GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Efezerbrief.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Efezerbrief.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Be Efezenbrief van Paulus, door Prof. Ur J. de Zwaan. ^ Haarlem.., : —...Erven F. Bobn, 1927.

II

Maar nu de andere kant van do medaille: liet boekje van prof. De Zwaan zegt soms prachtige dingen; iDrachtig, omdat ze zoo door en door, ik zou zeggen: Calvinistisch zijn; en dan Calvinistiscli, in den breeden stijl van Kuyper, en met liet wijde perspectief van Bavinck.

Ik noem een paar détails.

De auteur heeft een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan het thema: „Evangelie tegenover Fatalisme". De bedoeling wordt gauw duidelijk:

De brief aan "de Efeziërs maakt in do eerste plaats fi-on t tegen een z.efcer fatalisme, dat wellicht voor de menschen, aan wie hij was gericht nog meer natuuriijk was dan voor bewoners van rustiger streken.

Wat cruder „fatalisme", die „ziekte van den wil" te verstaan is, zegt do auteur in deze woorden:

Goed en beier zijn .klein-menschelijko appreciaties. Strains vergaal ons zonnestelsel en is het )iee!omaal uit. Wat weten wij van eenig doel? De natuur loopt in kringen: misschien dal ze, na vernietiging van 't bestaande, weer begint op dezelfde of weer begint op een andere manier. Ze kan best nog veel samengestelder zijn dan wij weten — voor 't , , occulte" wordt 'dan ruimte gelaten — maar zinledige kringlooji blijft haar taaiste geheim. Daaraan hondt men vast, en dat is, tenslotte, fatalisme.

\\'ann©er haar raderwerk den mensch verplettert of hem opheft, wanneer lieL voltieren en „culturen" 'doet opbloeien of vergaan, 'l is alles , , Schioksal" — iets wat met de gegeven schikking van de dingen nu juist zóó uitvallen moest. Wil of wijsheid schuilt er niet achter. De mensch is als een mot in een bontjas. Be eene jas gaat den koollvelder in en de mot vriest dood, de andere naar een kleerkast op zolder en de mol verheugt zich in een talrijlce nakomelingschap en wat dies meer zij.

En nu zegt prof. De Zwaan, dat hierin de heerlijkheid van Paulus' brief ligt:

Tegenover het Schicksal, dat mechanisch weikt en als een machine het menscheüjic stoE verpulvert of opwervelt, stelt Paulus Gods Raad, die hot individu opneemt in een or g a n i s m e, waar alles zijn verbortgen zin en plaats, laak en doel beeft: „: , , J, .v '

Is deze kijk nu iets nieuws? Voor velen, die aan denzoeten, suikerigen kost van lieve preekjes gewend zijn, ja. Maar het is n i e t iets nieuws, voor wie Kuyper heeft gelezen over „den troost der eeuwige verkiezing"; wie Bavinck heeft gevolgd over „verkiezing en genadeverbond"; wie uit gereformeerde dogmatieken heeft leeren denken over de kerk als organisme èn als instituut, de kerk als zichtbaar èn onzichtbaar, als één en absoluut, als nieuwe menschheid, niet universalistisch, maar wei universeel; en wederom: wèl univorseel, maar ook particulier, en toch nooit particularistisch. '

Het is ook niet nieuw, voor wie begrepen heeft het verband, dat de gereformeerde verkie.^ingsleer legt tusschen „uitverkiezing en verantwoordelijkheid"; tusschen uitverkiezing en kerk-behoud; tusschen zaliging der kerk en redding der wereld, tusschen redding der wereld en wedergeboorte aller dingen.

