GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SGHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Dooden-Zondag.

Over den. dooden-Zondag spreken zich nog eenige bladen uit. Waarschijnlijk willen de meeste lezers, zidi wel een voorstelling vormein van den gang der liturgie, gelijk deze in de Duinoordfceirk van Den Haag blijkt gevolgd te zijn. De Geref. Kb. v. Amsterdam-Zuid (het blad van de Geref. Kerk aldaar) geeft er de volgemlde beschrijving van: I

De dienst begint met een tamelijk breede orgel-' inleiding, waarin 'gewijde muziek den boventoon voert, maar waarin toch ook e; an fragment van den tneur-t marsch uit Beeüiovens „Eroïca" vooikomt. Het is wat men 'zou kunnen noemen, „uitvaarts"-muziek. Deze inleiding moet men zich, dewijl de zegen eerst later Volgt, daarom toch niet denken als een' eigenlijk buiten iden dienst vaUend voorspel, maar als een, hoewel ondergeschikt, toch wezenlijk bestanddeel. De bedoeling daarmede is, de aanwezigen te doen overgaan uit de sfeer van het dagelijksch' leven in die der gewijde, zich straks steeds meel' 00 noentreerende aandacht voor het hemelsch-religieuze, bij 'ben teweeg te brengen een stemming, een praedispositie van den geest, waardoor deze iontvankelijk wordt 'gemaakt voor de indrukken, welke zich aan de overdenking van het hemelleven verbinden. Daarna wordt gesproken (of gezongen? ): od nu is geen God der dooden, maar der levenden, , want zij leven Hem allen (Luk. '20:38), wordt de zegen opgelegd, de apostolische geloofsbelijdenis gelezen, door de gemeente gezongen Gez. 3:2 en S, en door allen staande gebeden. De opheffing vaa het Schriftwoord (op bet programma aangegeven als-„Introïtus" en daarmede dus in strekking ongeveer gelijk gesteld aan den zang bij het begin der Mis in de Roomsche kerk) kan men interpreteeren als' de redelijk-bewuste inzet van den dienst in zijn speciaal karakter als dooden-herdenking, nadat de muziek diert aanslag uit het gevoel heeft voortgebracht. De sprake van het gemoed wordt zoo geaccentueerd, verhelderd en verpuurd in de klare betuiging van het geestelijk verlicht verstand. Men kan deze paarwoorden echter niet beschouwen als een Schriftlezing, gelijk die anders in het begin van den dieast plaats ' vindt, en het eerste woord is niet aan God', die Zich in aansluiting aan het Votum in Zijn Woordtot de saamgekomen geloovigen richt, maar aan de gemeente, ilie aanstonds begint met het uitspreken der belijdenis. De aangeheven verzen uit Gezang 3:

, en: IX looft d'Apos'telschaar in heerlijkheid, o Heer! Profeten, Martelaars, vermelde.n daar Uw eer.

-Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand. Tot dat G'als Rechter eens de laatste viers-chaar-* . spant

vormen geen Amen-zegging op de belijdenis, maar zullen veeleer moeten worden gezien als de het gebed inleidende adoratie en lofverheffing.

iSfa het gebed gaat de dienst voort in de voorlezing van Joh. 6:21—28, waarin Christus zijn gelijkheid met den Vader betuigt in het opwekken ten leven en in het oordeelen, en het geloof in den Vader eii Hemzelven voorstelt als het middel om de eeuwige zaligheid deelachtig te worden. Met vers 4 van' Gezang 191, waai-in het blijde vooruitzicht van. de opstanding uit de dooden als begin van liet •eeuwige leven vertolkt wordt, antwoordt de gemeent€f •op dit deel uit het .Evangelie. Dadelijk wordt danechter opnieuw de Schrift "opgeslagen bij Openb. 19 VS 1—9, waar Johannes de stem der groote schare in het Hallelujah hoort, overgenomen door de voor •den troon nedervallende 24 ouderlingen en 4 dieren, , en waar op hef bevel der stem uit den troon alle dienstknechten Gods met een geluid als van vele wateren en als van sterke donderslagen dan sen nog machtiger lofzang aanheffen, terwijl de schare voortschrijdt naar de bruiloft des Lams. Duidelijk is hier het verband met het uit Joh. 5 gelezene; de tijd is opgelost in de eeawigheid, de belofte en het geloof zijn vervangen door de vervulling en de aanschouwing; het eeuwigheidspanorama ontrolt zich. Onmiddellijk hierna geschiedt eene inzameling, tijdens welke het orgel de hymne „Dies Irae, Dies illa" en de melodie van Gez. 109 ten gehoore brengt. Een prediking van 10 minuten wordt gehouden, gelijk te veronderstellen is in aansluiting met de gelezen Schriftgedeelten, en daarna sluit orgelspel de eerste helff van den dienst af.

