GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Congresseeren zonder eenheid? Water in den wijn?

In zijn kroniek in „Geref. Theol. Tijdschrift" zegt ds P. v. Dijk:

Ook onze taak wordt hoe langer hoe zwaarder. Eni daarom is het noodig het kleine klein en het groote groot te zien. Ieder op zijn eigen terrein. We hebben er nog nooit resultaat op gezien, wanmeer men meende, dat die taak beter werd volbracht door in _ overeenstemming met de verslapping van dezen, tijd water in den wijn zijner beginselen te gieten.

We zijn het van harte eens met wat de Bond voor Gereformeerde jeugdorganisatie op instigatie van een besluit van Prof. Waterinfc aan het bestuur van •het tweede Nederl. Paed. Congres schreef:

„dat het zijn opvatting is, dat het oongresseeran over godsdienstige opvoeding geen zin heeft, wanneer de samen-oo'ngresseerenden ten eenonmale verschillende godsdienstige opvattingen hebban."

Dat is trouwens het gevoelen ook van de andere zijde. Want hetzelfde Geref. J. BI. waarin deze beslissing stond noemt den naam van prof. Polak, die na tegenover den heer Janse uit Biggekerka de valsche tegenstelling tusschen getuigen en •overtuigen geponeerd te hebben, zelf aan 't getuigen sloeg:

„Welnu, laten wij dan ook gevoelen dat die liefde cnafbankelijk is van ons geloof, onafhankelijk ook van metaphysische of intellectueede voorstsllingen"

en daarna verzocht:

Laat ons op dit congres die liefde ook allereerst op den voorgrond stellen, die ons samenbindt en niet deze metaphysisch-dogmatisch-theologische fun-[: deeringspogingen die ons onherroepelijk en principieel (spat. v. D.) blijven scheiden.

Zelfs als we zouden willen, woerden we er op die manier uitgeduwd.

Maar we dienen de zaak van den naaste, en de komst van het Koninkrijk Gods, meer door ons zelf te zijn, en te durven zijn.

Als liet ooit een tijd is, waarin we aan mannen, ook jonge mannen met een ruggegraat behoefte hebben, dan is het thans.

Geen water in den wijn.

Ja, als het onze wijn was, dan maar met genoegen.

Maar als het Gods wijn is, en wij hebben het zóó gezegd onder vele getuigen, en meenen het nóg, laat ons dan met onze brutale waterkarafjes afblijven van Gods wijnkannen.

Dat is nederig: wijl gehoorzaam.

Het is b r o e d e r 1 ij k: want aan bedorven wijn heeft niemand iets.

Het is ook geloof: want God zal Zijn eigen zaak wel goed maken. Wie het bederft gelooft niet.

De Heer J. van Frankenhuizen over eenheid en nog wat.

„De Westlander", een blad, dat jarenlang uitnemend is geleid, en met bewaring van de beginselen van onze groote voormannen, o.a. Dr. A. Kuyper, steeds de eenheid heeft gediend, wordt tegenwoordig geredigeerd door den Heer J. v. Frankenhuizen, die thans resideert aan de Dr A. Kuyper-stichting.

Zoowel de gedachtenis van Dr A. Kuyper, die in het Kuyperhuis niet mag vergeten worden, noch tegengesproken, wat zijn_'groote levenswerk aangaat, als ook de gedachtenis aan de jarenlange lei'ding van „De Westlander", werpt de vraag op, of 'de huidige leiding van het blad de traditie eert.

Een antwoord daarop geeft, en dan m. i. in ontkennenden zin, een artikel van dezen Heer, in het nr. van 21 Febr. Daar wordt over „eenheid" gesproken op zulk een wijze, dat de nagedachtenis van Dr A. Kuyper er niet in wordt geëerd (want daar wordt het vraagstuk van „ijzer en leem", hoewel het gesteld is, gladweg genegeerd). Voorts staat er in het stuk, dat er „Gereformeerden (oud en nieuw verband)" bestaan, wat mij niet bekend is, en de hooge overheid ook niet. Tenslotte wordt, nog wel in een hoofdartikel, op zulk een wijze geschreven, dat ieder voelt: daar is lichtvaardigheid aan het woord.