Is het niet, alsof ge een gereformeerd protest tegen do versuikering van het woord „liefde" .hoort, als ge bi] prof. De Zwaan in hetzelfde verband van dit hoofdstuk leest:

bet is de hartstochtelijkje reactie van Paulus' vurige ziel op de individualislische vereenzaming, op de Verdiniglichung, op de tot-ding makende, menschmeerbalende gedachten, die zijn kudde bedreigden! Houdt ellvander vast: God beeft u samengevoegd tot één geheel I

Daarom ook in zijn brieven 'Iwoord agapè. Dat is niLet ons individuahslische „liefde", nog minder het sentime.nteele Duitsche „Liebe". Het is een woord uit de sleer van den wil, van het kiezen en blijven bij een keu/.e.

Ja, de gedachten van Paulus nemen prof. De Zwaan nog krachtiger mee. Prachtig en kort is zijn schildering van het fatalisme, de noodlots-l e e r en den w i 1 daartoe, van het geslacht, waaraan Paulus schrijven en preeken mocht in zijn dagen en in zijn omgeving. Leerzaam •— zoowel voor het ontvferpen van het beeld dier oude tijden, als ook voor het waarschuwen tegen do ziekten vau onzen eigen tijd —is b.v. deze opmerking:

Er heerschte in die streken een strooming, die zich bewoog in de richting van een monotheïsme, van de vereering van slechts é: '!non god als hel ware Opperwezen. Maar tegelijk badden de philosofen dat opperste wezen zóó in 'tverhovene, het vage en afgetrokfcene gebracht, dal „fatalisme" - bijna onvermijdelijk werd.

Onvermijdelijk, tenzij men in „ s y n c-j-E^j|k|jjH; ; §' heil zocht. En dal geschiedde. 'ï£iffiS? Siï& S;

Wat dan verder praktisch uitgewerkt wordt. En nu komt de triomfantelijke tegenstelling: Paulus contra den geest van zijn tijd:

- Fatalisme ï§? *'-^fwij merkten het reieds vroeger op — een ziekte van de persoonlijkheid, een inzinking va: n den wil. Het treedt op, wanneer God voor den mensch een x is geworden en het groot geheel des levens geen zin meer heeft. W^elken zin zou het ook nog hebben, als alles vanzelf gaal, nergens yfl, |jjl|an komt en nergens toe dienen kan? ïaS%ife: .

Als God geen wil kan hebben, waar zou de mensch de prelenlie aan ontleenen iets te „willen"? IJdelheid der ijdelheden!

Daar-treedt Paulus naar voren: ., t^autus, een apostel van .lezus Christus. door den wil Gods". Zoo begint de Ephesenbrief als met een klaroenstool. Hij daagt den aartsvijand uit. Hij gaat recht af op dien Goliath, wiens wetenschappelijke godheid ex ttefinitione géén wil is, maar oen vage kracht; een iets, geen niemand; ©en zinloos kringloopprocos, geen levende God der historie 1

God een x geworden: daar is óók de 20e eeuw. Maar: —de w i 1 G o d s vooropgesteld, het welbehagen zoo kras mogelijk gehandhaafd, in de verkiezing het hart der kerk gesteld; uit Gods welbehagen alles afgeleid, daar is de groote barmhartigheid en het krachtige wereldvermaan van de gereformeerde, bepaalde calvinistische theologie. Het is wat Kuyper heeft gegrepen en tot bekeering heeft gebracht: het is wat zijn geest heeft geboeid en zijn pen heeft lenig gemaakt. „Fatalisme en individualisme", zegt prof. De Zwaan, worden in den Efezerbrief bij den wortel aangepakt; en het is niet eens noodig, curieuselijk te onderzoeken, welk individualisme bij hier bedoelt (dat van den eenen redacteur van ons blad, die zegt: individualisme is heel iets anders dan subjectivisme; dan wel van den anderen redacteur, die zegt: tusschen individualisme en subjectivisme is geen stap). Want in elk van die gevallen is het d i t, wat wij van Kuyper en Bavinck in de laatste jaren hertiaaldelijk hebben kunnen hoeren.

