GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Glsbertus Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Glsbertus Voetius

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI. Eerste optreden als Hoiogleeraar. Polemiek met de Remonstranten'

Voetius was, toen hij het hoogleeraarsambt aan Utrechts Illustre School aanvaardde, vijfenveertig jaar en stond dus op de middaghoogte van het leven. DrieëntwinEig jaren van onvermoeiden arbeid als Dienaar des Woords lagen achter hem, tweeendertig jaren waren nog voor hem weggelegd, waarin hij zich aan de wetenschappielijkie beoefening der Godgeleerdheid en aan de vorming der academische jongelingschap zou hebben te wijden. Hij zou deze levenstaak hebben te vervullen als de teruggekeerden uit Juda's ballingschap in de dagen van Nehemia, die den muur van Jeruzalem bouwden, in de eene hand den troffel, in de andere het wapen. Geheel zijn volgend leven zou hij hebben te strijden. Dien strijd zou hiji voeren tegen de Remonstranten, tegen Rome, tegen Cartesius en diens aanhangers, tegen Coccejus en diens voJgelingen, tegen de Labadisten, tegen dissentiëerende collega's en libertijnschgezinde magistraten. Voortdurend zou hij op de bres staan in den kamp> voor een nauwgezet Christelijk'leven tegen wereldgelijk: ormigheid en allerlei afval. Zooals de apostel Paulus zich zelven heeft geteekénd in 2. Cor. 6:3—10, zoo zien wij ook Voetius, strijdende „in de kracht Gods, door de wapienen der gereclhtigheid aan de rechter-en aan 'de linkerzijde, door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht". Vele teleurstellingen zou het leven hem brengen: ijkbegaafde zonen zou hij zien sterven, vrienden in tegenstanders zien verkeeren; hi| zou ervaren hoe de Wittiaansche „vrijheid" in het eerste stadhouderloO'Ze tijdvak de stelselmatige achteruitzetting der Gereformeerden medebracht; hij' zou, Utrecht in de macht der Franschen zien en het aanschouwen dat de Roomsche eerediénst in de Domkerk werd hersteld. Maar hij zou ook nog de redding van ons vaderland uit 's vijiands overmacht beleven, zelf nog in den Dom prediken en door de verheffing van Oranje betere tijden voor het Calvinistisch volld zien aanlichten. Heeft hij, naar zijn eigen zeggen, zelf steeds voor oogen gehad de spreuk van den Vader des Vaderlands „Saevis tranquillus in undis" — rustig temidden der woedende baren, — evenzeer is op hem toepasselijk de leuze van Oranje's vriend Marnix van Sint Aldegonde: epos ailleurs, — de rust elders, — want hij heeft den strijd gevoerd voor de eere Gods, totdat eindelijk' de pen aan zijne bevende vingeren zou ontglippen. En toen mocht hij, met het oude kerklied van Bernard van Clairvaux op de lip^pen:

Desidero te milies Mi Jesu, quando venies ? i)

om Gods wille getroost, rustig het einde van zijn aardsche loopbaan tegemoet zien..

Op Donderdag den 21sten Augustus' 1634 hield • Voetius in het groot auditorium z^ne 'inaugurede oratie de p: ieta, te cum seientia comjungenda, waarin hij uiteenzette dat de beoelening der wetenschap gepaard moet gaan met de vreeze Gods, zoowel bij theologen als bij de studeerenden in andere faculteiten. Het mag verwondering wekken, dat het tot onze twintigste eeuw heeft moeten duren eer deze inderdaad schoone rede uit het oorspronkelijk Latijn in het HoUandsch werd overgebracht. In 1902 heeft het Traktaatgenoo^tsohap'

„Filippus" eene door wijlen ds J. Westerhuis bewerkte vertaling ervan uitgegeven onder den titel: De Godsvrucht, vereischte toitde weten-, schap. Het kleine boekje is nog in onzen tijd de lezing overwaard. <

