GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Ubbink.

Ook Ds J. J. Knap spreekt zich thans in „Oude Paden" uit. Hij schrijft:

Wij kunnen ons voorstellen, dat het schrijven van dit boek voor Dr Ubbink zelf een bevrijding geweest is, maar wij voegen er in één adem aan toe, dat dit gevoel van bevrijding naar onze meening niet gedeeld kan worden door degenen, die uit de Gereformeerdo Gedachte leven, en die niet minder dan de auteur bevreesd zijn voor 't Verdinglichen der majestueuze Waarheid Gods. De richtlijnen, die hij aangeeft voor een juiste waardeering van den Bijbel, nemen hun uitgangspunt naar ons oordeel niet in de oudste Reformatie, maar dateeren van later.

Inzake de Schrift oordeelt Ds Knap:

Aan de inspiratie hangt feitelijk 'tgeheele betoog van den schrijver. Is de Schrift als Schrift niet, en Gods Woord of Openbaring w è 1 geïnspireerd, dan is er geen bezwaar om scherpe onderscheiding te maken tusschen het Godswoord en de Schrift, ja, de laatste te houden voor een gebrekkige, menschelijke poging om het Godswoord vast te leggen. Men staat dan volkomen vrij tegenover de Schrift: zij is slechts de grove schaal, waarin het water des levens door de apostelen en de profeten en de historieschrijvers opgevangen is, maar zoo houdt de Schrift op een Heilige Schrift te zijn. In eigen vorm geeft Dr Ubbink de reeds vroeger met vrucht weerlegde meening weer, dat.Gods Woord in de Schrift, maar niet zelf de Schrift is. Hij ontkent de identiteit van het gesproken en het geschreven Godswoord, en opent daarmede de deur voor de willekeur.

Inzake de kerk:

Ook hier weder worden vorm en wezen uit elkander gescheurd. Er zou zijn een Goddelijke kern en een menschelijke oi'ganisatie. O, als hij dit zeide van de Hervormde Kerk, wij zouden het verstaan. Maar wij zouden er tevens op wdjzen, dat de beweging voor reorganisatie juist bedoelt de disharmonie tusschen vorm en wezen op te heffen, en aan de Kerk een organisatie in overeenstemming met haar eigen levenswet te hergeven, zooals zij, niet tot een kerkelijk systeem uitgewerkt, maar wel in beginsel in Gods Woord gegeven is.

In „Nieuw Kerkelijk Leven" (welks theologisch-kerkelijk standpunt hieronder wel duidelijk wordt) schrijft „V. D.":

We beschouwen dit geschrift als een in vele opzichten juiste critiek op de epigonen-mentaliteit, die sinds het heengaan der groote leiders in de Gereformeerde Kerken heerscht. De caricatuur van een leertuchtprocedure te Assen was er o.a. een gevolg van.

Aan den anderen kant zouden we niet gaarne alle beschouwingen van den schrijver voor onze rekening nemen. In zijn gerechtvaardigde critiek is hij o.i. op menig punt het doel voorbijgeschoten en vervallen tot een ongeestelijk spiritualisme. In 't bijzonder had de schrijver zelftucht moeten oefenen in zijn stijl en woordkeus, die op menig punt al te bloemrijk, al te dichterlijk, al te wijsgeerig is voor een waarlijk theologische bezinning. Er worden termen gebruikt, die vermoedens van ketterijen wekken, die in werkelijkheid wel niet aanwezig zijn. Dat Dr Ubbink een scheeven kijk heeft op onze beweging tot kerkherstel, valt te begrijpen als men op blz. 81 leest, dat de renrp-anisatiebeweging niet is teruggegaan tot de eerste meest zuivere reactie der Reformatie, maar de Synode van Dordt met haar geest tot blinkend ideaal heeft!

Een „leuk" geval: als deze recensent één zinnetje tegenkomt, dat de Herv. Kerk raakt, zegt hij: niet juist! Maar als door Dr U. de historie der Geref. Kerken „beschreven" wordt, heeft de recensent de gewone loopjes bij de hand (epigonen, en dergelijke grapjes) om te suggereeren, dat het boek in dat opzicht wèl juist zal zijn. En dat ondanks de ook op de historische constructies van Dr U. uitgebrachte critiek.

Om „De Standaard".

Ook deze week spreken twee organen over „De Standaard". Ds Joh. H. Rietberg schrijft in „De Wachter", nadat hij „Rijnl. Kb." (Ds Nauta) geciteerd heeft:

Hoe jammer 'took is, dat het noodig geworden is zóó te schrijven, ben ik toch Ds Nauta dankbaar, dat hij deze opmerkingen op deze wijze gemaakt heeft.

Wil een Christelijk dagblad zóó handelen, als „De Standaard" dit deed, dan moet het dit natuurlijk zelf weten; maar dan zullen we ook hebben na te gaan welke houding wij tegenover zulk een dagblad zullen aannemen.

In het welbegrepen belang van de Antirevolutionaire partij, zou ik tot „De Standaard" willen zeggen: ., herzie Uw houding!"