De Zwaan: prediker van Paulinische, en daarin vanzelf apologeet van gereformeerde, Küyperiaansclr; gedachten, dat blijkt ook, als men hem hoort over individualisme en solidariteit:

Tegenover ide eenzaamlieid van den heidenschen individualist, stelt Paulus bet collectivisme, bet solidar isme van het volk der Openbaring. Zooals die zich, over alle verschillen heen, één wisten met elkander en in hun solidaire, instinctieve ©enhe'd \'an geest God als hun God achter zich wisten, zóó moet bet zijn met de Christenheid. Gij zijl , , één lichaam"., zegt Paulus.

En vooral verheugen wij ons, als we den Groninger hoogleeraar aan het woord liooren komen over „individualisme en uitverkiezing". Tegenover het fatalisme van Paulus' eeuw (do mensch een marionet; de wereld in vergeefschen kringloop gevangen) treedt de verkondiging der uitverkiezing, zegt hij.

En die uitverkiezing, wat wil die?

Is de uih^erkiéziögsgedachte iêchter niet door en uoor individualistisch? Kan iemand ontitennen — als men ziet, hoe zij in het zieleleven van sommige menschen werict — dat zij daar vrijwel als een soort , , Christelijk" fatahsme optreedt?

Het antwoord is ferm en frisoh, zóó, dat Kuyper het niet veranderen mlde:

Men stond tegenover God niet in isolement, maar collectief als het „volk Gods", als de , .heiligen", als „Abraham's zaad", als de „erfgenamen der goddelijke Ijeloffcein".

Dat komt voorop. Het iadividueele element komt eerst daarna. En het „individualisme" met zijn eenzaamheid en vereenzaming, zijn ik-middelpuntigheijd bestrijdt Paulus daarom met al de kracht van. een ziel, die .w e.e t wat voor oenen vijand zij te lijf gaat.

Eu eindelijk: — want we kunnen niet meer noemen — in deze lijn van gedachten ligt ook de mogelijkheid van hetflvinden der goede, Kuyperiaansche orde tusschen deze twee: de „eere Gods", èn de „eigen zaligheid".

Prof. De Zwaan is telkens aan het toornen toe, als hij spreekt over de zelfzuch'tigen, die alles laten cirkelen om de eene vraag: „hoe wordt mijn dierbaar ikje zalig? " Het verkleinwoordje heeft hij niet alleen hier gebezigd (het ..ikje"), maar — en dat was consequent in de typeering —-ook bij het begrip zaligheid: deze menschen zoeken hun eigëh dierbaar „zaligheidje".

Het is een lust, te hooren, hoe uit Groningen geprotesteerd wordt, tegen veel, wat reeds veel vroeger Kuyper lieeft moeion verwerpen in den kring der ethische theologie, vder piëtistische mystiek, der eigenwillige vroomheid, en te beleven, dat de tegenstelling tusschen Luther en Calvijn, gelijk hij die greep en aan de menschen tot in onderdeden uitgewerkt heeft, hier door De Zwaan in be-.srherming genomen wordt, of liever, als in Paulus' eigen ; i|)()wtoliscli woord gegeven aangetoond wordt.

En als we dan De Zwaan hooren spreken over den k o s m i s c h e n Christus, die niet een eilandje van zaligen voor nette keïkmenschen floreeren doet, maar die de w e r e 1 d komt veroveren en God daarin als God handhaven, en die in dat proces, en om het te bereiken en te volriiaken, zijn kerk zich vergadert, zoodat het „eigen ikje" met zijn dierbaarheden er heelomaal aan gelooven moet, dan zeggen we: wiJ gelooven u niet meer, althans niet alleen, omuwentwil (al zijn we u dankbaar voor uw manier van zeggen) maar wij gelooven u ook reeds om wat ons allang geleerd was.

Mag ik nog één citaat?

