GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het boek van Yahuda.¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het boek van Yahuda.¹)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

'n Derde voorbeeld. Deze keer uit "de geschiedenis van Mozes. In Exodus 4:15—16 staat (de Heëre zegt het tot Mozes bij het brandende braambosch): Gij dan zult tot hem (Aaron) spreken, en de woorden in zijnen mond leggen; en Ik zal met uwen mond en met zijnen mond zijn, en Ik zal ulieden leeren, wat gij doen zult. En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot eenen. mond zal zijn en gij zult hem tot eenen God zijn".

Y a h u d a wijst erop, dat Aaron hier niet Mozes' „mond" genoemd wordt in den zin van: tolk, vertegenwoordiger. Neen, letterlijk wordt weergegeven het Egyptische „mond", dat een zeer bepaalde hooge titel aan het hof van Farao was. Het ambt van „mond" was zoo belangrijk, dat het slechts door de hoogste waardigheidsbekleeders werd uitgeoefend. Zoo beroemt zich een aanzienlijk personage: „ik was de mond van den koning, die rust bracht in het geheele land en die het hart des konings met liefde en bevrediging vulde alle dagen". In den regel was het de troonopvolger, die de positie van „oppersten mond" des konings bekleedde. Horemheb b.v._ wordt als kroonprins zóó genoemd. Ramses II kreeg reeds als tienjarig prinsje den titel „opperste mond" van het leger als voornaamste lieer over het leger. De „mond" of „opperste mond" was dus in vele gevallen een van de hoogste posities aan het hof. Men volgde dan in rang onmiddellijk op den koning.

Er staat, dat Aaron Mozes tot een mond zal zijn. Maar ook: ozes zal Aaron tot een God zijn (Ex. 4:16). Yahuda zegt: ls dus „mond" hier het zelfde is als plaatsbekleeder van den koning, dan moet met „God" Farao zelf bedoeld zijn. Want hier wordt toch aan Mozes een rang boven Aaron toegekend. En dit is ook inderdaad het geval. „God" is een. trouwe weergave van den Egyptischen titel „God", die één van de hoogste aanduidingen voor Farao was. Zoo wordt Farao genoemd: e heerlijke God, de God, die zijns gelijke niet heeft, de goede God, de groote God. Aaron moet dus de vertegenwoordiger en spreker zijn, Mozes zijn Farao. Daarmee wordt tot Mo-zes gezegd, dat Farao iet de God, de hoogste lastgever, zou zijn, maar ij, Mozes. Hij, Mozes, als gezant van den waren oid had daartoe meer recht dan Farao en hij zou aarom Farao's plaats als GoiJ innemen. Maar niet tegenover l: et volk Israël moest Mozes als God optreden, doch tegenover Farao-, die .zich zulk een titel aanmatigt en tegenover Farao alleen. Om hem als de overmacht des Heeren voor oogen te stellen-Yahuda verwijst in dit verband naar Ex. 7:1: Zie, Ik heb u tot een God gezet over Farao" of liever: voor Farao'-'. •

De geheele uitdrukking is in Egyptischen geest en was berekend voor menschen, die met de omstandigheden en taal van Egypte door en door vertrouwd waren.

'n Volgend voorbeeld uit het boek van Yahuda heeft betrekking op de uitdrukking: de hand Gods". In Ex. 9:3 staat: zie, de band des Heeren zal zijn over uw vee, dat in het veld is... door eene zeer zware pestilentie". Ook de Egyptenaar had deze uitdrukking. Hij zag in de hand Gods de reddende macht, die hem steeds voor ongeluk bewaarde en sprak zelfs van „de hand Gods, die met Egypte is". Dan bedoelde hij daarmede, dat Egypte onoverwinbaar was. Maar volgens de Egyptenaren richtte zich ook diezelfde hand Gods straffend tegen de zondaren.

Yahuda merkt op, dat men nu de bijtende ironie zal begrijpen, die in Mozes' gebruik van deze uitdrukking lag. Daarmee moest aan Farao worden aangezegd, dat hun „hand Gods", die zoo hoog en schrikwekkend door hen werd beschouwd, hulpeloos zou blijken tegen „de hand van Jahwe". In de ooren der Egyptenaren moet het gebruik van „de hand van Jahwe" als tegenstelling met hun

tütdrukking „de hand Goids" bij eea zoO' zware bedreiging als ergerlijke godslastering geklonken hebben. Ze moeten er bijzonder door zijn gekrenkt.

