GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lood om oud ijzer.

Prof. Ku-yper heeft in „De Heraut" een breed artikel geschreven, waarin hij de „kerkrechtelijke bezwaren" eens aan den tand gaat voelen. Men hoort in de kringen van dr G. telkens de klacht dat, i n d i e n er af te zetten viel, dit nOg nooit had mogen gebeuren op de manier die de synode volgde; men grijpt dan ook de brochure van dr Lonkhuyzen aan, gelijk ook enkele niet-medestanders van dr Geelkerken dit doen. Prof. Kuyper zegt nu:

Immers, — en laat ons daarop nu eens in de eerste plaats mogen wijzen, — voor de feitelijke .; uitkomst van het geding van dr Geelkerken zou het • geen het minste onderscheid hebben gemaakt, of men ' . den weg bewandeld had, dien de Synode volgens: deze critici had moeten bewandelen.

Had men den weg gevolgd, zegt de hoogleeraar, dien de bezwaarden alleen deugdelijk achten, dan

Dan zou 'de Generate Synode van Assen, na verklaard te hebben, dat Dr Geelkerlïen afweek van de belijdenis, de zaak hebben moeten terugzenden naar id; e Classis Amsterdam, natuurlijk met den last om tot afzetting s van Dr Geelkerken over te gaan. Er behoeft geen de minste twijfel over te bestaan, dat , i^i„die, ', ; Clas0is Amsterdam dan in, dien zin zou gehan-

deld h»bhen. Dr Geelkerken zou dus door de Classis Amsterdani geschorst en afgezet zijn. En evenzeer is het duidehjk, dat noch Dr Geelkerken noch de Kerkeraad van Amsterdam-Zuid zich aan dit vonnis zouden, onderworpen hebben. Het conflict zou derhalve evengoed zijn gekomen, want het bezwaar van Dr Geelkerlcen en zijn Kerkeraaid school niet daarin, •dat de Synode dit schorsings-en afzettingsvonnis uitsprak, maar uitsluitend en alleen, dat dit vonnis naar hun oordeel onrechtvaardig; was.

Vervolgens lezen we:

Eenig principieel verschU zit er dan ook - niet in, 'OÊv een Classis dan wel een Synode zulk een •vonnis uitspreekt, want Classis en Synode zijn beide m eerder e veiig: a, derin, gen. Zulle een principieel verschil zou er wèl wezen, wanneer men beweerde, idat alleen de Kerk er-a ad de bevoegdheid heeft een predikant af te zetten; maar wie zulks beweerde z'öu in strijd komen met onze Eerkenorde, die deze hêyoegdheid aan de Classis, dus aan de meerdere A'ergadering toekent. Ook de opmerking', die men wel (gemaakt heeft, dat een meerdere vergadering; (Classis) volgens onze Kerkenorde een predikant alleen afz ett'e n mag, maar hem niet mag schorsen, zooals de Synode 'van Assen deed, omdat in Artikel 70 het recht tot schorsing wordt toegekend aaai den Kerkeraad, waartoe hij behoort, met den nahurigen Kerkeraad, doet toch meer denken aan kleingeestige letterknechterij dan aan een gezonde opvatting onzer Kerkenorde. De bedoeling van de Kerkenorde is duide^ lijk genoeg, da, t de lichtere straf van schorsing wel doo]' den Kerkeraad met een naburigen Kerkeraad mag wonden uitgesproken, maar niet de zwaardere straf van afzetting. Dat de Classis of meerdere vergadering, die de zwaardere straf mag' toepassen, d.w.z. de afzetting', niet ook de lichtere straf van ^^'^ niemand be-.sCtoj^tng^& fil'MBJïfe^^ w^^^t^S^^P^yS|? < lftl%^$'

Wat het thans, naar men zegt, dr Geelkerken ontnomen echt van beroep betreft:

Zelfs zou het praotisch hébben gemaakt, of de Synode van Asseii' aan dë Classis Amsterdam had opgeih? agen het schorsingsof aizettingsvonnis uit te spraken, want zoodra een Classis dit op last der Synode doet, is er geen appèl op een meendere veiigadering meer mogelijk, lomdat ide Classis dan met Synodale autoriteit handelt ; eii niet anders dan de uitvoerster is van hetgeen de. Synode besloten heeft.