Imaners, de redacteur heeft het daar over den onlangs opgerichten Bond van Gereformeerden (Calvinisten). Deze is hem eene „star der hope" in den nacht. Dat moet de Heer Frankenhuizen zelf weten. Maar dan volgt er dit:

We betreuren het niet weinig, dat een man als de bekende Ds Schilder met z'n vlijmscherpe pen het streven van den Calvinisten-Bond heeft 'bestreden.

Op dit fraais volgt nog meer; maar daarover wil ik den Heer Frankenhuizen met genoegen nog eens later te woord staan. Opzettelij'k beperk ik mij thans tot de hoofdzaak. En constateer alleen, dat de Heer J. v. Frankenhuizen wat in 'bovenstaand zinnetje staat, gefantaseerd heeft. Ik 'heb toegejuicht, noodzakelijk en prijzenswaardig genoemd, wat bij mij hier laat bestrijden.

Dat ik hier op deze zaak terugkom, is mijn schuld niet; ik heb een tegenspraak aan „De Westlander" gezonden, ter opname in het e.v. nr, maar uit een gesprek 'met den uitgever leid ik af, dat aan dit verzoek niet voldaan is.

We zullen eens zien, of de Heer v. F. begint, zijn fout te herstellen. Daarna kan hij, zoo neodig, nog wel nader bescheid krijgen.

Overigens ga ik, om een zeer bepaalde reden, thans nog niet hier over dien Bond .spreken; dat komt nog wel.

Aan de onderscheiden abonné's van „De Westlander", die mij schreven, mijn dank.

Overigens kan ik den Heer v. Frankenhuizen, die schijnt te meenen, dat hij de stem der „leiders" laat klinken, en hoort spreken, verzekeren, dat hij blijkbaar niet op 'de hoogte is, noch van wat geschreven, noch van wat geconfereerd wordt.

„Hoe ver het gaat".

De „Maas-en Soheldebode" schrijft:

Deze woorden zet „De Banier" boven een episteltje in het blad van Zaterdag j.l.

En daarmede worden bedoeld de lasterpraatjes, die er in A.R. kringen zouden loopen over Ds Kersten.

Inderdaad: Hoe ver 'het gaat!

Maar dan in het kringetje van de S.G.P., die er een taktiek van het allerminste allooi op na houdt.

Nu Prof. Visscher de St. Geref. heeren danig in het nauw brengt en zij tegenover de zakelijke argumenten van dezen Hooggel. geen enkel tegenargument weten aan te voeren, moet de oude taktiek weer worden toegepast. Zij spelen de martelaar! Evenals in de verkiezingsdagen. Dat slaat altijd in!

Nu wordt er van „A.R. zijde" (namen en plaatsen worden niet genoemd, dat is frappant!) beweerd, dat Ds Kersten weigert belasting te betalen. En dat praatje meet Ds Kersten n.b. in een hoofdartikel van „De Banier" uit. Het moet als wapen tegen de A.R. partij dienst doen!

Inderdaad: Hoe ver het gaat!

Wanneer de A.R. pers eens hoofdartikelen moest gaan verwerken, welke lasterpraatjes er in St. Geref. kringen rondgestrooid worden over onze partijleiders .... ?

Hóé ver het gaat?

In hetzelfde nummer neemt „De Banier" een stuk over uit een vrijzinnig weekblaadje, waarin in felle kleuren wordt uitgemeten een diepe, ernstige val in groote zonde van een A.R. gemeenteraadslid in een onzer dorpen. Persoonlijke vijandschap tegen dien man, die veertien dagen geleden publieke schuldbelijdenis van zijn zonde in de kerk deed, gaf het iemand in de pen deze zonde te publiceeren.

Geen enkel ander blad maakte er tot heden gewag van.

Zelfs „Het Volk" niet.

Maar wat doet „De Banier"?

Zij neemt onder Gemengd Nieuws onder twee vette koppen het heele relaas uit het vrijzinnige weekblaadje over!