Ik lees op bl. 71:

^Vanneer mea nu tegenover Golgotha nog staat uiet die zoetvoer^ige gevoeligheid, die b.v. in het typisch ..niegentiend'eouwscho, sentimenteele „Ecce Homo" va.n Guido Reni is uitgedrukt, dan zijn we wel zeer ver van Paulus verwijderd!

.Maar heel dicht bij hetn staat b.v. Chesterton, wanneer hij in een van zijn minder bekende boeken, T h e New J e r u s a 1 e m, bij de Doode Zee aldus mediteert over Sodom en Gromorra: „die dingen zijn een zaak van \yeerzin en schrik, niet omdat ze ver weg zijn, maar omdat z, e vlak bij zijn. In onzie hersenen, en zeker in de mijne, zijn dinigen begraven even gruwelijk, als wat daar onder die bittere wateren ligt. En, als Christus niet gekomen is om daar den strijd mee aan te binden zelfs tot in de duislernissen van het menschelijk brein, dan weet ik uiet waarvoor Hij is gekomen. Zeker niet alleen om Ie spreken over bloemen of over socialisme.... De slem, die we in de evangeliën hooren, heeft het gezag van een man, die tot een leger spreekt. De hoogste noot van die stem is veeleer overwirminig dan vrede. Toeii de discipelen voor het eerst waren uitgezonden, front makende naar de vier hoeken der wereld, zijn zij teruggekeerd om hun meester te loven. En in dat uur van. zegepraal zeide Hij niet: „Mie dingen zijn slechts aspecten "Van één harmonieus gelieel", en ook niet: „Het heelal ontwikkelt zich door vooruitgang tot volmaaktheid", en ook niet: „A.lle dingen loopen uit in het nirwana" of: „De dauwdrup verglijdt in de blinkende baren". Hij zag op naar den hemel en sprak: „Ik zag den Satan vallen uit den' hemel als een bliksem!"

„De strijd met den draak" heet het IXe hoofdstuk van Chesterton's boek, waaraan ik deze citaten ontleende. En om dien strijd gaat het als Paulus zoo sterk aanhoudt op feiten, op heilsfeiten. Hij is geen ' man van psychologische theorietjes over bekeering, wedergeboorte, heiliigmaking.

Hij is de man, die aan den lijve ondervonden-had, welke krachten worstelen om de toekomst der inenschheid.

En als ik dat daar zoo zie staan, dan komen enkele gedachten vanzelf naar boven.

Om me maar aan te sluiten bij het laatste woord: zyn i'r niet, die in Chesterton nog meer nuttigs lezen kunnen? Van hem is het droef verhaal van den man, die genoeg had van zijn eigen land; scheep ging naar een ander, rondzwalkte op zee; eindelijk terecht komt aan een kust, die hij als een uitheemsch en zeer ver verwijderd land begroet, totdat hij tot de ontdekking komt, dat hij in zijn t'igen land langs een omweg — en blijkbaar met te weinig stuurmanskunst en zonder kompas, althans zonder recht gebruik daarvan — 'terecht gekomen was. De ontdekkingsreiziger. . .. Zoo zijn er velen, zegt Chesterton, die lum eigen orthodoxe vaderland verlaten; op zoek gaan naar wat nieuws; het nieuwe met vreugde groeten, en ach, het was allemaal het oude.

Neon, dit is niet een geringschattend oordeel over prof.

De Zwaan; want zijn werk, 'ihoezeer wij er soms tegenover mogen staan, is superieur en zijn hoek bevat inderdaad (ik liet maar hier en daar iets ervan zien) zeer veel dingen van eigen vinding en opvatting. Maar ik heb het oog op de velen, die uit gereformeerde kringen komen, niet meer weten, dat om déze polen zich het denken van hun eigen theologen van den laatsten tijd zich telkens en telkens weer bewogen heeft, en die nu door geschriften als dat van prof. De Zwaan zich een „nieuwe" wereld zien opengaan; een wereld, die misschien wél voor de meeste leerlingen van De Zwaan veelszins nieuwe accenten heeft, maar niet voor hen, die de grondlijnen van Kuyper en Bavinok hebben gekend (ik spreek natuurlijk over de grondgedachten).

