men moet den gereformeerde niet achtervolgen met het schrikbeeld van den broeder, die „vormen" zoekt zonder „geest", en „lijnen" zonder „ziel"; want men kan evengoed tot den gezonde zeggen: man, word toch in vredesnaam geen skalet, want dan zou een volgend geslacht weer spieren om uw beenderen moeten slaan, óf ook: zie toch 'toe, da, t uit uw vleesch het gebeente niet wordt weggesneden, want dan zou een latere geneesmethode uw spieren weef moeten opvullen met behoorlijke beenderen. Laat ons goed begrijpen, da.t de maji, die vormen zoekt zonder ziel en geest en wezen, niet gereformeerd is en het ook nog nooit geweest is; dat hi| het goea-gereformeerde van z'n leven nog nooit geroken heeft. Men moet hem dan ook niet legaliseeren, want dan krijgt hij een plaats in het gereformeerde kamp aan een der uiterste flanken., Maar" feit is, dat hij in het kamp' nog nooit is doorgedrongen, tenzij 'dan als een vreemde, die zich vermomde en èr alleen krachtens hypocrisie in terecht gekomen is. Het gaat toch niet aan, een Geus te waarschuwen, dat hiji zoo gemakkelijk Spanjaard worden kon, omdat er wel eens de een of andere deserteur is overgeloopen naair het Spaan-, sche kamp. En evenmin kan men den gereformeerde vertellen gaan, da.t hij' zoo haast vanzelf moet overhellen tot het vormelijk-farizeeuwsche. De verhouding is niet' die yan eb. en vloed, ' maar van vuur en water.

Eb en .vloed houden elkaar-in evenwicht jen wisselen elkander af. Maar het-farizeeuwsche kent geen-beweging meer; het fix'eert ze slechts. , De „tragiek der tegenstelHngen" is er niet tusschen gereformeerde en farizeeër, omdat tusschen die twee ligt: de vijandschap. "VViat hebben de navolgers van Ezra gemaakt vaiü Ezra's zuivere en goede reformatie? Op die vraag, eens gesteld, antwoorden wij: ongetwijfeld veel goeds. W.ant wie er niet iets goeds van maakte, was Ezra's j, na, volger" niét, doch zijh vijand, zijn caricatuur, de verknoeier van zijh levenswerk. „Zijn", - zoo vraagt dezelfde, ' „zijn uit Ezra's school niet de Fairizeeërs en Schriftgeleerden voortgekomen? " Wij' antwoorden: neen; evenmin als de Ariaaren uit de „school" - vian Plaulus, de Wederdoiopiers uit de R!elforma, tre, id'e Zevendedaigsadventisten uit de school van de eerste adventsge-. meen te uit de dagen van het jonge christendom voortgekomen zijh. „Heeft niet de Heere Jezus Ezra's navolgers met geeselen gekastijd? "-zoo gaat men verder.^ Ik geloof er niets van. Men heeft dat wel van hem gezegd, om hem aan het kruis te kunnen slaan; maar zijn verdedigingsrede was dan ook, dat hij' niet den arbeid van mannen als Ezra hrak, maar vervulde; dat hi| daarom niet de navolgers, niet de opvolgers, maar de brekers van Ezra's werk geeselen kwam. Opvolgers zijh nog geen navolgers; , „De geschiedenis van Ezra's reformatie en daar--na - van de verwording der refo-rmatie bij' de epigonen, bij de navolgers, geeft boekdeelen te lezen", zoo is al weer geschreven 2). Inderdaad. Die geschiedenis geeft vooral dit te lezen, ' dat epigonen' nog volstrekt geen navolgers zij'n, en navolgers geen epigonen. Epigonen zijh de, mensch^pn, die het vleesch van de vaderen erfden, maar hun geest kan aan die vaderen totaal vreemd zijh. Maar de navolgers hebben den geest der vaderen geërfd, en zij zetten hun werk Vfeort in nieuwe banen, , maar op de basis'van de waarheid en het leven, dat hen beiden bond. Wie gereformeerden wil waarschuwen tegen het farizeïsme met de herinnering dat E; ? ra's erfenis in farizeeuwsche handen kwam, kan even goed tot koningen zeggen: draag .geen jujveelen, want de epigonen betalen er de revolutie mee: zie maar naar Rusland. Er is J51aats voor waarschuwing tegen inbrekers. Maar die waarschuwing mogen de feilentoO'Uende vrieirden aan iedereen .doen hooren, werkelijk niet aan de gereformeerden alleen. En zij' doen dan wijs, 'als zij niet tegelijkertijd de gereformeerden vermanen, hirn in-, boedel wat minder verzekerd te honden.

Of wij dan niet erkennen de werking van eb en vloed ?

