GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Protest tegen een paar Artikelen¹) van de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, gehouden te Zwolle.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protest tegen een paar Artikelen¹) van de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, gehouden te Zwolle.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men zal zich verwonderen, dat, op deze wijze, een protest van mij uitgegeven wordt. Ook zou ik dit liever gelaten hebben, doch word daartoe gedwongen, omdat de Bazuin tot eene kleine mededeeling mij is ontzegd geworden.

Ik heb n.l. bezwaar tegen enkele artikelen van bovengenoemde notulen (163, 164, 208), waar mijn naam ten onrechte gebruikt en eene scheeve voorstelling der zaken gegeven wordt. Laat men zoo iets doorgaan, dan wordt men voor altijd door zwart op wit gebonden. Daar ik echter geen lust had om de verantwoording te dragen van eene daad, die ik ten zeerste afkeur, heb ik mij tot de Bazuin gewend, met verzoek om eene kleine opmerking te plaatsen, waarin ik zeide, met genoemde artikels, inzoover zij op mijn naam stonden, niet in te stemmen. Het Moderamen der Synode heeft echter aan de Bazuin verboden dit vier-of vijftal regels op te nemen, onder voorwendsel — ik noem het een voorwendsel —, dat geene kerkelijke gedingen in de Bazuin opgenomen worden en de zaak aan den gang was. Ik zocht geen geding maar schreef, dat mijn woord bloot defensief was en vind het onaangenaam van een geding te hooren.

Ik vind dit over 't algemeen een treurige manier van doen. Verloopen zomer ben ik in stilte, zonder dat ik zelf schier weet hoe, afgezet geworden; ik heb geene gelegenheid gehad mij op de Synode te verdedigen en thans, nu men de vrijheid neemt de gansche zaak in de notulen „namens mij" te laten passeeren, verhindert men mij een enkel woord ter billijke verdediging. Ik heb zelf nooit geheimhouding gevraagd, maar, afkeerig van sensatie, de dingen laten begaan; doch nu ik zie, dat onder zulk eene methode iemands persoonlijkheid pu-Miek gekrenkt wordt, wordt het roeping tegen te spreken. Ik kan dit te vrijmoediger doen, omdat niets onbetamelijks mij drijft en ik op eene gebeurde zaak niet iegeer na te pleiten, terwijl ik noch tegen hen, die de zaak hebben uitgevoerd noch tegen de Synode eenige rancune gevoel. Zoo zal ik eene andere lezing geven naast genoemde artikelen, dan kan ieder vergelijken.

In Art. 163 leest men, dat ik mijn ontslag vraag en •daarbij een paar verzoeken doe. Men vraagt mij, hoe dit mogelijk was: of ik dan eene schoone betrekking, door mij steeds met zooveel lust waargenomen, zoo gemakkelijk, omdat ik mij ongesteld gevoelde, heb laten varen?

Maar de zaak is niet aldus en ik heb daartoe geen.initiatief genomen, gelijk hier voorgesteld wordt. En dat gansche artikel is niet van mij, doch van den Secretaris der Synode. En nu ik het thans nog eens nalees, terwijl ik er toen men het voorlas niet veel acht op geslagen heb, zeg ik: het mag van mij niet zijn, het kon niet zijn in mijn geest; het is niet in de orde der zaken, maar door een tour de force in de notulen geraakt.

Wat is dan gebeurd? Ziehier wat ik aangeteekend heb. In eene geheime zitting der Synode ben ik aangeklaagd en veroordeeld geworden. De Docenten waren daarbij niet tegenwoordig, maar ook ik zelf weet tot op heden niet wat er gesproken is. Doch van achteren zijn mij de dingen duidelijk.

Er is een woord uitgesproken op de Synode, in het begin, dat, toen het uitgesproken werd, mijn ooren voorbijging doch naderhand maar al te goed begrepen is, naar mijne overtuiging een zeer kenmerkend woord, dat een helder licht werpt op deze gansche treurige geschiedenis, een woord dat, helaas! mij gegolden heeft: „President", zoo zeide een lid, „er zijn sommigen, die begeeren iemand het kopje af te doen; doch zoo op eens kopje af, dit is mij wat kras". De begeerte dier sommigen is uitgevoerd.