Een boek als van De Zwaan stemt tot weemoed. Wat zou er meer te werken zijn met de gereformeerde gedachten, die De Zwaan ontwikkelt (al noemt hij den naam niet) als die naam „gereformeerd" niet zoo ontzaggelijk misbruikt werd. Wat zouden velen verstandig doen, als ze hun eigen Kuyperiaanschen bodem niet verlieten, om bij Kuyperianismen als hier prof. De Zwaan geeft toch weer terecht te komen.

Daar ligt in het boekje van prof. De Zwaan menige volzin, die tegen al wat ethisch is en al wat „Liebe" zegt, rechtstreeks gesproken is, ook door Kuyper en Bavinck. Als een gereformeerde dezelfde volzinnen zegt, maar dan in naam van de gereformeerde confessie (omdat hij warempel nog niet in zee stak zonder naar de sterren en en het kompas te kunnen kijken), dan zeggen ze: geef ons liever wat anders. Ze zullen prof. De Zwaan en anderen mischien graag hooren spreken. En ze komen zoo toch weer terecht bij den imperialen (niet imperialistischen) geest van Kuyper, alleen maar: ze kwamen er bü toeval. Ze zullen een volgenden keer, ook al bij toeval, aan een ander strand landen. En dat is het droevige. Want ge hebt ze nog niet gewonnen, en nog niet overtuigd, en nog niet gereformeerd herkregen, toen ze, lezende de gereformeerde termen van De Zwaan (universeel christendom; verkiezing en gemeenschap; heils-en roepingsgodsdienst) zeiden: dat is prachtig. Ze komen pas terecht, als ze hun eigen bodem kennen, liefhebben en een kompas meenemen. Laat prof. Do Zwaan het gelooven, er zijh heel wat Nederlandsche (en Schotsche) dominees, die uit de gereformeerde theologie (zonder haar verminking gezien) de groote lijnen hébhen gegrepen, die hij als Paulinisch aandient. Laat zijn leerlingen wat meer respect krijgen voor het Calvinisme in zijn gezonden vorm. En laat die (jongere) Calvinisten zelf het bedenken, dat zij geen „vooruitgang" hebben, als zij langs den weg der toevalligheid weer eens zulke begrippen (als hier besproken werden) ontmoeten en voor zich annexeeren. Zij zullen eerst „vooruit" komen, als zij hebben genoten in wat hun zelf is gegeven, en verder bouwen in eigen stijl. Want met hier en daar bijeengelezen steenen bouwt men geen huis; ook niet, al zijn het steenen, die in een gereformeerd gebouw passen, zooals prof. De Zwaan er hier ongetwijfeld levert. Er moet een bestek zijn en een fundament en een eigen optrek. En wie dat eenmaal heeft, die kan boeken als prof. De Zwaan er hier een gaf, lezen met groote dankbaarheid: hij ziet een a n d e r'ïundament; soms ziet hij geen fundament ontbreken (prof. De Zwaan zegt dit hier en daar zelf); maar hij ziet ook, dat, zoo vaak de groote gedachten van Bijbel en Christendom iemand krachtig grijpen, tenslotte alles uitloopt op een prediking-die reeds voor eeuwen den naam „gereformeerd" zich heeft genomen.

Galvijn komt er telkens weer boven op; het is alleen maar wat verdrietig, dat sommige menschen het zoo vreeselijk deftig vinden, op hun eigen stadje te schelden, alsof ze ik weet niet waar, maar in elk geval in de stad der grandseigneurs van den geest geboren waren; pardon: die stad hadden gebouwd: zij zei ven, heah.

Maar hun eigen kribbe kennen ze nog niet, ah

De os kent ze wel, zegt Jesaja.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Efezerbrief.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1928

De Reformatie | 8 Pagina's