GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Obbink en ons blad.

Over deze zaak schreef ik in Boek van de Week; daarheen moge ik verwijzen.

Over Middelburg en de Vrije Universiteit.

Ds J. Ubels heeft inzake den afloop der dingen in Middelburg (V. U.) eenerzijds lof en stemt volkomen in met het behaalde resultaat, doch heeft anderzijds critiek inzake den gevolgden weg. Hij schrijft in „Kbl. Geref. Kerken N. O. I.":

Het Geref. vojk kan tevreden zijn. De Geref. beginseilen worden ten volle gehandhaafd.

Zoo is te Middelburg wat er niet' in orde was tusschen het Geref. volk en de V.U., weer in orde gebracht.

AVant alleen bij woderzijdsch vertrouwen is de onmisbare samenwerking mogelijk. Wantrouwen werkt altijd ontbindend en verdervend.

En dat is een zaak van het allergrootste belang.

Als dat wederzijdsch vertrouwen dat in Middelburg tot uiting kwam, nu ook maar doorwerkt in hee] den kring der V.U. en in al de lagen van ons Geref. volk. Want er is altijd eenig gevaar dat de leiders eu de lioogleeraren van de V.U. die ongetwijfeld (en daar is op zichzelf niets tegen) hun eigen levenssfeer en hun eigen moeilijkheden hebben, zich te veel los voelen van, en zich te weinig bemoeien om de eenheid te zoeken met het. „gewone" volk. En anderzijds is het niet onwaarschijnlijk dat er nog altijd Geref. menschen gevonden worden die moeilijk kunnen begrijpen, dat een Geref. Universiteit zelfstandig kan staan en moet staan naast de Geref. kerken; die Gereformeerd-zijn altijd weer vereenzelvigen met kerkelijk-Gereformeerd-zijn; en „de Geref. gezindte" tot eigen kerken beperken.

Daarom zouden we het te mooi zien als we meenden, dat nu na Middelburg dadelijk alles praktisch ook in orde is. Het blijlt ook hier „jagen of we 't grijpen mogen". Als dat dan ook maar werkelijk gedaan wordt! Op de basis van het wederzijdsch vertrouwen moet er wezen een eerlijk zoeicen om elkaar te verstaan en - te waardeeren in het gemeenschappelijk streven naar de verheerlijking Gods.

Dat overigens de liefde van onze menschen voor de V.U. nog niet dood is, is wel gebleken uit de ook te Middelburg gedane mededeeling, dat van de voor het Uitbreidingsfonds gevraagde 3 ton ten behoeve van een te stichten wis-en natuurkundige faculteit, reeds 250, 000 gulden bijeen was. Ook is hot, gezien vroegere toestanden, een merkwaardig en verblijdend • feit dat een professor van de Theol. Schooi! , te Kampen als inleider en verdediger optrad van het door Directeuren en Curatoren der V.U. aanvaarde rapport.

En dat deze leiders der V.U. diligent zijn in het handhaven van het Geref. karakter hunner hoogeschoO'I, kan duidelijk zijn uit het bovenvermelde feit, dat vóór de bespreking van het rapport aan de vergadering^ meegedeeld werd, dat niet alleen Directeuren en Curatoren met zijn conclusies hun instemming hadden betuigd, maar dat ook alle hoogleeraren gevraagd waren hoe zij tegenover deze conclusies stonden.

Zelfs kan gevraagd worden of deze ijver niet al te groot is geweest. Ik weet wel dat de beste stuurlui altijd aan wil staan, maar — was een dergelijke vraag aan d© professoren toen wel aan de orde?