Voor de afzetting schrijft hetzelfde artikel:

'En precies zoo staat het met het tweede bezwaar, |.dat de Synode geen Kerkeraad of Kerkeraadsleden •m: a|S afzetten, maar wanneer een Kerkeraad een beslissing der Synode niet erkennen wil, alleen had mogen verklaren, dat de Kerkeraad zich daardoor aan het verband der Gereformeei'de Kerken onttrokken heeft. Had de Synode het laatste gedaaii, zoo zegt men, dan zou ze in haar recht zijn geweest; maar de, wederspannige kerkeraadsleden afzetten, emoclit de Synode niet. Gesteld dat deze critiek juist .was en de Synode den door de critici aang: egeven weg bewandeld had, dan zou ook dit voor de practisclie uitkomst weder geen het minste verschil hebben [gemaakt. De Kerlveraad van Amsterdam-Zuid zou dan evenzeer als nu buiten het kerkverband zijn gesteld; een nieuwe ker^keraad zou geformeerd zijn tegenover den schismatieken kerkeraad en de scheuring van üo gemeente in twee deelen zou evengoed het gevolg zijn geweest.

En over de vraag, welke beschouwing hier in geding omt:

De potestas iurisdictionis, de macht' om tucht te oefenen, komt volgens de Independenten aan de Synode niet toe. Stelliger en duidehjker kan het wel niet wiorden uitgesproken. Degenen, idie deze bevoegdheid om tucht te oefenen ook üians aan de Synode ontzeggen, hebben dus wel in te zien, dat ze daarmedei _n i e t het gereformeerd standpunt i n n e-men, maar precies hetzelfde zeggen, wat de Independenten als geloofsdogma verkondigen.

Tenslotte volgt deze conclusie:

En volkomen terecht heeft daarom Dr A. Kuyper 'in zijn Tractaat der Reformatie gezegd, dat. • „het verschil tussclien ons en de Independenten juisf daarin bestaat, dat volgens hen de deputaties va» meerdere kerken wel oonferentiën mochten houden> maar nooit classicaal of synodaal gezag over de enkele kerken konden uitoefenen, ook niet zoolang ze in kerkverband waren aaneengesloten, waaa'tegenover de gereformeerden het beginsel vasthouden dat het gezag van Christus over geheel Zijn kerk gaat en dus ook de tucht van meerdere kerken noodzakelijk was om de enkele kerken te houden in de paden des Woords" (blz. öO) of zooals het twee liladzijden vroeger heet: „opdat dit locale uitgangspunt (t.w. van de plaatselijke kerk) aan de grootsche en heerhjke gedachten van de eenheid der kerk geen afbreuk doe, moeten deze kerken met elkander ia verband treden en onderling tucht en duy 'gezag over elkander uitoefenen; vandaar niet een classicaal bestuur, maar de heerlijke inrichting der classis en synode." (blz. 48).

Eén voor één worden de bedenkingen weggenomen et gaat rustig, stuk voor stuk. Maar het gaat dan ook te zekerder.

Prof. Haitjema o. s. over Assen

We maakten reeds melding van de felle critiek, die de ^oiifessioneele leidslieden, prof. Haitjema en dr Kromigt, op Assen oefenden. Prof. Bouwman schrijft erover n „De Bazuin"

Zelfs kon het vvél-èeiis zoo zijn, ; darrii'èn, om m de Hervormde confessioneele kringen vereeniginig te bewerken, een slag moest doen naar de Gereformeerde kerken, Als de leidslieden in de confessioneele vereeniging erkenden dat de Gereformeerde kerken trouw opgekomen waren voor de handhaving van het gezag der H. Schrift, zouden de trouwe broeders en zusters wel eens kunnen zeggen: „Onze plaats is in de Grereformeerde kerken, want daar wordt het recht van Christus, den koning der kerk, gehandhaafd. Hei was daarom ook voor de trouw aan de Hervormde kerk noodig aan de vrienden duidelijk te maken, dai de Gereformeerde kerken^J^; , ]gertucht geheel verkeerd hebben toegepast.

En dan komt de verklari'ilg, die moet afschrikken; Gij ziet, hoe verkeerd het is de vaderlandsche kerk te verlaten, want er begint in de Gereformeerde kerken een rationalistische strooming op te komen.