De tweede reeks van acten vangt aan met het opheffen van Hehr. 11:39—-40 en 12: --2 (Deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad enz. en: aarom^dan ook, aizoo wij zoo groot eene wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, enz.), weer dus een z.g. Introïtus. Zich van de zitplaatsen ver-' heffende, bevestigt de gemeente het gehoorde weer' door het aanheffen van een lied, Gez. 44:2, waarin de eere wordt toegebracht aan Jezus, die door Zijn bloed den weg tot het priester-ea koningschap weer heeft ontsloten. Matth. 5:3—12 (de zaligsprekingen' uit de bergrede) wordt gelezen en de verzen 2 en S van Gez. 260 leggen dan het „Zalig zijn de ontslapen' vromen" aan de gemeente op de lippen. Nogmaals wordt het boek der Openbaringen opgeslagen bij hoofdstuk 7, de verzen 9, —17, die ons doen zien de groote schare, door niemand te tellen, bekleed met de lange witte kleederen en met palmtakken in de handen, Gode en het Lam de zaligheid to^eroepend, terwijl alle de engelen, de ouderlingen en de 4 dieren hun aanbiddingslie.d onder dat der verlosten mengen.

Dan volgt het 'groote moment in den dienst. Twe^ minuten is er doodsche stilte, het sluiten der oogen, het staren in den in de ziel verborgen schrijn de, r geheiligde herinnering, het na-oogen der in Jezus ontslapenen op hun hemelvaartsweg ... 'de Doodenherdenking. „

Na dit hoogtepunt komt betrekkelijk spoedig het einde. Het orgel brengt nog eenige stukken gewijde muziek, er wordt nogmaals een predikatie van lö minuten gehouden, het Onze Vader wordt gebeden, gezongen wordt Ps. 89:7 en 8, de Oud-Testamentische zegen wordt opgelegd en de gemeente spreekt ten besluite een driewerf Amen uit. Het orgel geeft als naspel het vredige, avondrust verklankende •„'üeber aïlen Gipfeln ist Ruh" en de melo^di© van Gez. 274:1 „Komt laat ons voortgaan kinderen. Want d'avond is nabij... Dat ieder 't aangezichte, Ginds naar de Godsstad richte. Daar ligt Jeruzalem!"

Zijn kritiek geeft het orgaan later. Enkele inleidende opmerkingen volgen hier:

1 Onmiddellijk zijn de gedachten gegaan naar den Roomsch-en Alleizielendag. Daarmede ging men 'echter ietwat in verkeerde richting. Op Allerzielen toch wordein speciale missen gelezen voor de gestorvenen, diic nog in het vagevuur vertoeven, en de herdenkingsdienst in de Duin-oordkerk had natuurlijk niets, diat aan deze voorbiddingen voor nog niet gezaligden herinnerde. Meer verwantschap was er met Allerheiligen, de dag waarop de Roomsche Kerk in 't bizonder der martelaren en heiligen gedachtenisviert. Teekenend is 'het intusschen, dat het groote publiek de verwantschap zocht in de richting vau het bij de Roomschen gevoelvol herdenken der eigen dooden op den 2den November, zich o.m. uitend ook in' het ver-wijlen bij de graven en het daar

nederleggeii van bloemen. Als de voorgangers iu Duinoorrl ook naar den breedeii omtrek buiten de muren van het kerkgebouw een stem hebben willen doen uitgaan, is dio toch over 't geheel niet zuiver opgevangen. De menigte heeft niet verstaan, dat die stem het hait naar boven riep, naar den heanel waar Christus is, maar men is slechts voor korter of langer tijd bewogen tot liet zich overgeven aan mijmeringen over zijin dierbare afgestorvenen, over het mysterie van het sterven en van het zijn daarna.

Om de nieilwö daad in Duinoord recht te beoorde den, doet men het best de Roomsche gedenkdagen buiten het gezichtsveld te stellen.' Men moet in den ingovoerden dienst (vermoedelijk slechts voor een enkelen Zondag in het jaar bedoeld) willen zien een uit het Protestantsch bewustzijn geboren, geestelijk hoog mikkende poging, om'de aandacht der gemeente op aarde voor enkele oogenblikken geheel saam te trekken op de triomfeerende kerk in den hemel, en dat dan geheel vrij van allerlei Roomsche saperstitiën.