Gedurende drie jaren is Voetius de eenige hoogleeraar in de godgeleerdheid en de oostersche talen aan do Utrechtsche schooi geweest. Hij had toen acht ijiren per week college te geven, in de exegese van het Oude en van het Nieuwe Testament en in de dogmatiek. Om de predikanten in de gelegenheid te stellen enkele van deze colleges te volgen, verzette de Kerkeraad zelfs zijne vergaderingen. Verder gaf hij verschillende privaat-colleges voor meergevorderden, waar in hoofdzaak de practische theologie werd behandeld. En voorts werd de Zaterdag bestemd voor het houden van disputen over allerlei verschilpunten met niet-Gereformeerden, waarbij' een 'der studenten, onder leiding en zoo noodig met behulp van den Professor, een aantal stellingen had te verdedigen. Tegen den 13den September werd het eerste dispiuut uitgeschreven, en daarbij kwam Voetius met niet minder dan 23 stellingen voor den dag, waarin hi| de Gereformeerde religie tegen Roomsche en Remonstrantsche aanvallen wenschte te verdedigen; daaraaiU was nog een aantal andere toegevoegd, bijna aan - elk gebied der theologie ontleend. De redentwist moest' duren van 10—12 en van 2—4 ure, en de student David van Boxtel, afko'mstig uit Heusden en daar door Voetius onderwezen, trad als verdediger 'op.' Nadat in de morgenuren van bevriende zijde, ter oefening, eenige stellingen waren aangevallen ea door Van Boxtel verdedigd, zou het bij de hervatting van het 'debat in den namiddag ernst worden. Een vreemdeling vroeg het woord, die op' een tocht van Amsterdam naar Amersfoort het oponthoud, door het pleisteren van den reiswagen te Utrecht

veroorzaakt, wenschte te gebruiken om zich tegen een der stellingen te keeren. Hij noemde zijn naam niet; Voetius herkende hem niet en hield hem voor een Dnitschen meSieus, cloch 'later "bleek dat het yamuël Naeranus was, de schoonzoon van den grooten Franciscus Junius, die in 1619 als predikant van Amersfoort was afgezet, ^doch sinds 1632, nu den Remonstranten weer meer vrijheid werd gegund, opnieuw als predikant te Amersfoort, thans bij de Remonstrantsche gemeente, was opgetreden. Hij kwam in verzet tegen de stelling, vsraarin werd beweerd, dat de uitdrukkingen „geneigd God en mijnen naaste te haten", in vraag 5, „nog'steeds tot alle boosheid geneigd", in vraag 60, en „de aUerheiligsten hebben maar een klein beginsel van gehoorzaamheid", in - vraag 114 van den Beidelbergschen Catechismus, op geen' betere wijze konden worden gezeg'd, en dat cle bezwaren "daartegen •caigerijmd waren. Zoowel tegen den vorm als tegen •den inhoud dezer stelling kwam hij op, spr.ak gedurende anderhalf uur en nam. toen haastig af-: scheid. Door de wijze van zijn optreden, waarbiji hij afweek van de gewone scholastieke vormen en soms zoo schreeuwde, dat hij den indruk' maakte teveel te hebben gedronken, had hij bij' velen ergernis gewekt; doch deze schermutseling „bleek te zijn", om het met de woorden van Voetius' biograaf Duker te zeggen, „het voorpostengevécht van een langdurigen, bij tijd en wijle aan weerskanten met groote verbittering gevoerden strijd".'