Des avonds toch, na die geheime zitting, ontboden by het Moderamen der Synode en .in naam der Synode ontvangen, begon de President mij op eens te overvallen met de meest harde beschuldigingen: „onbekwaam tot het opvoeden, ongeschikt om Docent te zijn". Ik vroeg wat er gaande was, en wie mij had zwart gemaakt, en wilde mij verdedigen, iioewel het dingen zijn waarop men zich moeilijk verdedigen kan. Dit was niet noodig, „ik moest bedanken", het eene woord volgde met klimmenden nadruk boven over het andere heen, om mij die twee motieven te doen gevoelen en tot een besluit te dringen, wat men zelf niet nemen wilde. O welk eene drijverij! Maar ik heb de motieven niet gevoeld en het is geen hoogmoed of gemis van zelfkennis, wanneer ik ze tegenspreek en geheel voor de verantwoording laat van die ze hebben aangevoerd. Daarom wilde ik op dien grond niet bedanken. En ik verzocht op de vergadering te mogen komen, om niet ongehoord gevonnisd te worden. En toen „dit niet kon, althans bezwaarlijk" en „ik dadelijk moest besluiten, daar anders finantieele schikkingen moeielijker zouden worden", ben ik er toe gekomen te repliceeren: „indien de Synode van mij af wil, laat ze mij mijn ontslag geven om redenen van gezondheid". Want ik kon die motieven niet toegeven, mocht mij niet laten dwingen, kon ook niet blijven en bedacht dat de taak mij op den duur zwaar zou vallen, vooral ( met het oog op het orgaan, dat men tot spreken noodig heeft. Zoo was ik voor mij zelven verantwoord.

De President, deze rede dadelijk tot de zijne assumeerende, zeide: „dit kon wel". Doch neen, het was met genoeg en men leide mij eene formule voor (Art. 163). Deze heb ik herhaaldelijk van de hand gewezen. _ Want zij accordeerde niet met mijne gevoelens en evenmin met de beschuldiging, en ik gevoelde aversie van tegenovei een plan gesteld te worden, in een oogenblik, wanneet men in ééne minuut over zijn leven beslissen moet en onder zulk een athmosfeer is gebracht, dat men zich van woorden en formulen geene nauwkeurige rekenschap geven kan. Ik heb het ding niet onderschreven, maar ten slotte met een laissez aller bejegend. ^

Nu ik echter zie, dat het in de Notulen gebruikt wordt, zou het onbillijk zijn mij daardoor te laten binden en jammerlijk figuur te laten maken. Inderdaad men moet geen gevoel hebben om zulk een voorstel, in zulke omstandigheden, na zulke praemissen en instances, iemand te kunnen voorleggen, en, daar ik — men vergeve nul, indien ik personen hierin mengen moet, wier goede trouw ik niet verdenk — het Moderamen toch wel anders kende, ben ik in de grootste verwarring gebracht.

Hoe zou ik toch in zulke oogenblikken, na, zonder vorm van proces, als ongeschikt afgekeurd te zijn, lust hebben om te vragen om verder nog over den tijd, wanneer it zou ophouden met doceeren en over finanties te ondelhandelen. Dit weet ik v/el, en mijne vrienden weten 't ook, dat ik mij van 't oogenblik af, dat die avondzitting heeft plaats gehad, als afgezet beschouwd heb; ook heb ik later in het minst niet onderhandeld. Herhaaldelijk heb ik gevraagd, of dit nu alles in naam der Synode geschiedde. De President verklaarde, na tej sluiten der vergadering: „nu zijn wij geen Synode meer! Dit is de geschiedenis.

Nu beginnen de notulen: Art. 163. En op de basis van dit artikel gaat de Synode voort. Hoe is dit? Heeft de President dan niet ingelicht? Wel mogelijk! AlthanS' toen er navraag gedaan werd, door praeadvisfterende leden, wat gebeurd was, hoe het mogelijk was, werden de vragen afgesneden en de zaak geëxtingueerd.

Intusschen, nu de zaak uitgevoerd is, laten de notulen de motieven, die gisteren dienst gedaan hebhen, rusten en gaan in eene andere baan. Hoe dit zij, weet ik me'i maar op die manier komen zij zeer logisch tot de claiigule van Art. 203, waar de gansche verantwoording ten slotte op mij geworpen wordt en volgens welke ik de Beschuldigingen zelf zou bevestigen.

