GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over Kerkelijke Financiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Kerkelijke Financiën.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

C 1. W'anneer men dan wil nagaan, wat gedaan kan worden om het medeleven van elk lid van een grootere kerkelijke gemeenschap te bevorderen, met het .doel ook daardoor de inkomsten der kerk te vergrooten, dan is, voor wie onze inzichten omtrent de nadeelen van de massaliteit deelt, één middel al aanstonds aangewezen, n.l. splitsing van de massale kerk in een aantal kleine kerken. De geschiedenis geeft leerrijke voorbeelden van de zegenrijke uitwerking van zulk een splitsing. Is ons niet uit de laatste jaren bekend geworden het geval van een groote-stads-gemeente, die eerst twee predikanten slechts had en korten tijd na het feit worden van een scheuring, uit haar twee kerken èlk met twee predikanten zag ontstaan? Ik geloof, dat een soortgelijke ervaring bij elke splitsing, indien die maar ver genoeg gaat, zou worden ondervonden. Het ligt echter niet op mijn weg daarover thans verder te spreken. Het splitsingsvraagstuk moet plaatselijk bestudeerd en terhand genomen worden. Na hetgeen daarover geschreven en gesproken is valt daarvan, althans in het bestek van dit artikel, niets algemeens meer te zeggen. Ik wil het thans over iets anders hebben.

II. Groeiende is de belangstelling voor het stelsel der z.g. vrijwillige bijdragen. Er zijn, gelijk bekend, enkele kerkeai in ons land, die de inkomsten, uit deze bron te verkrijgen, gemaakt hebben tot de eenige kurk, waarop de financiëele organisatie der kerk zal moeten drijven. Daar heeft men dus èn de plaatsenhuur èn de collecten afgeschaft. Doch ook daar, waar men zoover nog niet gegaan is, ziet men meer of minder sterken aandrang uitg, eoefend om aandacht te schenken aan en medewerking te verleenen tot die vrijwillige bijdragen. Verwondering ontstaat als men ergens die bijdragen nog niet aantreft. Men ziet baarbij ook, dat men, niet in slaafsche navolging van wat de overheid bij haar belastingheffing doet, maar in gehoorzaamheid aan den Bijbel, een zekere progressie in hetgeen de onderscheidene leden ziülen bijdragen verdedigt, een verdediging, die o.m. de gedachte van de 38e Zondagsaideeling van den Heidelbergschen Catechismus in toepassing wil brengen. Men wil het streven verder bevorderen door de voorstelling van schema's, waarin aan de leden wordt voorgerekend, hoe zij, bij bepaalde inkomsten en bij bepaalde gezinsgrootte, hun bijdrage bij voorkeur zullen regelen. Tegen het opereeren met dergelijke schema's, mits zij algemeen blijven en ook niet in eenig opzicht een dwingend karakter verkrijgen, is geen verzet gerezen. Er is trouwens ook geen steekhoudende bedenking tegen in te brengen. Die schema's toch, mits algemeen gehouden, bedoelen immers niets anders dan aan de niet-deskundige leden der gemeente op populaire wijze duidelijk te maken, hoe zij eigen, (minimaal) deel van het geheel kun­ nen bepalen. Die schema's, zoo opgevat, moeten dus de kennis bijbrengen, die bij de kleinere gemeenten meer vanzelf groeit. Het moge een Ersatzmiddel wezen, dat, gelijk al zulke middelen, nimmer zoo probaat werkt als het origineel, maar wezenlijk onderscheid is er niet met hetgeen in de kleineie gemeenten mogelijk is en ook practisch bestaat.