Reeds drie dagen na het dispuut, verscheen een in briefvorm gesteld pamflet, quasi geschreven door •een Gereformeerd theoloog, waarin Voetius over - den hekel werd gehaald; en dat nog wel, tot diens •groote ergernis, in het Hollandsch! De hoogleeraar besloot daarom op den volgenden Zaterdag de stellingen nogmaals te doen verdedigen, terwijl bij de aankondiging daarvan de niet zeer vriendelijke opmerking werd gevoegd, dalb' eventueele oppjonenten zich moesten bedienen van betere en meer juiste bewijsgronden, dan de debater van de vorige week had gebruikt! Natuurlijk verscheen er niemand, en gedurende de eerstvolgende maanden werd de strijd enkel gevoerd in Latijnsche verzen, die nu en dan op: de deuren der school werden aangeplakt. Doch daarop verscheen naamloos — thans in het Latijn — een Examen accuratum van Voetius' dispuut. Het was geschreven door ds J. J. Batelier, die in 1618 Kralingen, waar hij predikant was, had verlaten, en thans de Remonstrantsche gemeente in Den Haag diende. De hoogbejaarde leider der. Remonstranten, Uytenbogaert, was er hoogelijk mede ingenomen en schreef niet ongeestig aan Episcopius, dat de auteur den Voet zoo kneep „dat hij niet veel meer zou dansen". Maar Episcopius vond het wel wat erg vurig. Natuurlijk vatte nu Voetius ook vlam en ontwierpi, niettegenstaande zijne vele bezigheden, in drie maanden tijds, een tegenschrift van 354 bladzijden in kwarto! Hij gaf het tot titel: Thersites heautontimorumen os. Thersites wordt in den Ilias v^an Homerus geteekend als de leelijkste man uit het Grieksche leger van Troje: hij was mank en gebocheld, en bovendien een eerste schreeuwer en lasteraar, die, tot groot vermaak' van zijne medestrijders, door ülysses werd .afgeranseld. Heaut o n t i m o r u m e n o s is de naam van ©en der blijspelen van den Latijnschen dichter Térentius en •beteekent de Zelfkweller. Voetius' titel, die ook vroeger door .anderen was gebezigd, wilde dus zeggen: De zichzelven pijnigende leelijke lasteraar. Was de titel niet vriendelijk, de inhoud was het evenmin. Om een staaltje te noemen: Voietius ergerde zich aan de anonymiteit van zijn tegenstander en schreef in onberispelijk Latijn: „laat zijn bezoedeld gelaat bedekt blijVen met het masker van drek, en laat hem gerust zich wentelen in de vuile uitwerpselen van zijn maag, die vol gif zit". Verder werd, misschien met wat te veel vertoon van geleerdheid, het geheele boekje van Batelier van stukje tot beetje uiteengerafeld. De Leidsche hoogleeraar Rivet was over deze weerlegging zoo verrukt, dat hij aan Voetius schreef: „de scherpe angel bij de bestrijders (der 'Gereformeerdenj is voor goed afgestompt". Maar die bestrijders gaven het toch niet op. Naeranus, die natuurlijk ook menige veer had moeten laten, publiceerde in 1636 eene Prop-ulsatiocontumeliarum, d.w.z. Verweer tegen de smaad re den en; en ook Batelier schreef, nog steeds naamloos, eene Confutatio (weerlegging)-

Voetius liet de beantwoording dezer geschriften over aan zijn leerling bichoook, die, zooals vpij reeds gezien hebben, ook tegen Jansenius voor hem in het krijt trad. Op het scherpe tegenschrift, dat ychonck in Mei 1637 in het licht gaf, bleef men natuurüjk van Remonstrantsche zijde het antwoord niet schuldig. Zoowel Batelier zelf als de Amsterdamsche predikant Niellius en Episcopius, die thans hoogleeraar was aan het Remonstrantsche fcieminarium, gingen hem te lijf, wel wetende dat zij, in hem, Voetius troffen. Ten slotte antwoordde fcichoock hun met eene Claere ende oprechte ontdeckinge der (zoo)genaemder Remonstranten leugenen en lasteringen. Een der boekjes van Batelier werd te Utrecht door den Magistraat verboden. ' ,