Immers wat staat in Art 203? Vooreerst, dat er eene

beschikking gemaakt wordt betreffende een jaargeld of een wachtgeld. Deze passage ga ik voorbij. Ik heb niets gevraagd en kon niet in mijne betrekking blijven, zoodat ik het beschouw, als mij geschonken; aan de andere zijde echter, daar men het recht miste — juridisch genomen — om mij aftezetten en ik altijd op mijn post geweest ben, had men mij niet zonder emolument kunnen laten gaan. Doch nu wordt daaraan toegevoegd, dat ik mij weer dienstbaar stel, dienstbaar om aan de Bazuin bezig te zijn en aan de School les te geven tot de nieuwe Docenten hunne betrekking zullen aanvaarden, en mij wordt in den mond gelegd, dat ik daarvoor op deze voorwaarden het jaargeld aanneem en summa summarum! voor deze verbindtenis bedank. Maar hoe zou ik zoo doen? Door allen uitgestooten en dan aldus te doen: wat voor soort van onderworpenheid zou dit zijn? En hoe zou ib die laatste voorwaarde kunnen toestenomen: nog dienen aan de School. Ik kon dien gedachtengang niet volgen, en hoe is het mogelijk, dat men mij niet vatte, toen daar een enkel woord in 't voorbijgaan over gewisseld werd. Maar welnu, dan zeg ik thans: gij moet zulke verplichtingen niet stellen; wie zou daarin treden? Vervolg mij niét met uwe notulen, met woorden, niet door mij verzonnen, maar tegengesproken! Maak mij niet dat, waarvan gij mij beschuldigt! Want aan de School te dienen, waar elk, mijns ondanks, mijne positie kende, door de medelijdende blikken aangezien van leerlingen, wier respect ik tien jaar lang genoten heb, dit ware absurd en onzinnig genoeg om volkomen de beschuldiging betreffende de paedagogie te rechtvaardigen. En in de Bazuin te schrijven, terwijl de motieven van den President, dooft Jien die ze vernemen uitgebreid of anders uitgelegd, officieus de ronde doen, zoodat ik onmogelijk gemaakt ien, het ware een knechtelijk werk. In het raam der Synodale artikelen kan ik mij dit verlangen verbeelden; maar, deze methode daarlatende, wil ik mijne zelfstandigheid handhaven. Dit is, ik weet het, eene afkeuring van het beleid van den President, doch ik heb daartoe iet recht. En het spijt mij inderdaad, dat het lot mij treffen moet van zoo te moeten spreken.

Gelukkig echter weet ik iets. En ik zal het niet zeg-Sen om zoowat te compenseeren, maar het is geheel Biijne overtuiging. Wat dan?

Ik weet, elk neemt, wel is waar, den last der verantwoording zijher woorden en daden op zich, maar het is ^et groot onderscheid. Mij komen gedurig die sommigen Voor de gedachte, van wie getuigd is, dat zij iemand het ^opje wüden afdoen. Ik paste niet in hun opvoedings-«ysteein, gelijk ik een afkeer heb van het hunne. Inderdaad, indien men in de Atheensche routine geloopen heeft en de zelfbeheersching en regelmaat heeft leeren waardeeren, dan schrikt en huivert men voor zulk een soort van opvoeding en men vraagt, niet verstaande waar het heen moet: wat is dit? Non Marte, sed arte! niet kopje af, maar iemand, zooveel doenlijk, een goed hoofd geven. Zoo heb ik mij steeds bevlijtigd mij naar de beste paedagogen te vormen, juist omdat ik dit voor het moeielijkste van mijne taak hield. De manier, welke Socrates aangeeft voor de opvoeding, de Platonische grondslag van de liefde, door een tegenwoordig schrijver „belangstelling" genoemd en veel wat men dienaangaande in den ouden van Heusde vindt, doch alles Christelijk en zelfstandig opgevat •— niet het vaksysteem onzer Schoolwet — hadden mijne sympathie. Overigens, hoe ik opgevoed heb, weten zij die mij van nabij kennen, en of men tot mij zeggen mag: „gij kunt niet dooeeren", kunnen zij beoordeelen. Het is niet om van mij zelven te spreken, dat ib dit zeg, ik weer slechts de onteering af. Ik zal ook niet zeggen: ik kan opvoeden. Wie zal het zeggen: hij ware de grootste zot. Maar de beste leeraar is het meest leerling. Die zijn leven lang schoolmeester is geweest en zich bevlijtigd heeft den mensch, en wel bepaald het kind of den jongeling, te leeren kennen en te leeren leiden, hij zal moeten bekennen, indien hij recht gevoelt, dat zijn werk slechts „ten deele" is. Eene andere zaak is het, wanneer ib zeg niet te weten, waarom ib het vertrouwen der Kerb heb verbeurd. Ib heb de overtuiging onder de moeielijbste gegevens de beste methode gezocht te hebben en heb vrede bij de gedachte, welbe toch boven alles gaat, een paedagoog geweest te zijn tot Christus. Wat ib gezien heb, heb ib gesproken, dat de plant der oude wereld in deze haar bloem bon bloeien.