De vereeniging had aan de Dir. en Cur. een vraag gesteld over art. 2 der statuten. Deze colleges hadden zich do hulp van ëen Commissie verzekerd om hun vajji advies te dienen. Deze commissie had een rapport uitgebracht. Dir. en Cur. hadden het bestudeerd en aanvaard. Dat zij daarvan, vóór de zaak in behandeling kwam, mededeeling deden aan de vergadering, was juist. Daarmee hadden zij hun antwoord aan de vereeniging gegeven. Dat antwoord konden ze nu nog nader toelichten, daarover konden vragen gedaan, er kon een bespreking volgen enz. Dat alles was aan de orde. Niets minder, maar ook niets meer. Wat er dan uit die bespreking volgen zou, is oen andere zaak. Maar 't lijkt me niet juist dat midden in den gang van dit proces een • vraag aan, do professoren werd ingeschoven.

Bovendien, waarom werd van alle professoren een verklaring, gevraaigd? Hadden zij daartoe aanleiding gegeven? Ik kan me voorstellen dat Prof. Van Schelven, hoewel hij tegen de conclusies van het rapport geen bezwaar had, tegen de vraagstellingrzelf protesteerde. Zou het niet veel ruiterlijker geweest zijn als de Curatoren — het voorbarige van de handeling nu daargelaten —• zich alleen gewend hadden tO't de drie boogleeraren die met de groep-„Geelkerken" waren meegegaan? leder wist toch. dat het om hen begonnen was. En was er publiek niet genoeg geschied om , zonder dat zij zich verongelijkt behoefden te gevoelen, met hen op een of andere manier te handelen? Zij zelf staan toch ongietwijfeld hoog genoeg om er toe me© te werken dat recht en waarheid ook in de Vereen, voor H. O. wofden gediend.

Zoo had ik op een enkel punt graag een anderen gang van zaken igezien. Te meer omdat ^overigens de Middelburgsche vergaderinig^ mij zoo bizonder geslaagd lijkt.

De groote beginselen van Jiet Schriftgezag en de souvereiniteit in eigen kring zijn opnieuw klaar beleden en worden gehandhaafd. De oude goed geplaatste p'alen worden niet verzet. Dat is, vooral in

een tijd waaria ten onrechte zooveel palen verzet worden, een verblijdend ver'schijnsel.

Bovendien aclit ik de bewoordingen van de beide aanvaarde conclusies zeer gelukkig gekozen. Vooral ook Avat in conclusie 2 staat over het Schriftgiezag en wat dat insluit en uitsluit. Ik meen, dat de kwestie waar het in Assen om ging daarin zeer eenvoudig er zeer duidelijk ligt uitgedrukt. Misschien kan, mocht er na alles bij iemand nog eenig misverstand dienomti-ent heerschen, deze .conclusie het uit den weg ruimen.

Natuurlijk zijn we, wat de V.IJ. betreft, nog niet geheel uit de moeilijkheden, maar de almosfeer is veel zuiverder geworden. We kunnen nu weer voort.

Een week later schreef in hetzelfde orgaan ds Sillevis Smit (J. H.):

Het rapport heeft in de kerkelijke pers heel wat stof opgeworpen. En van meerdere kanten werd haar aangewreven, dat ze de kool en de geit heeft willen sparen.

Ten onrechte. Wel, heeft ze een weg van' uitersten vermeden.

Ze bood een oplossing, die naar veler meening eigenlijk geen oplossing is. Maar die daarom de beste oplossing is. En als zoodanig dan ook in Middelburg werd aanvaard.

„Vrouwelijks" waardeering bij de maagd IVIaria.

Dr F. V. Gheel Gildemeester bchrijtt in „Herv. kb. van Den Haag":

Geeft de roomsche stichtelijke lectuur een geestelijken indruk? We hebben het lijvige, zeer lijvige boek van Prof. van Ginneken doorbladerd.

Hier en daar met aandac'ht gelezen. Maar het kon ons niet bevredigen, en soms sloegen wij de handen van verbazing in elkaar. Zijn boek bevat de „voordrachten voor andersdenkenden" die hij op eenige plaatsen in ons land gehouden had. Hij prijst daarin o.a. het dragen van Maria-medailles aan, en verdedigt die aa, nprijzing met dit argument.... dat Maria „sommige attenties meer waardeert dan haar Goddelijke mannelijke zoon!" (biz. 416). Had iemand onzer lezers dat kunnen denken?