Voetius heeft zich buiten dezen pamflettenstrij'd gehouden. Maar wel schoot hij^ nog een pijl op de Remonstranten af, door een brief' van een Üociniaan uit het Latijn te doen vertalen en, voorzien van aanteekeningen van zijn hand, te Utrecht op verschillende plaatsen te doen aanplakken. De zaak was deze. Een uit Polen verdreven yociniaanschl predikant, zekere Sartorius, had in Den Haag Uytenbogaert bezocht en van dit onderhoud verslag ge-

daan aan een vriend te Klausenburg in Zevenburgen. Deze brief was echter den Vorst van Zevenburgen in handen 'geljomen, en "deze stelde er de Staten, en ook Voetius, mede in kennis. Daar uit den brief kon worden afgeleid dat de Remonstranten den Socinianen gunstig gezind waren, ging Voetius in het begin van 1639 to't de publicatie over. In denzelfden tijd liepen er geruchten, dat de Socinianen, nu hun het verblijf in Polen onmogelijk werd gemaakt, zich hier te lande zouden vestigen, en de Staten van Holland namen dan ook maatregelen-om dit te beletten. Het was natuurlijk voor de Remonstranten niet aangenaam om verdacht te worden van sympathie voor deze „abominabele secte", zooals de resolutie der Staten haar anduidde, wier aanhangers zoowel de Drieeenheid als de Godheid van Christus loochenden. Uytenbogaert haastte zich dan ook een Na er der Ppeningh uit te geven, waarin hij zich verdedigde en daarbij opmerkte, dat men hem toch niet kwalijk kon nemen dat hij Sartorius beleefd te woord had gestaan. De Socinianen kwamen niet, en de zaak bloedde hiermede dood. ^

Ondertusschen hadden de Remonstranten zich bezig gehouden met het opstellen van een Catechismus, die in 1640 het licht zag. Voetius was dooT zijne antecedenten als vanzelf aangewezen om, eene weerlegging daarvan te geven.

H o oi glee raar en Predikant.

De Utrechtsche.stedelijke regeering was b'ijkha.ar gelukkig geweest in de keuze van, bet zestal mannen van wetenschap, dat zij aan de nieuwe Doorluchtige School had verbonden. De studenten stroomden toe, en daarom besloot de Vroedschap reeds in het tweede jaar na de opening het verzoek tot de Staten van 'Utrecht te richten om aan de jonge stichting het jus promovendi te verleenen en haar alzoo tot Universiteit te verheffen.. Zonder •eenig bezwaar werd dit verzoek toegestaan. Op Woensdag den 16den Maart 1636 werd de Utrechtsche Hoogeschool ingewijd, doch den daaraan voorafgaanden Zondag werd zij in de Do'inkerk Gode opgedragen, waarbij Voietius eene leerrede uitspralc, naar aanleiding van Lucas 2:46. Aanmerkelijk uitgebreid, heeft hij haar doen drukken — op „aenseggen" van den magistraat —, onder den titel: ermoen van de nutticheydt der academiën en-de scholen, mitsgaders der wetenschappen ende cionsten, die in deselve gheleert werden; als bijlage voegde hij' er aan toe een zeer verdienstelijke lijst van .alle academies in Christenlanden.

Ofschoon hoogleeraar, bezat Voetius nog niet zelf den doktorstitel. Om dezen te verwerven reisde hij in den zomer van 1636 naar Groningen, waar zijn geliefde leermeester Gomarus toen professor was. Zonder eenige verdediging van stellingen of andere ceremoniën, dus feitelijk honoris causa, werd hij er met de waardigheid van doctor in de theologie bekleed. Omstreeks dien tijd — het juiste tijdstip schijnt onzeker •— maakte hij eveneens een reis naar Engeland, in gezelschap van zijn oudsten zoon Paulus. Hij bracht er tien dagen door, en zal er ongetwijfeld een levendigen indruk hebben ontvangen van het streven der hem geestverwante Puriteinen.