Ook het „Leidersblad" (redactie Prof. Dr G. Ch. Aalders. Joh. C. Francken, M. Grashoff) geeft in een artikel van den heer Grashoff een opmerking, rakende de leiding van „De Standaard". We lezen:

En de pers. Ook hier zij grif erkend, dat er groote moeilijkheden zijn. O.a. ook dat de onderneming als commercieel lichaam minstens „self supporting" behoort te zijn. Maar we behoeven slechts het woord „interkerkelijk" te noemen, om een weeïg gevoel te krijgen over de wijze waarop de Christelijke pers zich kwijt van haar roeping om de ordinantiën des Heeren tot gelding te helpen brengen op 't terrein van kerk, staat en maatschappij. En reeds beleven we, dat in één en hetzelfde dagblad wordt gegeven een critiek op Dr Ubbink's boek en een warme aanbeveling van Dr Geelkerken's critiek op wat God door den Prediker tot ons sprak. Ook hier minder een „naar elkaar toegroeien", doch veel meer een pogen om Gods gebod te verzwijgen, daar waar de consequentie van dat gebod „gevoeligheden opwekt".

Neen een tijd van synthese is onze tijd wel allerminst. We kunnen eer spreken van een steeds grooter innerlijke verwarring, gecamoufleerd door een soort van uitwendige eenheid; een voortdurend zoeken naar het compromis; een zich afwenden van 't concretiseeren der ordinantiën Gods.

En zóó gezien hopen we, op beding van Gods genade, nooit een beweging „van dezen tijd" te worden, doch, levend in dezen tijd, ons af te wenden van den geest des tij ds.

Want als er redding is voor de menschheid dezer eeuw, dan kan die niet liggen in het compromis, doch dan móét deze liggen in de beleving van 's Heeren ordinantiën op 't verschillend levensterrein.

„Onbetaalde rekening"? ? ?

In „Pniël" lees ik een stukje, dat geen eigen copie is, doch afkomstig van het Ned. Chr. Persbureau, copie van 11 Jan. Wat hieronder staat, is dus aan vele bladen toegezonden. Hierom krijgt het beteekenis; men zie dan ook in onze schuchtere oppositie ertegen geen gekijf, maar waarschuwing tegen een almeer verbreid wanbegrip. Het communiqué van het Persbureau was een waardeerend artikel over „Het Zoeklicht". In verband daarmee hooren we:

Dit blad, den len Juli 1919 zijn loopbaan beginnend, heeft wel buitengewoon sterk „in een bijzondere behoefte voorzien". Het succes bewijst dit. En de kerkelijke wereld, die haar organen door dit niet-kerkelijke weekblad in een zeer kort aantal jaren overvleugelen ziet, staat voor de vraag, welke „onbetaalde rekening der kerk" op deze vvijze dan nu „betaald" wordt?

„Onbetaalde rekening" der kerk Men herinnert zich het spreekwoord: de secten zijn de onbetaalde rekeningen der kerk. Indien het Persbureau de actie van „Het Zoeklicht" sectarisch noemen wil, moeten we constateeren, dat dat niet zoo heel vriendelijk is. Wil het Bureau dit niet, dan constateeren we, dat het tóch al ondoordachte spreekwoord hier een nieuwe uitbreiding heeft gekregen; en dat is nu een ongeluk bij een ongeluk.

Want wel heb ik geen behoefte aan strijd tegen den redacteur van „Het Zoeklicht", wiens ijver ik veelszins weet te waardeeren, maar ik heb evenmin behoefte aan afbraak van „de kerk". Ik geloof er ook niets van, dat „Het Zoeklicht" de kerkelijke pers overvleugelt. Als ik alleen maar in het Jaarboek der Gereformeerde Kerken lees, hoeveel organen daar wekelijks aan gereformeerde menschen worden toebedeeld, en als ik dan daarnaast denk aan de tallooze bladen van andere kerken, dan valt het aantal „Zoeklichf-lezers daarbij in het niet. Bovendien: al is het Persbureau niet gereformeerd, het kent toch de gereformeerde belijdenis, die nog altijd beweert: ieder is schuldig zich bij de ware kerk te voegen. Reeds dit artikel beweert, dat de „Zoeklicht"actie ook menschen herbergt, die wanbetalers zijn ten aanzien van de kerk. En daarom zeg ik, niet in offensief, doch in defensief: als de kerk zulke onkerkelijkheid approbeerte, DAN PAS betaalt ze haar rekeningen niet. Zooals b.v. zulk een communiqué een rekening onbetaald laat. Overigens geloof ik er niets van, dat de maranatha-boodschap, gelijk „Het Zoeklicht" ze in den loop der jaren bracht, de rekeningen van de Heilige Schrift betaald heeft. Men moet met den naam van de kerk voorzichtig omgaan.

De annexatie van Ds J. C. Sikkel door de „ontwapenaars".