Dr van Ginneken, een man van smaak en beschaving, zeg-t zoo iets? Iemand die gelooft aan de heerlijkheid van het hemelsche leven, zegt wezenlijk dat het dragen van een Maria-medaille door Maria als een vriendelijie attentie wordt opgevat; ja, omdat haar vrouwelijk gemoed daarvoor allicht toegankelijker is dan dat van haar „mannelijken zoon"? Hoe aardsch; hoe laag bij den grond; en eigenlijk hoe heidensch gedacht! Kijk, wanneer nog een boerenzoon als Jaonus van Gilse uit Merijntje Gijzen, zoo iets gezegd had, men zou kunnen denken: „daar is hij een lummel voor!" Maar professor Dr van Ginneken! Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk! Wij kennen van dienzelfden bekwamen en handigen schrijver het handige boekje: , , protestant en katholiek", deel III van de Zielkundige Verwikkelingen. De gebeden aan Jezus zijn zoetelijkinieilectueel; de kijk op menschen natuurlijk eenzijdig roomsch, natuurlijk en begrijpelijk. Zijn 'kennis van en oordeel over de protestanten, ongetwijfeld te goeder trouw, partijdig. Maar als iemand de dan toch nog ernstige redeneeringen in dit boekje gelezen heeft, en dan een aanprijzing tegenkomt aan eenvoudige katholieken, om Maria-medailles te dragen dewijl zij als vrouw „daarvoor allicht gevoeliger is, dan haar mannelijke zoon", en gij zoudt vragen: „denkt u dat dezelfde katholieke apologeet die woorden geschreven heeft? " nu we zouden meenen dat daarop het antwoord stellig ontkennend luiden zou.

Hoeveel hooger dan de stichtelijke lectuur van den Jezuïetenpater van Ginneken staat b.v. die van den oud-katholieken pastoor en 'hoogleeraar aan het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort, A. Rinkel. We denken hier o.a. aan den bundel „uit den rijkdom zijner genade" 1925. Het is een eenigszins andere stijl dan wij gewoon zijn, wat plechtiger, wat meer orgeltoon. Maar het heeft geestelijk gehalte. Het is echt. Daar wordt hier over realiteiten gehandeld. En de lezer ontvangt hier geestelijk voedsel. Het zou door en door onmogelijk zijn om hier een raad aan te treffen als van den Je'zuïetischen hoogleeraar van Ginneken: „ja, draag maar een Maria-medaille, daar is zij wel gevoelig voor, ze is een vrouw, begrijpt u. Haar zoon (haar „mannelijken zoon"!) kan dat gemakkelijke vertoon natuurlijk niets schelen. Maar zij is er wel door gevleid". Waarbij wij opmerken dat dit een Mafiavcreering mag heeten die omvalt onder het opzetten.

Lenin en Jezus; China en liet christendom.

, In „De Nederlander" schreef de heer A. Kok een „Antwoord op den Open Brief van Mevr. E. Boetzelaer V. D. V. d. Hoop V. S. in „De Nederlander' van 9 Mei 1928". Waarover deze correspondentie handelt, behoef ik niet te zeggen; het blijkt wel uit het hier gegeven citaat van den heer Kok, die schreef uit Peking:

Nu wil 'het geval, dat er in breede kringen een verschil van appreciatie valt.waar te nemen, wat betreft de activiteiten, vooral in het Verre Oosten, van bepaalde organisaties, als b.v. de Y. M. C. A., Ghr. Stud. Ver., Nat. Ghr. Raden etc. Ik he'b daaromtrent een bepaald standpunt ingenomen en heb vooral met het oog op ons naburig Indië, gemeend te moeten wijzen op het gevaar van moderne en bolsjewistische invloeden in zoodanige kringen in China.

Dr Knack van Berlijn, speciaal daartoe uitgenoodigd, heeft een poging gedaan, om mijn standpunt te 'bestrijden, en nu hem dit niet al te best gelukt is, verschijnt Uw „Open Brief".