In het voorjaar van 1637 zag Voetius zijne werkzaamheden als hoogleeraar belangrijk verlicht, doordat hij als ambtgenoot naast zich kreeg den uit Franeker overgekomen professor Mein'ardus Schotanus, die de exegese van het Oude Testament op zich nam. Drie jaren later kwam als derde in de theologische faculteit de Middelburgsche predikant Carolus de Maets, voor de uitlegging van het Nieuwe Testament. Schotanus overleed reeds in 1644 en werd vervangen door Johannes Hoorn-beeck, die Voetius' leerling was geweest en tien jaren later naar Leiden vertrok om daar de plaats van Trigland in te nemen. Hem volgde Matthias Nethenus. De Maets stierf in 1651. Het duurde ruim een jaar eer in de door zijn dood veroorzaakte vacature werd voorzien door het optreden van twee Utrechtsche predikanten, , Gualterus de Bruyn en. Andreas Essênius, beiden voormalige discipelen van Voetius, van wie de eerstgenoemd© echter na enkele maanden stierf. Met al deze ambtgenooten leefde Voetius in volmaakte harmonie: zij waren eens geestes, en toen hij in Mei 1659 het derde deel zijner Disputationes aan zijne toenmalige medehoogleeraren, Hoombeeck, Essênius en Nethenus opdroeg, verklaarde hij daji oek met groote dankbaarheid, dat tot op dien dag over geen enkel punt eenige oneenigheid tusschen hem en zijne collega's in de theologisch© faculteit was voorgekomen.

Was dus zijn taak aan de Universiteit minder zwaar geworden, in een ander opzicht waren zijne bezigheden vermeerderd. Bij de komst van Schotanus namelijk, was hij met dezen tot predikant bij utrechts kerk beroemen, om gezamenlijk de zesde predikantsplaats te vervullen. Het spreekt, bij een karakter als. dat van Voetius, van zelf, dat hij ook bij de vervulling van de plichten, die dit ambt hem oplegde, , met de grootste nauwgezetheid te werk ging. De kerkeraadsvergaderingen woonde hij getrouw bij: gedurende de eerste vier jaren, w.aarin er zesenzestig werden gehouden, ontbrak hij nimmer. Gedurende zijn langen diensttijd zag "hij het aantal predikanten verdubbelen en vond hij onder deze ambtgenooten steeds meer zijner voormalige discipelen, zoodat hij in den Utrechtschen kerkeraad als het ware een geestelijke lijïwacht vond. Ook den predikdienst-nam hij trouw waar, en was er een collega ziek of door iets anders verhinderd, men wendde zich tot Voetius: „hy was altyd het