Een daad, waarvoor moeilijk een juiste benaming te vinden is.

David klaagde: Zegt het niet op de straten van Askelon!

Maar „De Banier" geeft de diepe val van een christen gretig aan de bespotting der wereld prijs!

Zóó zijn de manieren van „De Banier".

Zóó zijn haar politieke strijdwapenen!

Inderdaad: Hoè ver gaat het!

En o wee! indien de A.R. pers er eens toe overging om de ongerechtigheden van Staatk. Geref. menschen te publiceeren!

Dan hoorde men het martelaarsgeklaag weer! Terecht merkte Prof. Visscher in zijn laatsten Open Brief tegen Ds Kersten op: „het hoogste en het laagste, het edelste en het gemeenste, het Goddelijke en het Satanische, zij liggen vlak naast elkander! !!....

De godsdienst en de revolutie.

In verband met wat Rusland laat zien, is wel de overweging waard, wat de „Groene Amsterdammer" in een artikel van Prof. Brugmans zegt:

Het boek, dat ds (F.) Feenstra aan de verhouding van godsdienst en revolutie heeft gewijd, is een herdruk van een aantal studiën, oorspronkelijk verschenen in het Nieuw Theologisch Tijdschrift. De schrijver meende terecht, dat zij in ruimeren kring dan dien der theologen alleen de aandacht verdienden te trekken, en gaf ze zoo in een bundel uit. Wat wij hier vinden, zijn dus minder hoofdstukken van een boek over godsdienst en omwenteling dan afzonderlijke studiën over verschillende onderdeden van het genoemde vraagstuk, die wel bij elkander behooren, maar toch wat los samenhangen. Dat blijkt uit tweeerlei. Vooreerst ontbreekt de studie van het protestantisme en de revolutie, waarnaar de schrijver meer dan eens verwijst en die toch wel degelijk in het raam van het geheel zou hebben gepast. En dan komt er wel een hoofdstuk in dit boek voor over de Septembermoorden en de verantwoordelijkheid daarvoor, dat slechts zeer los met de overige studiën samenhangt en eigenlijk in dit boek niet geheel thuis hoort.

Terecht heeft ds Feenstra deze studiën herdrukt. Want zij zullen stellig groote belangstelling vinden in dien ook in ons land niet zoo kleinen kring, die zich interesseert voor moderne geschiedenis en die vooral gaarne leest van de veelbewogen geschiedenis der Fransche omwenteling. Aan die belangstelling kan hét boek van ds Feenstra stellig in ruime mate voldoen. Deze onderzoeker is volkomen thuis in de historiographie der revolutie, de oudere en vooral de nieuwere, om de allernieuwste niet te vergeten. Als geheel is dus het boek bijzonder betrouwbaar. Het is bovendien geschreven in dien klaren stijl, dien men van ds Feenstra kent, zoodat de lectuur een onverdeeld genoegen is. Achtereenvolgens leest men van den invloed van Jean Jacques Rousseau op de revolutie, de kerkelijke politiek der omwenteling, de revolutionaire godsdiensten, de Septembermoorden en de verantwoordelijkheid voor die gruwelen, de revolutionaire zedeleer, de revolutionaire vroomheid, ten slotte den godsdienst van Robespierre.

Dat alles vormt verschillende kanten van een betoog, waarvan de leidende gedachte reeds in de inleiding wordt ontvouwd. Die leidende gedachte, door den schrijver terecht een stelling genoemd, is deze, dat de groote Fransche staatsomwenteling in haar diepsten oorsprong en in hoofdzaak is een godsdienstigzedelijke beweging: zij is alleen in haar uitingen en gevolgen van staatkundigen en maatschappelijken aard.

Deze stelling gaat lijnrecht in tegen wat sedert de dagen der omwenteling door haar tegenstanders en ook wel door haar vrienden is geconstateerd: de revolutie is in de eerste plaats gericht tegen godsdienst en kerk: zij moge op politiek en sociaal terrein zeer belangrijke verbeteringen hebben gebracht in Frankrijk en daarbuiten, maar in haar beginsel is zij ongodsdienstig en daarom boos en verdorven. Bij ons en elders leven geheele groepen der bevolking in deze voorstelling: revolutie en godsdienst zijn twee polen, die elkander alstooten: samenhang en samenwerking is hier niet mogelijk: antipoden kunnen elkander de hand niet reiken.