Ik moet eerlijk bekennen, dat deze mij eenigszins heeft teleurgesteld. Zools gezegd, bevinden U en ik ons op gelijk terrein, en het bestande verschil in meening over iepaalde gedragslijnen en associaties zoude uit dien hoofde gemakkelijk tot een minimum terug zijn te brengen, indien er eene wederzijdsche aanvaarding van de volle beteekeuis der feiten ware.

Nu schijnt het mij toe, dat de luchtige, oppervlakkige wü'ze, waarop U in dien brief aan de feiten voorbijgaat, niet bijzonder geschikt is, om tot een beter be­ grip en een overeenkomstige waardeering van elkanders standpunt te komen. Mij dunkt, dat een verschijnsel in de Protestantsche Zendingswereld, zooals door mij besproken, dat hoogstbedenkelifk Tan karakter is, omdat het zich kenmerkt door dit tweeërlei streven: los van den B ij bel en los van de historische ontwikkeling der dingen, een ernstiger en grondiger studie waard is.

In müne artikelen h& b ik maar niet losweg enkele vage opinies omtrent de een of andere zaak ten beste gegeven. Integendeel, ik heb enkele weldoordachte resultaten te schrift gesteld van eene jarenlange waarneming ter plaatse, met zeer nauwe contacten in de Ghineesche Zendings-en politie'ke wereld. Ik heb uitgedrukt, wat in de harten van duizenden bijbelgetrouwe zendelingen hier te lande leeft, en ik heb eene controle der gegeven feiten mogelijk gemaakt door eene uitgebreide documentatie, nauwkeurige bronnenverwijzing en een kwistig noemen van namen.

Nu 'gaat het tooh immers niet aan, om, zoolang de juistheid van het feitenmateriaal onaangetast staat, eene belangrijke kwestie als deze op zulk eene gemakkelijke wijze, als U doet, ter zijde te schuiven. Het is één izaak, om de publicatie mijner beschouwingen met een zeker misnoegen als onnoodig en fataal te oordeelen; het is een ganscli andere zaak om de waarheid der . feiten en de juistheid der gevolgtrekkingen op deugdelijke gronden te logenstraffen.

U zult moeten erkennen, dat dr Knack's ernstige poging daartoe niet geslaagd is. Hij heeft de uiterst teere quaestie van het bestaan van Russische sympathieën in bovengenoemde kringen niet kunnen ontkennen en is tot dusverre in gebreke gebleven, mijne contra-opvatting over de „geloofsbekentenis" der chr. intellectueelen te weerleggen'.

Het feit alleen, dat hij — natuurlijk geheel te goeder trouw — den secretaris van den Nat. Chr. Raad, dr Hodgkin, typeerde als iemand, die in tegenstelling met .zijne moderne collega's in dien Raad, ongetwijfeld op den bodem van het oude geloof staat, toont reeds genoegzaam aan, hoe voorzichtig men in Europa moet zijn met eene beoordeeling van Ghineesche toestanden.

Duitsche zendelingen hier te lande meenen dan ook, dat dr Knack zich' „sehr b; lamiert hat" door het in Holland op te nemen voor dr Hodgkin, die zijne radicale theologie en politiek zoover dreef, dat hij, nog wel in een redactioneel hoofdartikel, aan Lenin en Sun Yat-sen een eereplaats gaf naast Christus en Zijne Apostelen, en in Lenin en Sun Yat-sen dezelfde karaktereigenschappen ontdekte, welke hiJ ten hoogste waardeerde in den persoon van Jezus.

Feiten als deze — en ik heb vele soortgelijke aangevoerd — zijn nu eenmaal niet te loochenen of goed te praten. Men kan slechts zwijgen, zooals dr Knack dat thans doet. En indien U hetzelfde gedaan had, dan ware er voor mij geen aanleiding geweest'om op deze zaak terug te komen. Maar nu IJ meent, wél een oordeel te moeten vellen over de publicatie van m iJ n e beschouwingen, rijst bij mij de vraag, waarom U geen enkel afkeurend woord over hebt in betrekking tot de publicatie van de on-christBiüke en on-historische beschouvpingen van dr Hodgkin in het door mü gesignaleerde Officieele Orgaan van den Nat. Ghr. Raad, een lichaam, waarmede U door den Intern. Zendingsraad zeer nauw verbonden zijt.