Tegen die schema's bestaat echter een ander, thans zeer ernstig bezwaar. Zij zijn n.l. ia hun ganschen opzet meestal willekeurig. Zij zouden niet willekeurig zijn, indien de ontwerper van het schema kennis droeg van het werkelijk inkomencijfer van elk lid der gemeente. Eerst dan is zulk een schema werkelijk betrouwbaar en kan daarom als leidraad worden aangeboden. Evenwel, naar wat ik daaromtrent vernomen heb, is onder ons het bezitten van die kennis nog een groote "zeldzaamheid. Meestentijds behelpt de ontwerper van. een schema zich met statistieken, door de overheid samengesteld betreffende de inkom-ens van de leden der burgerlijke gemeente en tracht, naar zoo voorzichtig mogelijk gekozen berekeningsmethode, daaruit af te leiden welk deel van de gepubliceerde cijfers geacht mag worden betrekking te hebben op de leden der kerk. Zulke schema's blijven echter onzeker, zoowel in hun eersten grondslag, n.l. het totaal inkomen van de leden der gemeente, alsook van de samenstelling van de totalen in de verschillende inkomen-klassen, terwijl voorts van eenig oordeel ten aanzien van de individueele leden men'zich moet onthouden. Vandaar dat de ontwerper van het schema zelfs als hij zich de zwakheid van zijn pogen eerlijk wil bekennen, met schuchterheid zijn berekening aanbiedt en vandaar ook, dat de leden der gemeente, min of meer bewust op de hoogte van de betrekkelijk geringe waarde van zulk een berekening, zich behoudens enkele uitzonderingen, in geen enkel opzicht daardoor gebonden achten.

De practijk leert, dat een Kerkeraad of een Commissie van Beheer, die zulk een schema heeft voorgesteld, niet verkrijgt wat gehoopt werd.

HL Moet men nu op 'deze wijze blijven leven'? Naar mijn meening neen! Het komt mij voor, dat men, doelbewust, op den ingeslagen weg moet voortgaan, wat, vergis ik me niet, zeer wel ver-©enigbaar is met het beginsel van de vrij-willigheid, hetwelk ook door mij onvoorwaardelijk wordt aanvaard en aan de volgende bespreking ten grondslag gelegd.

Ik meen, dat de tijd rijp is om een stap verder te doen dan tot nu toe gewoonte was en om den ganschen opzet zoo te maken, dat meer individueele aandrang kan worden uitgeoefend. Zulk een aandrang is echter eerst redelijk te verantwoorden, als men ook de boven reeds aangeduide, nog ontbrekende grondslagen legt. Dat kan m.i. alleen maar op de volgende manier. Art. 107 der Wet op de Inkomstenbelasting kent aan „Bestuurders of Ambtenaren van kerkgenootschappen" de bevoegdheid toe om „afschrift te nemen vau; de kohieren van aanslagen in de inkomstenbelasting, voorzooveel betreft de leden van hïoi kerk-genootschap". De kosten daarvan zijn vastgesteld op f 0.10 per opgaaf (dus per lid, waarvan men het inkomen weten wil). Dit kostenbedrag blijft dus laag, aangezien men slechts heeft te jnaken met de belijdende leden der gemeente. Indien men die opgaven bezit, heeft men tenminste een betrouwbare basis voor de verdere organisatie. Ik houd hierbij rekening met de eigenaardige moeilijkheid, welke de wetgeving op en de administratie der belastingen hierbij opleveren; ik weet maar al te goed, dat krachtens wets-begrippen en - interpretatie, het inkomen menigmaal anders wordt vastgesteld, dan de Nederlandsche biirger het voor zichzelf berekent, ook al schakel ik alle listige kimstgrepen uit. Evenwel, uit een dergelijke opgaaf zal men vermoedelijk het totaal inkomen van alle gemeenteleden eerder te laag dan te hoog becijferen en hiermede is de grondslag althans veilig gesteld.