AVoa-dt dat doel bij de den dienst bijwonenden bereikt, dan — zoo zal men geneigd zijn te zeggen — is de ingevoerde gdüenknre in zichzelf gerechtvaardigd, en onvolkomenheden of gebreken in 'de inrichting van zulk een specialen dienst kunnen 'dan het oordeel in beginsel niet wijzigen. Zelfs zou het gekozen middel misschien wel minder doeltreffend of zelfs overboiüg kunnen worden bevonden, terwijl intusschen toch het streven, om de gemeente een enkelen dag in het jaar sterk geestelijk te doen inleven in "de heilige sfeer der gezaligden, op zichzelf alle toejuiching zou verdienen.

Van meetaf moet dan echter ook vaststaan, dat de H. Schrift en zij alleen • de gids mag zijn bij het met 'de gedachten indringen en vertoeven onder degenen, die tot de ruste zijn ingegaan.

Latei-misschien nog een citaat uit het volgend artikel in dit orgaan. I

In be't „Algemeen Weekbl. v. Chr.dom en Cultuur" wijst dr Cr. W. Oberman de Roomsche „gedachtensfeer" vaar „Allerzielen" af. Overigens voelt hij wel voor de instelling van den „dooden-Zondag":

Wie zoo denkt over vagevuur en voorbede voor gestorvenen, staat mijlen ver af van het j\llerzielenfeest. ;

Maar hij viert wel den Doqden-Zondag. Waarom? Allereerst is het een dag van gedachtenis vieren van wie heengingen. Als wij denken aan onze dooden zullen wij menigmaal God hebben te danken voor wat Go'd ons gaf in hen, die .Hij tot zich riep.

Dan zal er ook in ons hart bewustzijn van schuld leven, van verootmoediging voor Gods aangezicht. AVant hoc vaak kwamen wij jegens hen te kort'. De viering van den Dooden-Zondag zal binden leden van een gezin. In een dorpsgemeente of stads-parochie zal de herdenking van wie heengingen, de band van saamhoorigheid versterken, ons iets meer doen voelen, van gemeenschap. Dan is het de dag om te vieren het geloof in de overwinning van den Dood door het Eeuwige leven. Welk een troost en bemoediging boven de verbrokenheid der wereld, het uitzicht te mogen hebben naar boven. Vooral zal de eschatologie der gemeente hier zijn plaats vinden. Met hel. oog op de voleinding aller dingen wordt het leven, , , dat niet anders is dan een gestadige dood" (Doopformulier) het leven waard. KÏijgt het kleur, is het werken mogelijk. Immers de miensch wordt gedragen door de. Hoop van hst Eieuwig leven, waar met Christus te zijn verreweg het beste is.

Tenslotte blijft do vraag: Welken Zondag van het Kei-kelijk Jaar hebben wij te kiezen?

De È. R. C. (Kerkrubriek) van Zaterdag j.l. adviseert: als ge nu eenmaal den Dooden-Zondag vieren wilt, blijf dan bij Allerzielen in de buurt. Ik geloof 'dat wij met de „Evangelische Kirolie" van Duitschland mo'eten kiezen den laatsten Zondag van het Kerkelijk jaar. '

R.eeds om practische redene'U moeten wij dien Zondag kiezen. Allereerst om geen verwarring met Allerzielen te verwekken. In de tweede plaats bevorderen wij zoo de eenheid der Niet-Roomsche kerken.^" Maar vooral omdat ^ de laatste maand van het Kerkelijke Jaar (eind October tot eind November) gewijd is aan do leer „der laatste dingen", „der voleinding". Dan staan reeds in de aandacht der gemeente: het erfdeel der geloovigen, de wederkomst, het jongste gericht.

Prof. Windisch schreef aan de „N. R. Ct.":

Mag ik u naar aanleiding van de artikelen over „Dooden-Zondag" er op wijzen, dat in groote protestantsche kerken in Duitschland de Dooden-Zondag of het „Totenfe^" al lang een vaste plaats in het kerkelijke leven inneemt. Het is de laatste Zondag' in het kerkjaar, dus de Zondag voor het Advent, dit jaar 21 dezer. Deze Dooden-Zondag is een van de populairste Zondagen, en de kerkdiensten worden in het algemeen, naar i k weet, goed bezocht. Zijne instelling (in Pruisen in 1816) is een van de beste! werken, die de veel gesmade „Aufklarungszeit" heeft verncht. De invoering van een Dooden-Zondag in de protestantsche kerken zou ik daarom, dit voorbeeld voor oogen hebbende, van harte aanbevelen' en toejuichen.