Of is dit niet fataal, dat de prediker van deze theorieën bij het Ghr.-Hist. jpubliek in Nederland geïntroduceerd is geworden als een man, „die ongetwijfeld op den bodem van het oude geloof staat en die honderden chin, predikers tot dieper bijbelkennis heeft gevoerd", terwijl toch alle bijbelgetrouwe Christenen in China zijne samenkoppeling van Lenin en Jezus voor de oogen der Ghineesche christenen ten diepste hebben betreurd. Of bedrieg ik mij, dat in Holland, de bewonderaars van Lenin zich in andere kringen dan 'de onze bevinden?

Waartoe eenzijdige informaties en onheilige associaties al niet leiden kunnen!

Over gelijke invloeden, als hier worden aangewezen en verderfelijk geacht, schreef ds Pol indertijd ook reeds, zulks naar aanleiding van „De Banier". De kwestie lijkt me belangrijk genoeg., t: .k ii^ii»

Over den bijbel op de conferentie te Jeruzalem; de meening van dr H. A. v. Andel.

Uit dezelfde publicatie van den heer Kok in „De Nederlander" neem ik nog dit gedeelte:

ü zegt voorts, dat te Jeruzalem „van unitioaitïe van alle godsdiensten niet de minste sprake is geweest" en merkt dan op, dat Dr en Mevr. van Andel-Rutgers, die „buitengewoon Bijbelgetrouwe en beslist Gereformeerde Christenen" zijn, zeer ingenomen, ja verrukt waren over het rapport, getiteld „The Message".

Het komt mij voor, dat ee'n beroep op D'f van Andel in dezen vorm, in dit verband, en zondes meer, aanleiding moet geven tot misverstand en een beslist veirkeieirden indruk moet wekken bij oninger wijden. Be gevolgtrekking wordt allicht gemaakt, dat, indien zulk een buitengewoon bijbelgetrouw man als Dr - van Andel veriukt is over den inhoud van de „Boodschap", er toch geen sprak© kan zijn van modernisme en synkretisme , d.i. ineensmelting of unificatie van (religieuse) systemen, te Jeruzalem.

De feiten zijn natuurlijk geheel anders. Het valt moeilijk te ontkennen, dat de voor-rappoften, welke onder de ledding van de voormannen van den Intern. Zendingsraad opgesteld waren, en waarvan de voornaamste mij vóór de Conferentie onder de oogen kwamen, beslist modern-georiënteer'd waren en dat het synkretisme er dik op lag'l Vandaar dan ook de vroegtijdige actie er tegen in verschillend© landen; en vandaar mijn artikel voor het Christ, publiek in Nederland, dat wC'rkelijk niet als onmondig en onbevoegd tot oordeelen beschouwd kan worden.

Diat wijl inderdaad goed gezien • hadden, blijkt voldoende uit de vele en zeer uitsönloopende Verslagen, die na de Conferentie gepubliceerd werten door Duitsche, Scandinavische, Engelsche, Amerikaanscho en Ghineesche deelnemers, en, wat Holland betreft, niet hét minst uit de rede van Dr van Andel', op 9 Mei j.l. uitgesproken in de Theol. Fac. Zaal der Universiteit te Amsterdam. Volgens ©en niet-teg^ngesproken veit< slag in „De Nederlandeir" van 10 Mei, zeide Dr" van Andel toen o.m.: „De rapporten, die voor de conf. zijn rondgestuurd, waren beelist modern georiënteerd". „Vooral het rapport over de Educatie was in g^eheel modernen geest." Dat klopt dus. En wat het synkretisme betreft, zeide Dr van Andel: -„In de, rapporten kwam .de gedachte tot uiting, dat het ConfusionismOj maar ook vele andere religies de plaats van het O. T. innemen, waarop het N. T. als de' aanvulling moet aanpassen". Dit Idopt precies, met wat ik in mijn gewraakt artikel sclireef over het z.gn.. Chineesch Ö.T. van. Dr Portel.