Maar afgedacht hiervan moeten wij de vraag stellen: Is de beschuldiging van Dr Haitjema wel juist. Wij erkennen dat ideeën der Aufklarung nauw verbonden waren aan de kwestie Geelkerken, maar het was juist de bedoeling der 'Synode deze verkeerde beginselen te bestrijden. Zonder zich te~ verliezen in eene splinterachtige redeneering heeft de Synode duidelijk uitgesproken „dat in de zaak Dr Geelkerken niet in geding is een of andere exegese van Genesis 2 en 3, maar dat het gaat om geloof of niet-igeloof van hetgeen de Heilige Schrift ons in deze hoofdstukken als zaken en feiten mededeelt". Het schijnt, dat Prof. Haitjema meer studie gemaakt heeft van wat Dr Geelkerken en de zijnen hebben geschreven, dan wat de Synode van Assen zelf heeft besloten.

Tegelijkertijd schrijft dr P. J. Kromsigt nog in „Do Gereformeerde Kerk" over de synode van Assen:

Zij is bovendien zoo, typeerend voor heel de houding en de mentaliteit der gescheidene kerken, dat zij waarlijk wel eens van verschillende zijden mag worden bezien juist door vrienden van de Nationale Kerk, die vóór alle dingen willen vasthouden-in geloof aanGods genadeverbond. Wij hopen dus hartelijk, dat thans vooral de afgevaardigde ambtsidragers van vele Gemeenten onzer Ned. Herv. Kerk, maar ook vele gewone, gemeenteleden op hun post ïp2ullen zijn. Waarlijk, hier mag men toch wel zeggen: **'„het geldt uwe zaak!"

Het is verblijdend, dat de zaak van de Gereformeerde kerken zoo voor de Herv. kerk van beteekenis is. Gewoonlijk staan „gescheidenen" buiten het leven. Tegenwoordig nemen ze de leiding.

Maar dat genadeverbond in den Staat der Nederlanden — prof. Haitjema zegge ons, of dat misschien ook „wereldsche" theologische spreekwijze is.

Dr Geelkerken gehuldigd door niet-Gereformeerden.

Prof. Bouwman zegt in „De Bazuin":

De heer M. van Wichen verklaarde op deze vergadering dat zij Dr Geelkerken Avilden eeren, omdat hij zoo krachtig was opgekomen voor de gewetensvrijheid, tegenover de Synode van Assen, die door haar pauselijke uitspraak de reformatorische vrijheid had aangetast. Dr Geelkerken heeft een manhaftigen strijd voor het levende geloof gestreden, en heeft tegenover de daad van geweld en dwang tot uiterlijk conformeeren gesteld den levenden drang tot innerlijk reformeeren.

Merkwaardig is dat Dr G. zich tot deze huldiging leende; en dat hij' zijn bijzonderen dank uitsprak aan allen van zoo verschillende gezindheid, die met hem sympathiseerden. Men moet nog al heel gevoelig zijh voor eer om, van uit het gezichtspunt als in die vergadering werd geopend, zich te laten huldigen.

Hoe is deze huldiging te rijmen met het oprichten van Comité's ter bevordering van de eenheid in en met de Gereformeerde kerken?

Maar uit een en ander blijkt welk een stemming er leeft in vele zoogenoemde orthodoxe kringen tegenover de Gereformeerde kerken.

En ds Laman merkt op in „Geref. Kerkbl." voor Drente en Overijsel:

Het album bevatte de namen van ruim 600 personen van do meest uitloopende richtingen en overtuigingen.

Eigena, ardig, dat in een kolom vak daarnaast, onder een geheel andere rubriek, sprake is van synthetisch.e muskus, een aromatisch handels-artibeL

En toen moesten we onwillekeurig denken aan de synthetische muskus, die in deze-hulde-betuiging van dit gemengde volkje haar evenbeeld heeft.

Nu rekenen we dit bedrijf aan deze menschen niet zoo heel zwaar aan.

Ze hebben van gewetensvrijheid, van Herv'Orming en Protestantisme niet het meeste verstand.

Hun vrijheidsidee is de onze niet.

Maar wat wel te betreuren is, is dit. Dr Geelkerken ook deze hulde weer aa.nvaardde, en ook deze geuren weer met welgevallen opgesnoven heeft.

Over de sympathiebetuiging van „den jood Jacob Co^ hen" bij de intrede van ds Buskes zegt ds 'Velders, missionair predikant voor de zending onder de Joden:

Eigenlijk is het een brief aan Dr G. En in den brief ontbreekt weer het adres. De stijl was niet joodsch. Een jood, die zóó schrijft efi over zoo'n onderwerp, wil den Talmud nog al eens imiteeren, maar dit schrijven was meer imitatie van Nietsche met zijn „alzoo spreekt Zarathoestra". Ja, ja, een „cohen" misten wij nog in de belangsteüing. Maar nu heeft hij gesproken en gedoegond (gezegend). Want een „cohen" (priester) doegent. Maar wanneer „doegende" een „cohen" een predikant, die toch de joodsche leer als valsch belijdt?