plecht-anker, en noit quam men hem te onpassQ^', .zoo getuigde zijn lijkredenaar Gentman. Wij mogen •aannemen, dat Voetius' prediking voldaan heelt •aan de eischen, die hij zijnen studenten voorhield, van wie hij „welbearbeyde, nette, welspreekende, .beweeglyke en krachtige predicaties" verlangde. Onvoorbereid naar den kansel te gaan, uitgezonderd in geval van nood, achtte 'hij God verzoeken. De voorbereiding moest bestaan in gebed en studie, en ieder dienaar des Woords behoorde voornamelijk in drie boeken te studeeren: Gods Woord, het boek zijner eigene conscientie en het boek der gemeente. Met groo-ten ijver wijdde hij zich ook aan de catechisatiën. Met zijne andere collega's was hem opgedragen het catechetisch onderwijs van de weezen, en hij onderrichtte daarbij de kleinste kindertjes „nederig en famïliaer". Het gebeurde wel eens, dat vreemdelingen, die hem wilden zien, zich naar het oude Regulierenkerkje aan den Springweg begaven, en dan vonden zij daar „een bedaegt man, staende onder veel min als twaelfjarige kinderen", in allen eenvoud hun de eerste beginselen inprentende. Wat men wel heeft willen ^"ertellen van Voetius' onaangenaam karakter, wordt door zulke trekjes weerlegd. Voorts hield hij' des Maandags en Dinsdags in de Sint Pieterskerk catechisatie voor meergevorderden, die drulc bezocht werden. Er werd zelfs beweerd, dat velen zich te Utrecht kwamen vestigen, alle.en ter wille van Voetius' catechetisch onderwijs! De inhoud van dit onderricht is ons niet onbekend. Voetius zelf gaf in 1640 een boekje uit met enkel Vragen over den Catechismus, zonder antwoorden, maar zijn leerling, - Cornelius Poudroyen, zond ze in 1653 in het licht met de antwoorden erbij. Van dit hoekje verschenen in .acht jaar tijds vier drukken: de laatste, van 1661, is door Voetius nog eens geheel overzien en verbeterd, en daarvan is in 1891 door Dr A. Kuyper een herdruk bezorgd. De vragen en antwoorden in deze Catethisatie, over de leere des Chris telicken Catechismi zijn door toevoeging van de letters a, b, c en d in vier rubrieken verdeeld: a en b duiden aan, dat ze bestemd zijn voor eerstbeginnenden, terwijl de met c en d geteekende voor meergevorderden bestemd zijn. Wie de 800 compres gedrukte bladzijden van dit klein-octavo boekje had doorgewerkt, mocht een wel onderlegd belijder heeten. Reeds in Voetius' dagen is met dit boekje de spot gedreven, en later is dit zelfs van hooggeleerde zijde herhaald. Men wees dan op een vraag als deze: „Voeght het wel, dat de ouders op den Vastelavont pannekoecken backen? ", en men vergat dat er bijstond „volgens het oude gebrayck". Waar onze vaderen alles deden om de Roömsche feestdagen uit ons volksleven "te doen verdwijnen, was een dergelijke vraag niet overbodig. Dr Kuyper heeft in de voorrede voor zijn uitgave er met nadruk op gewezen, "dat dit boekje thans niet meer als leerboekje zou kunnen gelden (trouwens, ik vermoed, dat Voetius zelf de met d gemerkte antwoorden, waaronder er zijn, die meer dan vijftig regels tellen, niet van buiten liet leerenj, • maar dat wij er in kunnen vinden „wat al dan niet in de 'Gereformeerde lijn ligt".

Uit de eerste jaren van "Voetius' Utrechtschen tijd dagteekenen nog erikele HoUandsche "boekjes. In 1640 verscheen een boekje tegen de aflaten doOT paus Urbanus VIII aan de Roomsch-Katholieke Nederlanders toegezegd. In'1642 voorzag hij den nieuwen druk van het door den Zwolschen predikant Schuttenius uit het Engelseh vertaalde werk-"je van Lodewijk Bayly, DePractycke ofte Oefeninge der God ts alighey d t, met aanteekeningen. Daarin gaf hij blijk van de Hollandsch-Calvinistische nuchterheid tegenover de soms gewaagde beweringen van den, zoo ik mij niet vergis Episcopaalschen, Brit: eene wil ik hier afschrijven: „Men moet wel toesien, dat men ydelicfc ende p.èriculeuselick in het getal van seven geen mystycke perfectie, of kracht, of bekentenisse en soecke of en. stelle". Met Voetius' correcties beleefde het boekje een aantal drukken. Tusschen deze beide uitgaven valt deCatecljisatieover den Catechismus der Remonstranten, die hij op verzoek der Provinciale Synode opstelde en den 23sten Blaart 1641 aan de Predikanten en Ouderlingen der Kerken Christi in de provincie Utrecht opdroeg.-Aan het slot voegde hij toe Dry Disputation: d'Eerste van de fundamenteele Articulen ende dw.alinghen; d'andere twee van de nootsakelij ckheyt end© nutticheyt van het leers tuclk van de H. Dry-Eenicheyd. In ongeveer 1000 bladzijden werden hier de Remonstrantsche dwalingen ook in hun verband met de leeringen van Socinianen, Dooperschen en Roomschgezinden, eenvoudig en duidelijk voor HoUandsche lezers uiteengezet.

Zoo trad Voetius bij voortduring op als een wakker heraut voor de Gereformeerde belijdenis en de Gereformeerde levenspralctijk. ^•fiifef'


^) 'k Verlang naar U duizendwerf, mijn Jezus, wanneer zult Gij komen ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Glsbertus Voetius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's