Oob verwachtte ib heil van het samengaan der Gereformeerde idee met vormen uit de klassieke opvoeding, gelijk ik ze had gevat; maar — teleurstelling is 's menschen lot! — het is mü afgesneden daartoe in dien kring te arbeiden, en het smart mij, zulk een broon en loon gevonden te hebben.

Hoe dan: heeft men mij bwaad willen bejegenen? O neen, maar ib beklaag miJ, dat die „sommigen" mijne beoordeelaars en misschien mijne rechters tevens moesten zijn. Niet omdat ib nog aspiraties voor mij zelven zou beoogen beblaag ik mij; maar ik had nooit gedacht zoo iets te zullen ondervinden. Ach die sommigen! Die donkere figuren! Ik zie ze achter den President en hunne gedachte in hem gestalte erlangen: htj gaat de daad uitvoeren! Zoo jaagt de een den ander; men spreekt de meest harde beschuldigingen uit en indrukken gelden voor bewijzen, men maabt zijn woorden driedubbel hard om des te meer in de engte te kunnen drijven, men doet ongehoorde dingen, die nergens ge-beuren; intusschen de dwaasheid is geschied, de gevolgen blijven, personen worden zedelijb opgeofferd en erger nog tentoongesteld, en hij, die het doet, en hij, die het ondergaat, de een zoowel als de ander, zij worden de dupe van de drijverij.

A. STEKETEE.

A. G.

Art. 163.

Do Voorzitter deelt namens den - Docent Steketee mede, dat deze, ia aanmerking nemende, dat zijne fysiek© faachten ontoereikend zijn om te tunnen voldoen aan^ de veelzijdig© en veelomvattende eischen, aan een nauwgezette vervulling van de betrekking van Docent aan de Theol. School verbonden, overgaat tot de overigens voor hem smaitelijke taak, om bijl deze Synode eervol ontslag uit genoemde betrekking aan te vragen; met verzoek tevens, dat deze Synode in nader overleg met liem trede, wat den tijd betreft, waarop dit ontslag ingaan zal, en wat de finantiëele zijde der zaak aanbelangt.

Art. 164.

De Voorzitter vraagt of er ook bij een der leden bezwaar gevonden wordt om dit gevraagd eervol ontslag te verleeneïi. Het blijkt, dat zulks bij' piemand het geval is, zoodat aan Docent Steketee het gevraagd eervol ontslag wordt verleend, onder dankbetuiging voor de toewijding, waarmede hij, zich steeds aan zijne taak beeft overgegeven.

Art. 203.

Intusschen wordt gesproken over bet bedrag van het wachtgeld, nittekeeren aan den Docent Steketee. In verband daarmede wordt de vraag behandeld: wat te doen, ingeval het inkomen, Z.Eerw. door eene eventueele roeping als leeraar eener gemeente verzekerd, beneden dé som van het te bepalen wachtgeld is?

De Synode besluit in dezen:

Aan den Oud-Docent A. Steketee wordt een jaarhjfcsoih wachtgeld van. twaalfhonderd gulden verleend, tot tyd jen wijle dat hiji eene betrekking naar zijne keuze aanvaardt, in welk geval ibiji met bet Curatorium in nader overleg kan treden omtrent de hoegrootheid van het alsdan, zoo noodig, nog nittekeeren bedrag.

Tevens verlangt de Synode, dat biji daarvoor zijn© brachmet de daaraan verbondene voorwaarde, en zegt der Synode voor 'hare beschikking dank. Hij ^al, met behoud van bet voUo traktement, in dienst blijven totdat de nieuwbenoemde Dooentenl hunne betrekking aanvaarden.


1) Voor liet gemak van den lezer laat ilc de bewuste artikelen hier volgen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Protest tegen een paar Artikelen¹) van de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, gehouden te Zwolle.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's