Die assimilatie is wel wat erg.

Is dat enthousiasme of grofheid?

Is er verdwaling en verdwazing bij' den jood?

Of gebruikt de man, die jood af is zijn (? ) joodschen naam voor anti-joodsche doeleinden? „Harei at mekoedeesjes" zegt de man onder de Goeppoo-. En misschien heeft de ex-dominee van Oosterend dat ook wel gezegd. En ik hoop het. Predik dien „Cohen" maar den Christus, opdat hij' Hem gewijd worde! Dan hebben de KUle en de Kabbron (doodgraver) niets meer aan hem en het Kaddiesj behoeft voor hem niet gezegd te worden, omdat hij dan door den H. G. geleerd heeft, dat Jezus van Nazareth voor tijd en eeuwigheid redt.

Deze dingen worden niet opgemerkt om iemand te vervolgen. Maar wel om de vervolgde Geref. Kerken te verdedigen. Men huldigt dr Geelkerken tenslotte niet om zijn beter inzicht, maar omdat hij in hun oog niet aanvaardde de consequenties van de idéé eener belijdende kerk, die hij toch zeide te willen.

Die hulde moest dr Geelkerken verlegen maken zoolang hij nog zoekt naar argumenten voor zijn bewering, dat hij niets tegen de aan een belijdenis gebonden kerk heeft. Want zijn huldigers hebben 't daar wèl tegen. Terwijl ze de Geref. kerken veroordeelen, toonen ze, dr G.'s brochures slecht gelezen te hebben.

Zelfverblinding.

De zelfverblinding van dr Geelkerken wordt den laatsten tijd duidelijker dan ooit. In de „Overt. Kerb." schrijft, hij een zeer lang artikel, dat dezen kop heeft:

Unfaire taktiek. Herhaaldelijk komt mij den laatsten tijd ter oore, dat van zekere zijde — onlangs nog op een „meerdere vergadering" van Gereformeerde Kerken — wanneer men niet in staat blijkt, de „bedenkelijke uitlatingen" en „kettersche gevoelens", welken ten laste van Dr G. zouden komen, uit de stukken aan te wijzen, toevlucht genomen wordt tot de bewering: „de broeders moesten maar eens weten, wat Dr Geelkerken ter Synode te Assen, allemaal gezegd heeft!"

En waaraan deze staart is:

Ik kan mijn verontwaardiging over zulk een verachtelijke taktiek nauwelijks binnen zekere perken houden. Te minder, omdat Dr Dijk, de 'Voorzitter der Synodale Commissie, bij het „broederlijk" afscheid, dat hij te Assen aan het einde van den tweeden en laatsten dag van mij nam, nog eens nadrukkelijk vaststelde, dat ik alleen mijn geschriften voor mijn rekening nam, en alleen op grond daarvan mijn gevoelen kon worden vastgesteld. „De broeders moesten eens weten. ...!" Inderdaad, al mijn Gereformeerde broeders en zusters moesten eens weten! Maar ik zal voortgaan er voor te zorgen, d a t zij a 11 e s te weten komen.

Het is wel merkwaardig, dat deze ontboezeming werd gepubliceerd in dezelfde week, waarin de „Nieuwe Haagsche Courant" verslag gaf van de rede, die dr Geelkerken in Den Haag gehouden heeft. Zich verdedigend tegen het verwijt, dat — om in zijn eigen taal te spreken — „wanneer hij niet in staat bleek, de roomsche onfeilbaarheidsverbeelding en de mechanische binding, welke ten laste van de Asser synode zouden komen, uit de stukken aan te wijzen, door hem toevlucht genomen wordt tot de bewering: de broeders moesten maar eens weten, wat dr Geelkerken ter synode te Assen allemaal gehoord heeft".... riep spr. uit: „Wat zijn in het verband van deze zaak nog particuliere gesprekken"?