Het kan evenmin ontkend worden, dat deze beslist moderne rapporten ook onder de gedelegeterdeu zelf groote ongerustheid gewelct hebben. De onverwachte vóór-conferentie te Cairo is daarvan het bewijs, en dit wordt geheel-bevestigd door uitspraken ook van moderne al'gevaardigden, als bijv. den Y. M. C. A.secretaris Dr Lyon, die zeide (Chin. Ree. July), dat te Jeruzalo'm „de vrees openlijk uitgespi'oken werd", dat men zoude komen tot het „aileggen van eene synkretiststche verklaring", gezien de voorrapporten en het groote verschil in theologisch standpunt der gedelegeerden. Dit ales wifst er m.i. duidelijk op, in welke richting men de Conferentie hebben wilde.

Dat .één der rapporten, n.l. dat getiteld „the : Message" ten slotte toch zoovele orthodo'xe elementen bevat, kan niet anders dan een reden tot dankbaailieid zijn, zoowel voor Dr van Andel als voor mij. Maar in de practijfc beteekent dat heel weinig. De besluiten der Conferentie zijn immeïs niet bindend en door de oppositie o.m. der Continentale Zendingen zijn de opstellers en promotors der beslist moderne voorrapporten niet opeens bekeerd geworden noch uit het veld geslagen. Integendeel, alles wijst er op, dat de modern-gezonden in de Intern, en Nat. Zendingsraden hunne activiteiten met - vernieuwden ijva* zullen voortzetten.

(J stelt klaarblijkelijk groot vertrouwen in , het oordeel van „den beslist gereformeerden" Dr van An-' del. Dit verblijdt mij. , 0'Ok ik waardeej? zij'n oordeel ten zeerste. Hoewel ik niet „gereformeerd" ben, heb ik toch een dankbaar gebruik gemaakt in mijn arbeid onder de Chin, studenten van zijn boek „Godsdienst en Wetenschap", en ik deel bijv. zijn standpunt opl bl. '26 geheel, dat „de chr. oivei-tuiging en de chr. levenspraktijk onlosmakelijk verbonden zijn met den Bijbel". Onlosmakelijk. Zoo zagen, meen ik. Groen en do mannen van het Reveil het ook.

Maar juist, omdat U en ik zoo groot vertrouwen in Dr van Andel stellen, is het van zooveel beteekenis .-uit zijn mond dit oordeel ovc'r de Jerusalem Meeting te moeten hooren: „In het algemeen bleek, dat de Bijbel van zijne plaats geschoven is".

Met tw-ee opmerkingen wil ik dezen brief besluiten.. Ten eerste. Ik vind het een hoogstbedroevend feit van verregaande beteekenis, dat voor het eerst in de geschiedenis der Zending geconstateerd moet worden, dat op een Wereld-Conferentie als die te Jeruzalem (onder leiding van den Amer. Y. M. C. A.secretaris dr J. R. Mott) „de Bijbel van zijne plaats geschoven is". Het vaste fundament: er staat geschreven, waarop Christus en de Apostelen, Luther en Calvijn, Groen en Lohman hebben gebouwd, is ondermijnd.

Ten tweede. Uit de „Minutes" dier Conferentie, die. mij voor kort bereikten, blijkt duidelijk, dat voor het eerst in de geschiedenis der Zending, da Intern, en Nat. Zendingsraden, waarin de inheemsche elementen sterk vertegenwoordigd zijn, zich officieel uitgesproken hebben, in zaken betreffende de Internationale en Koloniale Politiek, en dat eene toekomstige inmenging in politieke aangelegenheden in uitzicht wordt gesteld. Waartoe zulke bemoeiingen in Oostersch© landen', waar bepaalde chr. groepen nauwe voeling met radicale elementen hebben, leiden kunnen, hebben mijne artikelen over China voldoende kunnen aantoonen. Op dit gebied lig'gen voetangels en klemmen, die ook voor de gemeenten in ons Indië groot gevaax opleveren, vooral sedert dr Mott en - de Chin. Y. M. C. A. uit Shanghai getracht hebben aldaar vasten voet te krijgen en aangedrongen wei'd tot de vorming van ©en Indischen Zendingsraad.