De revolutie zelf heeft tot die opvatting ruimschoots aanleiding gegeven. Inderdaad heeft zij wetten gegeven en maatregelen genomen, die rechtstreeks ingingen tegen godsdienst en kerk; zij heelt zich bovendien in de ergste en ergerlijkste mate schuldig gemaakt aan godsdienstvervolging en daarmede voor goed millioenen van zich vervreemd. Het is juist haar kerkelijke of liever anti-kerkelijke politiek, die de groote scheur bracht in haar hervormingsactie en die dan ook de groote en hoopvol ingezette reformatorische beweging ten slotte heeft doen mislukken! Waar is hier plaats voor den godsdienst der revolutie?

Zij die zoo spreken, hebben op hun standpunt volkomen gelijk. Maar men kan de zaak ook van een anderen kant bezien en aan die zijde brengt ons ds Feenstra. Het zou zelfs wel kunnen zijn, dat hij dichter staat bij zijn tegenstanders dan zij zelf vermoeden. Immers de kerkelijke politiek der revolutie wordt door dezen onderzoeker allerminst gebillijkt of verdedigd; als een goed historicus wil hij alleen verklaren. En hij vindt die verklaring in den godsdienst der revolutionairen zelf. Maar dan moet natuurlijk de nadruk erop worden gelegd, dat godsdienst hier in anderen zin wordt genomen dan men in breede kringen gewoonlijk doet. Stellig, de mannen der omwenteling, die hun kerkelijke politiek doorzetten, waren lang niet alle atheïsten of anti-godsdienstig; zij waren zelfs niet allen anti-katholiek. Maar men moet toch wel constateeren, dat hun politiek van den aanvang af anti-katholiek was en dat in den strijd der meeningen en partijen steeds meer werd. Inderdaad, wat zij wilden, was de opbouw van een geheel nieuwe moraal, en die opbouw zou moeten geschieden door den staat en bij de wet. Men kan ds Feenstra toegeven, dat deze mannen volkomen ter goeder trouw waren, toen zij dat beoogden, en ook, toen zij de consequenties daarvan aanvaardden, toen het bleek, dat het Fransche volk in breede lagen bij den overgeleverden godsdienst en de oude kerk wilde blijven. In zooverre heelt dus ds Feenstra gelijk, dat het geestelijke krachten waren, die de Fransche revolutie stuwden; alleen niet ieder zal hem grif toegeven, dat die geestelijke krachten altijd met godsdienst mogen worden vereenzelvigd. Stellig waren zelfs mannen als Robespierre op hun wijze godsdienstig, in dezen zin, dat zij zich afhankelijk gevoelden van en verantwoordelijk voor hoogere machten; maar vooral door den nadruk te leggen op het redelijke in de religie, komt men toch zeer moeilijk en alleen langs verre omwegen tot God. Ook dat blijkt ten duidelijkste uit het belangwekkende boek van ds Feenstra, waarmede hij mag worden gelukgewenscht.

Kantteekeningen maken we maar niet; dat lijkt ons voor onze lezers niet noodig.

Aan 'den eenen taat een kerk, die geen kerk meer was. Aan den anderen kant een religie, die , geen religie is.

En dat maakt de ellende.

En naar die ellende gaan wij: ook heen.

De kerk durft geen kerk meer zijn.

Wat er dan rest is pap.

De lepels zijn aan den anderen kant.

Wij hebben tegenwoordig menscben in de kerk, die het niet meer „wagen" durven met hun eigen belijdenis omtrent de kerk. Die ze ook niet wijzigen. En nu compromissen zoeken. Zij zullen de revolutie niet stuiten, wèl haar de schuld ontnemen voor een deel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 februari 1930

De Reformatie | 8 Pagina's