Zóó staat de zaak dus: voor dr G. bestaat geen particulier gesprek meer; hij schrijft in de krant, wat hij alleen kan weten uit strikt vertrouwelijke brieven; hij reist het land rond, om te zeggen: de broeders moesten eens weten, wat prof. v. Gelderen heeft gezegd, en wat prof. Kuyper heeft gezegd en wat prof. Bavinck heeft gezegd en wat prof. Aalders heeft gezegd.. .. maar als een ander eens zou beginnen te zeggen: „Wat zijn in dit verband nog particuliere gesprekken? " dan barst het onweer los.

Het fraaiste is, dat dr G. zijn inlichtingen ook wel weer zal hebben.... uit „particuliere gesprekken", die niet altijd betrouwbaar zijn.

Natuurlijk is 't glad verkeerd, als iemand beweert, wat niemand controleeren kan. Precies zoo verkeerd, als het bij dr Geelkerken is, die zich week aan week bezondigt aan hèt door hem heftig gestriemde kwaad. Maar dr G. moest hier liever zwijgen. En bedenken, dat, wat men ook van de zittingen der synode moge vertellen om zijn óngereformeerd-zijn te bewijzen, het toch niet gemakkelijk dezelfde bewijskracht zal hebben als zijn publiek voorgedragen beweringen over vliegmachine en Zita, waarover ik reeds schreef, of zijn gepubliceerde artikelen over „De Bijbel Gods Woord". Hier b e w ij s t hij tienmaal duidelijker dan alle betreders van synodale appartementen, dat hij niet gereformeerd meer is.

Mogen we na dit Kerkbode-artikel er op rekenen, dat dr G.-nu ook eens ophoudt overal rond te bazuinen, dat hij in dit en dat Asser kamertje dien en dien hoogleeraar zoo radicaal verslagen heeft.... „de broeders moesten 't eens weten"? Heusch, voorloopig trekken we daar de schouders voor op.

De vensterruit.

Dr G. Bouma bespreekt in „Geref. Kbl. v. Ov. en Drente" dezelfde beschouwingen van dr Geelkerken over „den bijbel Gods Woord" als in de rubriek „Kerkelijk ïeven" in ons blad werden beoordeeld. Het feit, dat ze hier besproken worden, zal ook de belangstelling wekken voor wat dr C. Bouma, geheel in denzelfden zin, opmerkt. Handelend over „de door dr Geelkerken gebruikte vergelijking van de H. Schrift bij een spiegelruit" (waardoor heen we het landschap, waar het toch eigenlijk om te doen is, kunnen zien) zegt dr Bouma:

Een vensterruit is geen middel om iets te zien. Ze is alleen een niet-belemmering om te zien, wat buiten is. De muur is een belemmering. En de vensterruit is een gat in den muur. Die ruit brengt op zichzelf niet de minste kennis. Ze heeft geen eigen inhoud. Zij verspreidt over het landschap buiten geen licht.

Maar daarom kan ze ook niet als beeld worden gebruikt ter verduidelijking van de helderheid van Gods Woord.

En later:

Voor haar helderheid gebruikt de H. Schrift steeds

een ander beeld. Niet van de lamp.

Immers:

Zoo doet de lamp meer dan de spiegelruit. De"eer; s'tè geeft licht, de laatste niet. Met de eerste kunt ge gaan op het donkerste pad. Maar als ge in den donkeren nacht door de ruit naar buiten tuurt, ziet ge niets, niet eens den wèg. "Ware de Bijbel als een spiegelruit, dan zou het licht voor den weg nog van elders moeten komen. Door bizondere openbaring buiten de Schrift om. Ja, dan viel zelfs de Schrift als openbaring wèg.

Hierna volgt de conclusie:

En de geschiedenis der laatste tijden heeft laten zien, dat scheeve vergelijking maken een euvel is, waaraan Dr Geelkerken mank gaat.

Maar daarom heb ik apart even dit beeld onder handen genomen; opdat in het licht gezet worde, dat Dr Geelkerken niet de man is van wetenschappelijke redeneering en logische argumentatie, waarvoor velen in den lande hem houden.

Want, zooals in alle dingen nu wel duidelijk geworden is. Dr Geelkerken is ook hier er dicht bij, maar dat wil zeggen, hij is er vlak naast. Wat nauwkeuriger nazoeken, een weinig meer wetenschappelijke bezinning, en Dr Geelkerken had'deze onwetenschappelijke voorlichting niet gegeven en deze scheeve, ongehikkige vergelijking niet gemaakt.

Misschien zullen sommigeii weer denken aan een bittige vervolging van dr G.

Het is er ver vandaan.