Schuif den Bijbel van zijne plaats en het zal spoedig blijken, hoe vlug de voeten 'der jonge inheemsche cliristenen wankel gaan staan 'óp het fundament van eene evolutionnaire, eene historische ontwikkeling der dingen. Maar het „er staat geschreven" valt ook het „er is geschied". Dan vindt Christus al gauw een plaats naast Lenin.

Wat de heer Kok zegt, is juist; dat hü in „De Nederlander" schrijft, is temeer verblijdend.

Prof. Aalders en prof. De Groot.

Dr W. H. Gispen W.Hzn. schrijft in „Geref. Kb. v. Delft":

Onliangs hadden we het in deze rubriek over een verouderde brochure.

Op den jaardag der Vrije Universiteit hield de recto'r, prof. Aalders, een rede over „De geschiedschrijving in het Oude Testament". Hierin wor-dt de vraag onder de oogen gezien, op welken grond men bepaalde bestanddoelen van het Oude Testament niet voor beschrijving van werkelijke gebeurtenissen, maar voor mythen, sagen, legenden, sprookjes of dergelijke houdt, en welke de maatstaf is, waarnaar meu hier oordeelt. Volgens het krantenverslag kwam de hoogleeraar tot de conclusie, dat de' tekst van het heilig gescliicdverhaal nergens • tot het aannemen van mythe of sage ook maar eenig recht geeft. Exegetisch is 'O'Uaanvechtbaar, dat het Oud-Testamentisch verhaal zich als geschiedkundig aandient, als teboekstelling van wat werkelijk is geschied. En nu gaat het er maar om of men dat gelooft of niet gelooft. 'Wel zal het bijzonder karakter van de Oud-Testamentische geschiedschrijving nader dienen te wortten bestudeerd.

O'Ogenblikkelijk denkt men aan de rede van Dr

0 Joh. de Groot, een maand geleden uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de rijks-universiteit te Groningen. Deze rede had tot titel: „De Palestijnsche achtergrond van den Pentateuch". Daax wordt b.v. het Bijhelsche verhaal van den Zondvloed vergeleken met het Babylonische verhaal in dezer voege: „In het Babylonische verhaal vsrorden achtereenvolgens een duif, een zwaluw en een ra, ai uitgezonden; in het Bijbelsche ontbreekt de zwaluw, hetgeen niet toevallig kan zijn. Nu komen duiven en raven in vele soorten overal in Palestina voor, doch de zwaluw kent de bewoner van het Judeesche bergland amper, omdat ze slechts wordt aangetrolfen in de lage gedeelten van het land. De Judeesche verhaler geeft door slechts duif en raaf te noemen een lokaal stempel aan zijn verhaal" fbl. 9).

Het merkwaardige van deze rede van prof. de Groot is, dat de betrouwbaarheidskwestie niet door hem wordt aa: ngeroerd. Was er b.v. werkelijk een duif bij den Zo-ndvloed, maar dan is de vermelding daarvan in het Bijbelsche Zondvloedverhaal geen specifiek Palestijnsche trek. Stelt de schrijver het, als bewoner van Palestina, slechts zoo voor, dan is het verhaal als historie veroordeeld.

Het is m.i. de verdienste van prof. Aalders, dat hij de kwestie van de betrouwbaarheid in zijn rede van 't begin af stelt. Terecht spreekt hij uit: „De waarheid van den Bijbel is en blijft het vraagpunt, dat wel het allermeest hart en hoofd zoo van eenvoudigen als geleerden in beslag vermag te nemen". De rede van prof. de Groot kan als voorbeeld dienen, hoe actueel die van prof. Aalders is.