Dat de dooden-Zondag in Duitschland tot de populairste behoort, geeft te jjenken en te vreezen. Het populaire hoort niet thuis in het christendom, althans niet wanneer het electrisch is.

De „Leeuw. Kb." meldt, dat ook de Moravische Broedergemeente in Zeist de instelling eert (laatste Zondag vóór Ie advent).

In „Friesch Kbl." zegt ds H. S. Bouma:

Maai-daar staat tegenover, dat er een groot gevaar ilreigt bij het specialiseeren van de Zondagen, dit n.L, dat men gaat vergeten het eigenlijk karakter van den wekelijkschen rustdag. En bovendien zal, zoo in de Bediening van het Woord gepoogd wordt, den wil Gods voor het gansche leven te leeren kennen, daardoor aüos op zijn tijd naar voren worden gebracht. wat door de gemeente moet worden gekend.

Dit algemeen bezwaar moet ook worden ingebracht tegen een „Dooden-Zondag".

En: , ' > : «gs' • ,

Ik kan me begrijpen, dat de Roomsche kerk haar Allerzielen viert. Zij meent, voor de dooden nog iets te kunnen doen. Zij richt haar dienst voor oen minstens even groot deel op de dooden, als op de levenden. Maar voor ons staat het heel anders. VV^ij aanvaarden, dat wij voor onze gestorvenen niets meer heibben te doen, omdat ze ingegaan zijn in de triumfeerende kerk, of, wat ook mogelijk is, in het gericht des Heeren niet hebben kunnen bestaan. Maar ook in het laatste geval vermogen wij niets meer.

Voorloopig zal een enquête over deze zaak onder ons nog wel niet noodig zijn.

Roomschen en Gonfessioneelen.

Prof. Grosheide merld; in „N.-H. Kbl." op', dat juist de Roomschen èn de Gonfessioneelen (die anders elkaar nog al eens telijf gaan) het sterkst waren in do critiek op de Asser Synode. De hoogleeraar' geeft daarvan deze verklaring:

Bij Rome staat de kerk vóór de Schrift. Daardoor is bij Rome' de kerk alles. Met dien waan hebben de Hervormers gebroken. En dientengevolge meent Rome nu, dat bij ons de kerk niets is, dat de kerk geen gezag heeft, geen uitspraken opleggen mag. Ziet Rome nu, dat we de kerk eeren als de zichtbare openbaring van het lichaam van Christus en haar dienovereenkomstig gezag toekennen, dan verstaat Rome dat niet en dan schaart het zich in de rij dergenen, die Ave hooren roepen, de kerk heeft zich een gezag aangematigd, dat ze niet bezit. Rome verliest uit het oog, dat een kerkelijk besluit het geweten niet bindt, maar dat het wel bindt allen, die tot de kerk behooren, zoolang ze lid zijn van de kerk. Niet anders staat het met de bezwaren van de Gonfessioneelen.

D'e Gonfessioneelen zijn verdedigers van de oude Gereformeej-de leer, ze komen dus ook op voor de handhaving dar tucht. Maar tegelijkertijd schrijven ze in hun vaandel: heel de kerk en heel het. volk, sclirikken ze in verband daarmede terug voor een tuchtoefening, die scheuring tengevolge kan hebben, gelijk ze zelf tot geen tucht willen komen, eer de kerk naar hun idee is georganiseerd. Het een is met het ander o-nvereenigbaar. '

Leertucht leidt, zoo , ze niet tot bekeering brengt, onvermijdelijk tot scheuring, want de scheuring is de zelfhandhaving van hen, die niet willen hooren. Daarom zijn de Gonfessioneelen bij de Synode van Assen opgeschrokken en hebben ze geroepen: Vel tucht •— maar niet zoo!

Deze dingen zijn volkomen begrijpeUj'k. Deze bezwaren nioesten komen.

Franciscus va ö'fA'S S^i s i — middelaar.

Ds 'Meyster zegt in de „Rgtt. Kb." iets over de her-' deaiking van Franciscus vaii Assisi. Hij merkt op:

Van Roomsche zijde is, men met deze pogingen om Franciscus met protestantsche oogen te zien, niet bijster ingenomen.