Indien dr G. iemand was, die op gewone wijze voor het front trad, het zou geen zin hebben, hem te beschuldigen van onwetenschappelijk redeneeren, van innerlijke tegenstrijdigheid of van gebrek aan doordenken, als hij zijn tegenwoordige theorieën nog gereformeerd noemen wil.

Maar men vergete niet, dat 3 redenen nopen, telkens weer hierop te wijzen. Ten eerste: dr G. leeft in bewuste oppositie tegen de Geref. kerken en tracht te bewijzen, dat geloovige wetenschap tegen die kerken en vóór hem pleit. En dat is een groote vergissing, die de anderen dwingt, juist op dit punt hem tegen te spreken. Ten, tweede: het moet duidelijk worden, dat zij, die nog idealen hebben voor de ontwikkeling van het gereformeerde leven, zich moeten ontdoen van de verwachting, dat dr G. van één dier idealen een bewuste, consecxuente, wetenschappelijke uitwerker is. Ten derde: — en hiermee beantwoord ik tevens eenige briefschrijvers — omdat bét naar mijn meening ook voor den kansel goed is, dat de menschen weten, dat dr Geelkerken zich juist op w e t e n-schappelijk gebied telkens vergist heeft. Men behoeft in deze dagen geen preeken te houden om de menschen te waarschuwen tegen de wetenschap. Want het conflict Geelkerken contra de Geref. kerken is geen strijd tussohen wetenschap en geloof. Men kan liever waarschuwen tegen onwetenschappelijkheid, tegen te weinig wetenschap, tegen overhaasting en onrijpheid. Want vandaar is het verzet eekomen tegen de. belijdenis, niet van de „wetenschap . #Siïïï: ^S3& 'S5Ssrj''a.

Het raadsel van Galilea.

Dr C. Bouma schrijft in „Geref. Kbl. v. Ov. en Dr." over „Het raadsel van Galilea". Hij wijst op Galilea's aanvankelijke bepering. in het-hegin^ vaa. Christus' openlijk optreden.

Zoo heeft aanvankelijk een golf van geestdrift door Galilea gebeefd. De Galileërs volgden Hem te zee en te land. Ik noem alleen maar enkele plaatsen uit Mattheus:8:1; 9:8, 33, 36; 11:7; 12:15, 23, 46; 13:2; 14:13, 21; 15:10, 30; 17:14. Heel Galilea was in beweging. Ze zouden Hem zelfs Koning maken, Joh. 6:15. Judea bereidde Hem het kruis, maar het geestdriftige Galilea vlocht Hem een koningskroon.

En toen op het Pinksterfeest de discipelen spraken van de groote dingen Gods — waren het allen Galileërs. Vroeger was er nog één Judéër-bij geweest, — en dat was Judas, de verrader.

Het Christendom scheen eerst een zuiver Galileesche beweging te zullen worden. In Judea ploegde de Heere op harde rotsen, maar in Galilea was de bodem vruchtbaar. Christus en Galilea schenen, althans voor menschenoog, voor tijd en eeuwigheid samen te hooren.

Later evenwel gaat het den anderen kant uit.

Maar dan komt het raadsel. Na de lezing van dat Evangelie leze men eens de Handelingen der Apostelen door. Het verschil is frappant. Het Evangelie was vol van Galilea evenals Galilea vol scheen van bet Evangelie. Maar in de Handelingen lezen we bijna niets meer van Galilea. Slechts één maal wordt er gesproken van geme.enten in Galilea. En dan nog maar terloops. Galilea is op den achtergrond gedrongen. En later hooren we van Galilea niet meer. Het schijnt of het zaad in Galilea geen wortel geschoten en geen vrucht gedragen heeft. Judeg^omfeioip^en voorgrond en Galilea verdwijnt. - ffaxsf!0mf •

Nog sterker. In de Handelingen worden een paar maal de samenstellende deelen van het Heilige Land genoemd, om daardoor aan te duiden: éél Palestina. Maar daarbij wordt Galilea niet genoemd. Door de vervolging na den dood van Stefanus werden de discipelen verstrooid „door de landen van Judea en Samaria", 8:1.

En wat méér verbaast, in 1:8 geeft de Heere bij zijn hemelvaart den discipelen de opdracht, overal het Evangelie te prediken in de heele wereld, ook in het Heilige Land: En gij zult mijn getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria". Van het geestdriftige Galilea wordt met geen woord gerept!

Dr Bouma zal dit artikel vervolgen. We hopen nog wel eens weer er uit citeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's