Yahuda wijst er ook op, 'dat de Egyptenaaj niet altijd onderscheid maakte tusschen wat we noemen: gebeente" en „Jid". Ptecies hetzelfde verschijnsel valt ook te constateeren in het Hebreeuwsch, waarin een woord is, dat zoowel „gebeente" als „lid" kan beteekenen. Dit brengt oitis op de juiste .jDeteefcenis van een verordening in Ex. 12:46. Daar lezen we met betrekking tot het Paaschlam: In één huis zal 'het gegeten worden; gij zult van het vleesqh niet buiten uit het huis dragen, en zult geen been daaraan breken". Dan staat er in het Hebreeuwsch een woord voor „heen", dat zoowel „gebeente", „bot" of „lid" kan beteekenen. Nu slaat hier dat HelD'reeuwsche woord niet op een beentje, dat men bij het eten niet breken mocht, maar op een „lid". Men moet bij het bradea geen' lid van het lam afscheiden, maar het lam als geheel braden. Ex. 12:46 drukt dus hetzelfde uit, wat in vis 9 staat: Giij zult daiar niet rauw van eten, ook geenszins ia water gezoden, maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijne söbenkelen en met zijn ingewand". Het Raaschlam moest in zijn geheel gegeten worden. Deze maatregel heeft daarin zijn grond, dat voor ieder huis een geheel lam zou worden genomen (Ex. 12:3). Het mocht bij' het braden niet in stukken gedeeld worden, om te .yoorkomen, dat ©en lam op verschillende gOr zitmeii en huizen zou worden verdeeld. In één huis moest één lam worden gegeten, opdat niets van het vleesch van dat lam naar buiten zou worden gebracht. Daarom staat in Ex. 12:4, dat, als één gezin te klein was voor een heel lam, slechts de naaste nabuur mee mocht eten, opdat het in één huis zou worden gebruikt. Wie merken bij dit voorbeeld op, dat ook wij Nederlanders het woord „been" in tweeërlei zin gebruiken: ot en ledemaat. In Ex. 12:46 is dus volgens Yahuda sprake van „ledemaat". Als we nu in Ex. 12:17, '41, 51 lezen: „juist op dien dag", „juist op denzeliden dag" en „even terzelfden dage", dan staat daar in het Heibreeuwsch letterlijk: op het gebeente van dezen dag" of „op het been of lid van dezen dag". Volkomen terecht vertalen onze Statenvertalers het zooals boven is weergegeven. Maar Yahuda betoogt, dat men ook in het Egyptisch dezelfde overdracht heeft van het woord , '', lid" op „zelf". Zoo haalt hij als voorbeeld aan: de bewoners van zijn stad beminden hem meer dan hun leden of ledematen, d.i. dan zichzelf". Op het lid of been van dezen dag = op dezen dag zelf.

Zoo zouden we kunnen doorgaan. In Ex. 2:23 staat b.v.: En het geschiedde na vele dezer dagen". Yahuda wijst erop, dat in vele Egyptische volksverhalen een vaste formule bestaat, om een nieuw stuk in te leiden, die luidt: nu echter na vele daggen hierna". Vooral is dit het geval in een beroemde vertelling, die der twee broeders. De verrassende conclusie, die hij uit het voorkomen van deze foi-mule in Ex. 2:23 trekt, is, dat met dit vers niet een nieuw bericht begint, dat vaa het voorafgaande te scheiden is, maar dat 'het omgekeerd van. dat voorafgaande de reohtstreeksche voortzetting is en dat wij hier met één en denzelfden schrijver te doen hebben.

Ook noemen we nog, dat volgens Yahuda, in het gesprek tusschen FaraO' en Jozef, laatstgenoemde door den schrijver wordt voorgesteld als een hoveling, die alle fijne puntjes der hovelingentaal met zekerheid beheerscht. Dat Jozef voor zijn broeders de rol van een echten Egyptenaar gespeeld heeft en dat ook die broieders zelf en vader Jakob ons ten tooneele worden gebracht als voorname mamien, die met alle gewoonten der hoogere Egyptische kringen volkomen vertrouwd waren.

Maar genoeg gaven we weer, om! een indruk tei geven van Yahuda's werkmethode en van het door hem aangevoerde feitenmateriaal ten opzichte van de Jozefgeschiedenis en de eerste hoofdstukken van Exodus. Alleen herhalen we, dat de rijkdom' van dit materiaal groot is ea dat we slechts wat ons als het duidelijkst trof weergaven.

In een volgend artikel hopen we het tweede deel van Yahuda's boek op dezelfde manier te be-, zien.

Dr W. H. GISPEN.

1) A-S. Yahuda, Die Spraehe des "Pentateuch in ihren. Beziehungen zum Aegyptischen (Erstes Buch, Berlin und Leipzig, Walter de Gruytcr & Co. 1929).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het boek van Yahuda.¹)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's