Wamieer men aldus het totaal belastbaar inkomen van alle gemeenteleden weet en dit, georiënteerd naar plaatselijk© omstandigheden, al of niet verhoogt met een bepaald cijfer voor leden die om allerlei oorzaken buiten die aanslag-regeling zijn gebleven; wanneer men nu ook de groepeering dier inkomens in de versohillende klassen op betrouwbare wijze kan maken, eerst dan kan men ook regelmatig, maar welbewust, vaststellen, wat, indien ieder zijn plicht zou willen volbrengen, door ieder tenminste behoort te worden bijgedragen tot de kosten van de kerkelijke huishouding. Dan ook kan men over de mogelijkheid van het voteeren van meer uitgaven met meer vastheid oordeelen dan nu zonder al die kennis.

Het vorenstaande is echter nog slechts een berekening binnenskamers. Die berekening moet ook worden uitgedragen. Men zou, rekening houdend met het relatieve karakter van de openbaarheid van al dergelijke cijfers voor eigen kring, "(ook al moge de overheid op allerlei wijze doende zijn het geheim-zijn dier gegevens heel erg relatief te maken) op bescheiden - wijze aan elk lid nu kunnen mededeelen, dat van hem verwacht wordt, dat hij zoo en zooveel zal bijdragen. Bet behoeft geen nader betoog, dat zulk een mededeeling uiterst kiesch moet worden gesteld en zóó, dat de aange-

sprokeïie geyoelt, dat de broededieMe eti heit belang der Kerken driageh tot het doen der mededeeiiiig. Doch dit niet alleen: de mededeehngmoet zoodanig zijn gesteld, dat overheerschend bujft de indruk, dat, wat genoemd wo-rdt, het karakter draagt van een omslag, niet van een „aanslag", (zooals die reeds ia sommige kerkgenootschappen bestaat, een aanslag, dien men daar desnoods met behulp van den rechter zal incasseeren), en dat het aangesproken lid vrij blijft in het ai of niet voldoen aan wat niet meer is dan een verzoek om, zoo mogelijk, eigen bijdrage te regelen naar den inhoud van de mededeeling.

Het is buiten kijf, dat men, zelfs met de volledige bereidwiUigheid van elk lid, met groote getallen van correcties zal hebben te rekenen. Er "kunnen altijd persoonlijke, huiselijke e.d. omstandigheden zijn, die, zelfs den meest-gewillige, rechtvaardigen om niet te doen wat Kericeraad of Commissie van Beheer vragen. Andere correcties zullen noodig zijn uit onwil, (waarover ik evenwel nog nader spreek). Het is duidelijk, dat men reeds bij liet maken van de inleidende berekeningen, zoowel ter vaststelling van het totaal-inkomen van alle leden, als bij het onderbrengen der individueele gegevens in bepaalde klassen en dus ook bij de berekening van den omslag, met die te verwachten correcties zal moeten rekenen. Plaatselijke omstandigheden en voorts ook de ervaringen, die men reeds heeft opgedaan bij het oude systeem, kunnen hier leidraad zijn. Hoofdzaak is echter en blijft, dat men, met de officiëele gegevens gewapend, met meer aandrang dan tot nu toe kan verzoeken een bepaald bedrag bij te dragen.

LV. De voordeelen van zulk een aandrang zijn niet uitsluitend materieel. Er is ook' een geestelijk belang grootelijks gebaat door dezen schijnbaar materialistischen opzet. Door zich te richten tot en in te laten met elk belijdend lid van de gemeente, stelt men ieder en met meer bewustheid, en daarom met meer klem dan tot nu toe mogelijk was, ook omdat men nu concrete cijfers noemt, voor de persoonlijke taak. Daarmede worden dan aan ieder, die zich zou willen beroepen op onkunde en wat dies meer zij, alle gelegenheidsargumenten en daarmede ook de onschuld ontnomen. Zij, die van goeden wille zijn, kunnen, zonder aarzeling, de reden aangeven, op grond waarvan óf vermindering óf schrapping van het voorgestelde bedrag noodig is. Zij evenwel, die geen goede reden kunnen aanvoeren, zijn dan ook verplicht van hun onwil blijk te geven en dit is het moment, waarop vooral een Kerkeraad loet zijn ingesteld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Over Kerkelijke Financiën.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's