Natuurlijk. Wij danken zelfs daarvoor. Maar wij weigeren te gelooven, dat zij' "iets te maken heeft^, met ^de farizeeuwsche infectie van het gereformeerde leven.

De wisseling van eb en vloed blijye het beeld voor elke deining van leven en leer, die binnen de perken van het gereformeerde blijft.

Maar de farizeeër staat er buiten. P; aulus is wel uit het farizeïsme bekeerd tot het christendom. Maar zijn christendom heeft geen neiging meer gehad tot het verlaten stalndpunt vlan het farizeïsme.

Want 'immers: dat „gereformeerd" en „farizeeuwsch" tegenover elkander staan, blijkt wel uit de manier, waarop beiden te werk gaan.

Ik noem de kwestie van Schrift en overlevering. Doen de gereformeerden als 'de farizeeërs; stellen zij officieel e'U. met opzet vast, dat de traditie de officiëele kommentaar is op de Schrift, en straks daarvan de noodzakelijke aanvulling O'Ok? Het lijkt er niet naar. Het is belachelijk, hier aan te komen dragen met een. of anderen dwaialziek'en broeder, die zoo erg aan de overlevering houdt.

Want, ten eerste komt dat in de beste families voor. En ten tweede staa, t daiar tegenover 'de zeer stellige iritspraak van de gerefoi'm'eerde belij'denis zelf, - die met nadruk verklaiart, dat men geen er' menschen schrift, hoe heilig zij! .geweest zijn, . ma.g gelijk S'lellen met den Woorde Gods, noch de gewoonte, noch de oudheid, noch de menigte, boven de waarheid Gods; want de waai'heid is bo'ven al. Dat is een rechtstreeksche aiauval, óók op het farizeïsme; en het is wel wat al te droef-vermakelijk, dat zij, die ons o^m het hardst van farizeïsme beschuldigen, juist om O'ns vasthouden aan de belijdenis, niet tevens erkennen willen, dat wij, zulks doende, tegelijk vasthouden aan ©en kerkelijke ve'roordeeling van het farizeeuwsche s t a n d p ir n t. Zoolang wij' de belijdenis werkelijk beleven, ook op dit punt, kunnen gereformeerden •geen farizeeërs worden. Dat kramen zij'slechts als zij hun belijdenis verloochenen, waartoe ze herha, aldelijk worden uitgenoo'digd.

In tusschen, ik geef gaairne toe, dat we met spelletjes niet verder komen. O ja, men kan wel vasthouden aan de letter der confessie, die nu eenmaal

830 geschreven staat, eii toch over den geest, die in de „letter getuigenis'geeft, zich nooit hebben afgetobd. JDat zou pok wel het geval kunnen zijn bij deze anti-farizeeuwsche uitspraak der gereformeerde belijdenis.

En daarom wil ik óók even wij'zen op de praktijk, die de beleving ook va, n deze leer bij de gereformeerden toont. Weet men niet van artilcel 36-der belijdenis? Liberale debaters wa, ren nog altijd bezig in de dagen der oude Kamerverkiezingen stemming te maken tegen de „clericalen" met behulp van art. 36 der belijdenis, (w, aarin de overheid de taak zich ziet toegewezen met het zwaard uit te roeien alle ketterij enz.), toen de gereformeerde kerken reeds lang de woorden geschrapt hadden; daarin even-.elastisch als de vaiderea, die het bedoelde zinnetje schreven, naar eigen verklaring, tegen de meening weer van hun vaderen 3). De i& ereformeerden, speciaal in Nederland, hebben zich altijd ver ie gehouden van een geijkten kommen taar' op de overgeleverde leer, een kommentaar, die de vrije ontwikkeling der gedachten en de eerlijke exegese aa, n banden zou leggen. Wel hebben b.v. verschillende Presbyteriaansche kerken in Schotland en Amerika „een reeks nadere verklaringen aan de Confessie toegevoegd"*), maar in de gereformeerde kerken van Nederland zoekt men naar iets dergelijks tevergeefs. Ds 'traditie wordt niet uitgelegd op gewrongen manier (dat is het farizeeuwsche schipperen, om toch tot eiken prijs elke k'tter van iederen vader te behouden), maar ze wórdt belicht en verklaard naar den geest en-de bedoeling der opstellers zelf. En komt er bedenking tegen, dan wordt die eerlijk onderzocht. De liberale pers kan heel goed grapjes maken over de gereformeerden en hun „gravamina" tegen de belijdenis. Maar ze moest ook eens bedenken, dat geen synode in Nederland meer geestelijk werk doet en meer theologischen „nieuwbouw" verricht, ' dan juist die der Gereformeerde Kerken. De Acta zijn bewijs, ervan. Gravamina worden met ernst onderzocht. De kommentaren van den nieuweren tijd, voorzoover gereformeerde hoogleeraren c.s. ze bezorgeir, durven vaak beweringen aan, die van de vaderen niet zou< ftn zij'n uitgegaan. Prol. Dr H. Visscher klaagde reeds, dat Prof. Dr H. H. Kuyper, en Dr C. B. Hylkema, dat Prof. M. Noordtzij veel te vrij omsprongen met den Bijbel en den „overgeleverden" tekst; een bewering, dis reeds weerlegd werd, maar die wa, arde heeft als argument tegen de klacht van de gereformeerde traditievergoding. Prof. Grosheide zegt in zijn exegese meer dan eens: non liquet, het is nog niet duidelijk, terwijl de vaderen over alle moeilijkheden hesnhuppeleu of in het andere geval ze tO'Ch absoluut zeker „oplossen". Wat nog dezer dagen verschijnt van de zijde der Gereformeerden (o-.a. de Korte Bijbelverklaring met nieuwe vertaling) valt onder ieders bereik, en spot met de bewering, dat trouw aan de confessie moet samengaan met kneveling door de traditie.