Over het verstaan van de profeten.

In hetzelfde orgaan schrijft dr Gispen:

Elk schoolkind zal binnen een paar jaar goed op de hoogte zijn met het persoonlijk leven van profeten als Elia en Elisa. Maar zelfs onder volwassenen is de kennis van de lotgevallen van een Amos of Jeremia meestal niet groot. Dat is waarschijnlijk hieraan te wijten, dat eerstgenoemden een rol spelen in de geschiedenis van Israël en door historische boeken worden belicht, tei-wijl de gestalten der zoogenaamde „sclirijvende" profeten (over de juistheid van dezen naam spreken we hier niet) uit hun geschriften trek voor trek moeten worden losgebeiteld, willen ze als levend voor ons staan.

Zeker, onder de profeten, die we in onzen Bijbel van Jesaja tot en met Maleachi aantreffen, maken Daniël en Jooa daarop een uitzondering, maar het is merkwaardig, dat juist de boeken van Daniël en Jona zoo"n sterk historisch Icarakter dragen, dat sommigen hen niet eens onder de profetische boeken in engeren zin rekenen. Zoo bevat ook het boek Jesaja historische stukken, waarin Jesaja's persoon duidelijk naar voren treedt (Jes. 36—39 b.v.) en biedt over Jeremia o.a. het zes-en-dertigste hoofdstuk van zijn boek ons een interessant verhaal; maar zelfs deze histoTrscho stukken genieten niet die bekendheid, die de Elia-geschiedenis heeft, omdat de historische achtergrond lederen Bijbellezer niet terstond duidelijlc is.

En hiermee noemen we een voornaam punt. Om bij het voorbeeld van Elia en Elisa te blijven: Achab, Joram, de koningen tegenover die profeten wor­ den ons ten voeten uit geteekend, waardoor de beschrijving een dramatisch, ja spannend karakter krijgt. Maar als in Jesaja 7 de profeet optreedt tegen Achaz, moeten we van dien Achaz meer weten uit Koningen ; en Kronieken, willen we ten volle de situatie begrijpen. Ja ook in ander opzicht wordt de klacht wel eens door trouwe Bijbellezers zonder theologische opleiding geslaakt: „Ik wilde, dat ik van elk hoofdstuk van een profetisch' boek den juisten historischen achtergrond wist, dan zou ik alles veel beter begrijpen."

Nu zij dadelijk opgemerkt, dat men zich de zaak niet zoo moet voorstellen, alsof een theoloog zoo maar die kennis bij zijn huiselijke bijbellectuur paraat heeft. Neen, den juisten historischen achtergrond te weten van elk hoofdstuk bij een profeet, kost in veel gevallen .wikken en wegen. Neem a.\ direct Jesaja 1. Sommigen houden het ervoor, dat we moeten donken aan den toestand van Juda na den Syrisch-Efraïmietischen oorlog (zie Jes. 7), anderen, dat het slaat op den tijd na den inval van Sanherib onder Hiskia (II Kon. 18 en 19, II Kron. 32, Jes. 36 en 37).

Is dit bepalen van den historischen achtergrond der profetische boeken geen gemalckelijk werk, het genot van het lezen dier boeken zou worden verhoogd, wanneer men een Amos en een Nahum, een Hoséa •en een Jeremia in hun persoonlijk leven kende.

Dit is nu mogelijk. Zeker hun geschriften bieden ons niet zooveel als we zouden willen. Profeten zijn sprekers namens God, dus niet namens zichzielf. Profeten willen, hun moedelooze stemmingen daargelaten, in hun schriftelijke nalatenschap ons stelten voor hun ideaal: te zijn „heilige menschen Gods", verteerd wordende als ze maar nuttig zijn. En toch is het geen ongepaste nieuwsgierigheid, maar goed gebruik van de Schrift, hen. na te speuren in hun persoonlijk leven, hun smart en vreugde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's