Dat is waar. Wat ik onlangs in dit blad schreef, gaf „Die Bourdon", een roomsch populair propagandablaadje, gelegenheid tot exclamaties, als deze, „dat de tijd van den beeldenstorm weer herleeft", dat ik hem ©en „poseur" had genoemd; dat.ik hem kwalijk nam', dat hij gestorven was, dat ik op hem spuwde, en meer van dat „beeld-storm-gemoker". Ieder, die wil, kan natuurlijk nagaan, dat dit maar wat populair geredeneer 'was, TrouW'B'ns, als ds Wolf op Franciscus een anderen kijk heeft, is de Roomsche pers evenmin te spreken.

Teekenend is nu, dat de Ro'Omschen zelf over Franciscus dingen zeggen, die in hun hier verspreide propa^ gandalectuur niet geno'emd worden. Ds Meyster merkt op:

Tot welke God-onteerende excessen die vereering van den „heilige" is uitgewassen, zien we heel duidelijk in een artikel van den bekenden Italiaanschen schrijver Giovanni Pa pin i, voorkomende in een Italiaansche jubilé-uitgave, die tot titel draagt „Santo Francesco". Het kornt vertaald voor in „De Zondagscourant" van 3 Oct. 1.1.

De „Maasbode" noemt het een heel oorspronkelijk gedacht en geschreven artikel.

Het draagt tot titel De Navolger van Christus.

Er had óók boven kunnen staan: Een nieuwe Middelaar, of het prijzen van nietige afgoden, den waren God ten hoon.

f-ater lezen we: ,

Welke is dan de beteekeois van dezen heilige? Wel, zoo betoogt Papini: de zending van den Christus als niensch was niet voldoende gebleken. Hij zegt uitdrukkelijk „God was niet tevreden"!!

Wel was er heel wat bereikt.

Hoor maar: •'

„Meer dan duizend jaren waren sinds het Offer van den Tweeden Persoon-verloopen. Het Evangelie was aan millioenen menschen verkondigd: iedere stad had-haar bisschop', te Rome zetelde de plaatsbeklee'der op aarde; duizenden torens ©n koepels hieven hun kruisen ten hemel, als onbeweeglijke lansen van ' een in gebed verzonken legerkorps; de rustplaatsen der heiligen sleten dO'Or de knieën en monden van de pelgrims. En toch was God niet tevreden!"

Als dit nu geen heiligschennis is, wat dan wel'> Want als God niet tevreden was, dan moet daaruit voortvloeien dat het werk van Zijn Zoon in het vleesch ongenoegzaam was.

En ook:

Als dan 'Oofc deze roomsche schrijver er van uitgaat, dat God in den hemel over de vrucht van het werk van den Zoon niet • tevreden was, dan moet 71 hij er noodzakelijk'toe komen, dat een ander dat onvoltooide en nog gebrekkig gebleven werk voleinden en volmaken zou, dat er dus een tweede Middelaar moest komen.

Tot die Christus-onteerendc conclusie besluit hij ook werkelijk, en met een stoutmoedigheid, die verbaast en bedroeft, schrijft hij deze schandelijke woorden neer: „God had medelijden met onze' zwakheid' en overwoog een anderen Bemiddelaar op aarde te zenden". Die Middelaar was de H. Franciscus van Assisi.-

Misschien zegt ge: ja, daar is wel sprake van een' b e middelaar, maar niet van een middelaar, zooals de H. Schrift dat woord .gebruikt. Maar die tegenwerping is ongegrond. Want, wat volgt er? „Eén die bemiddelaar (zou zijn) tusschen de menschen en 'Christus, gelijk Christus het was tusschen de menschen en God."

Dus geheel - op dezelfde w ij ze.

Alleen — het wordt toegegeven — met dit verschil, dat Francis/cus enkel mensch was. Maar overigens' „moest hij — zooveel als mogelijk — het voorbeeld van Christus volgen, opdat men door hem' Christus zou kunnen volgen en door Christus nader tot God komen."

De herinnering aan deze dingen is geen uiting van antipapisme, doch is noodig, om den tijd te leerC'ii kennen — on Rome in dien tijd.

H'erinneri ng.