Neen, de gereformeerde ramen hebben geen farizeeuwschen afsluitboom. De Gereformeerden vertroetelen elkaar niet, met verwerping-van den vreemde. Want de Gereformeerde Kerken hebben de sterkste stroomingen en de zwakste partijvorming. Toen de partijstrijd ging luwen, kwamen de _stroomingen te sterker voor den dag en stelden nieuwe vraagstukken aan de orde. Afgedacht van de vraag, hoever reeds invloed ten goede viel waar te nemen, wijst dit alles op een aanleg, die tegen het farizeeuwsche ingaaf.

En dan kunnen wij verder vragen.

Nemen Gereformeerden geen aanklackten aan? Maar de tijd is nog niet zgO' lang geleden, dat sommige candidaten, misschien wel wa, t al te veel onder pressie van een zeker traditionalisme in de critiek, het zoo ongeveer als roeping schenen te beschouwen, hun , eerste kaaiselbeklimmingen te doen uitloopen in preeken tegen het farizeïsme: de oudste zoon uit de geijjkenis is een tijdlang lievelingsonderwerp der stichtelijke woorden sprekende jongeren geweest. Tol belooning werden zijl met beroepen overladen; en dat'was heusch geen belooning als van Belsazar, die den profeet van zijnhaastigen ondergang tooide met goud. Want hei verlangen lag er in: spreek ons nader van deze dingen.

Immers, wat dit laatste betreft: \vij zijn niet zoo rustig verzekerd, als men smaalt. - Het-huisbezoek levert veel moeite op, omdat men' telkens weer moet strijden tegen het gebrek aan verzekering van geloof.

Zijn gereformeerden zoo in de puntjes? Maar juist hun kansels leenen zich het allerminst voor een casuïstiek. Over de sabbatskwestie, over de kwestie van verzekering, etc. geven gereformeerde boeken en preeken genoeg beginselen, en een ])r€ede beschouwing, die de casuïstiek buiten de deur houdt, omdat de beginselen zelfde vrijheid, de christelijke vrijheid, als Gods gave, en niet als menschelijken roof doen zien.

Zijn de gereformeerden zoo-intellectualistisch? De prediking, en vooral de uitwerking daarop^ bij het volk, leert anders.

Zijn ze zoo gauw klaai met hun tucht ? Maar een tuchtgeval duurt ontzaglijk lang. En er wordt binnenkamers meör gedaan, olm Vrede te houden met difesenters, dan menigeen weet en menig - dissenter, als hij eenmaal aan het klokluiden slaat, wel erkenneir wil.

Neen, neen, farizeeërs zijn de gereformeerden niet. •


1) Dr H. W.-V "0; Vaart Smit, Reformatie, 2e jaargang, 16, 19.

Met nadruk zij erop gewezen, dat de redeneering van \v-^' ^' 7-S-ontkende, dat gereformeerden farizeeërs zijn. 'J gebruiken hier zijn woorden slechts, om te typeeren, in Wke beeldspraak ook anderen redeneeren, en dan, in van ^'IP" afwijkende richting: om te bewijzen, niet dat de fMetormeerden k u n n e n, doch da^ ziji moeten vallen '" TOt farizeïsme.

2) v. d. Vaart Smit, a.w., nb. 16.

3) Acta Gen. Synode, 1905. Rapport over art. 36.

4) Act-a, enz., bl. 278.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1925

De Reformatie | 4 Pagina's

GEREFORMEERD FARIZEISME?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1925

De Reformatie | 4 Pagina's