In „De School met den Bijbel" schrijft iemand herinneringen uit do jeugdjaren. Onder andere deze:

Onder al die schoolhoofden met hun onderwijzers was (teefcenend ^oor den geest der school in die dagen!) geen enkel positief Christelijk man. Het waren allen, de een meer, de ander minder, liberaal getinte' menschen, die (het was de tijd van de al overmoediger W'Ordende natuurwetenschap, die welhaast alle levensraadselen tot oplossing zou brengen!) op het „ Köhl e rglaub en " van de groote meerderheid hunnier , stadgenooten neerzagen als op iets verouderds, dat, bij het al helderder doorbrekende licht van den nieuwen dag der wetenschap, nabij de verdwijning was. Hunner was het na'ieve staodpunt, 'typeerend voor de Aufklarung in die dagen, dat een hunner deed zeggen (het ging over een , fongmensch, die voor predikanl ging studeeren!): Wordt ie dominee? 'kDacht dat ie wijzer was. Over vijf en twintig jaar zijn alle dominees opgeruimd. Tot die verlichten behoorden, onder die bevolking, iff die dagen, minder of meer uitgespToken, de onderwijzers van de gemeentescholen. Men kan, in onze dagen, van verschillende kanten, zoo nu en dan hooren beweren, dat de actie voor de Christelijke scholen eigenlijic schuld is aan de „neutraliteit" der openbare school. Ik denk, bij het hooren van die beschuldiging, altijd: In mijn tijd, in mijn geboorteplaats, > ehoefde die actie de openbare school niet eerst neutraal te maken. Ze zeilde uit zichzelf al heel lustig op' die neutrale wateren.

Wat zijn de tijden toch veranderd. En toch loopen er '— ook in de - visschersstadjes, waarover de schrijver spreekt — enkele honderden rond, die iemand graag naar de Tweede Kamer sturen, als hij maar kwam in te zien, dat Nederland sedert dé dagen van de jeugd van dezen O'Uderen broeder achter-uit-gehold is en dat die booze dr Kuyper de openbare school ontkerstend! heeft en de schuld draagt van bijna alles.

Naschrift. Met vriendelijken dank ontving ik dit schrijven van Dr Blanken:

WeleerAV. Heei',

Naar aanleiding van de citaten door U vermeld 'in „De Reformatie" van de vorige week het volgende:

Voor ongeveer, 20 jaar, was ik bij het sterveni van een jong meisje. Zij ging in vrede heen en haar vader, ouderling van de Gereformeerde Kerk d. t. pi., gaf aan zijn dochter de groeten mede voor zijn moeder. „Zeg grootje voor ons gedag." Het gebeurde in Z.­ Holland. De gedachte • is dus niet zoo heel nieuw als Ds Gispen meent. Niemand van de aanwezige familieleden vond er iets vreemds in, zoodat de gewoonte daar naar mijne meening inheemsch was. In het Noorden van ons land hoorde ik er nooit van. Met beleefde groeten en hoogachting, ^

Uw dnr., W. BLANKEN Johszn.

Harderwijk, Nov. 1926.

Maar dat is het ergste niet. Wanneer ik dit boek heb doorgelezen (het kan gauw, vanwege den ruimen druk) dan ergert het me. Als we ooit een soort christelijke bioscoop kregen, even slecht, en even dwaas, en even sensationeel en even bloederig en even amoreel of immoreel en even gekunsteld en even onwaarachtig als de populaire bioscoop is, die de kwartjes der vrijezaterdagmiddag-eischcnde natie voor een groot deel verslindt, maar 'dan alleen een jeetje christelijk gevernist en alleen maar met een ÏQ de christelijkheid omigezeï program, dan zou dit boek een prachtmotief kunnen worden voor een ruize-film. En dan zou het publiek erheen stroomen, en het zou op nog lager peil staan dan het gewone bioscooppubliekje, omdat het dan even onrijpe vruchten eten zou maar. dan met behulp van een bijbel en van den naam van Jezus Christus. Ik kan 't niet helpen, dat ik zulke boeken haast net zoo erg vind als een vloek. Het christelijk gesukkel is in dit verhaal even ver van het christendom verwijderd, als de onvergeeflijke, dwaze, in een oogenblikje aangewaaide verliefdheid van den „held" afstaat van de liefde. En een „enorm" sensationeele stervensscème, overstrooid met vromigheden, verandert daar niets aan.

Pet spijt me voor den uitgever, die toch heel wat goeds heeft gegeven. Het spijt me van de royale uitgave; en het kruis, nog wel van goud, op den omslag prikkelt me.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's