In „Kerkb. van Amsterdam-Zuid" schrijft Ds C. J. Sikkel Iets over het ontwapenaars-blad „Oorlog of Vrede" (Kerstnummer). We lezen:

In dat Kerstnummer nu vindt men een breed, krachtig en hoog geestelijk artikel van mijn vader Ds J. C. Sikkel, dat in 1914 geschreven werd onder den titel Oorlogs-Kerstfeest.

Schrijver meent, dat dit artikel hier niet behoort:

Het artikel van mijn vader wordt hier toch eigenlijk ten bate van Nationale ontwapening gebruikt, waartegen hij zich beslist heeft uitgesproken.

Gronden voor dit gevoelen zijn o.m. de volgende:

Het is een stuk met een vlammend protest tegen het oorlogsonrecht van 1914. Het laait en loeit van verontwaardiging tegen den misdadigen oorlog dier dagen.

Dat kan ik niet alleen begrijpen, het heeft mijn hartelijke instemming, mits het in verband gehouden wordt met heel de strekking van mijn vaders weekblad „Hollandia" en ook in verband met al wat hij in dien oorlogstijd schreef wordt verstaan en wordt gebruikt.

De brandende hitte dier artikelen is niet alleen uit de gewelddadigheden van den gruweloorlog te verklaren, maar ook uit den vergoêlijkenden toon van verscheidene christelijke persstukken toentertijd en uit reactie tegen onbewogenheid en onaandoenlijkheid, die bij sommige christenen destijds viel te laken, naar zijn — en hoewel er dat niet veel toedoet ook naar mijn — oordeel.

Maar isoleert men nu zulk een artikel, brengt het door gansch andere combinatie in valsch licht, dan moeten er valsche gevolgtrekkingen uit gemaakt worden.

De heer Matthijs de Visser van de Chr. Democratische Unie, die het inzond bij de redactie, vraagt klagend waarom men mijn vader toch niet heeft verstaan?

En hij brengt mij het stuk onder de aandacht, blijkbaar omdat ik mijn vader niet verstaan heb, wijl ik tegen Nationale ontwapening en persoonlijke dienstweigering ben en erken, dat een oorlog voor een christelijke overheid plichtmatig kan zijn.

De heer de Visser schrijft voorts: „Dit artikel geeft ons de overtuiging, dat Ds Sikkel, zoo hij nog leefde, met ons zou staan aan de zijde der Nationale ontwapening."

Dit ontken ik pertinent, omdat ik de oorlogsartikelen van „Hollandia" eenigszins beter ken dan de heer Visser, die zich ten eenenmale in de bedoelingen van hun schrijver vergist.

Ds C. J. Sikkel geeft dan enkele bevsdjzen voor de juistheid van zijn opinie:

Ik denk aan de gloedvolle redevoering, uitgesproken bij het bezoek van het driemanschap uit Zuid-Afrika, de heeren Fischer, Wolmarans en Wessels, in welke redevoering mijn vader de worsteling der hoerenrepublieken noemde „de roem der wegstervende negentiende eeuw".

Ik denk aan het gsprek, dat ik zelf met hem voerde in 1914, en waarin wij ernstig overwogen, of ik mij ook zou opgeven als vrijwilliger bij het Nederlandsche leger.

Maar tenslotte heb ik dit, en zooveel meer, dat ik zou kunnen noemen, niet noodig.

De artikelen in „Hollandia" weerleggen de conclusie van den heer de Visser volkomen duidelijk.

In het nummer van 6 Maart 1915 (nog geen drie maanden na het kerstfeestartikel) werd, met instemming blijkbaar, uit een ander blad het gevoelen van Calvijn over den oorlog gememoreerd, waarin o.a. deze woorden voorkomen:

„Daarentegen is het geoorloofd, dat een volk het zwaard trekt „voor de verdediging van zijn land, wanneer het wordt aangevallen; om hen te verjagen, die het grondgebied van een ander, waarop ze niet het minste recht hebben, bezetten en er plundering en moord begaan".

„Dan kan men zeggen, dat de oorlog rechtvaardig is; dat hij bevolen wordt door Gods Geest; dat God hem wil", enz.

Indien men nu hiertegen inbrengt, dat dit maar citaat van een ander is, dan wijs ik er niet alleen op, dat het onder de oorlogsstukken werd opgenomen, maar dat 20 Maart 1915 aan mijn vader de pertinente vraag gesteld werd: moeten wij zijn tegen eiken oorlog? En hij antwoordt ook duidelijk.

Dit antwoord bevat weer zijn gloeiend protest tegen den roof-en doodslag-oorlog van 1914. Hij neemt tegen het Kaïnisme in de samenleving der volken fel positie. Doch voegt er ook het volgende aan toe:

„Intusschen, waar roof en doodslag in de volken en tusschen de volken door Gods Woord en wet geoordeeld worden, vordert Gods getuigenis en ordening het zwaard der overheid, als Gods dienaresse naar Zijn Woord, om doodslag en roof en alle menschenverdrukking te weren.

„Daarom verplicht de goddelijke ordening overheid en volk ook tot verweer tegen den gruwel van den oorlog — en daarin ook tot opkomen voor andere volken, die door den verdrukker vertreden worden."

„Deze weer oorlog alleen voor vrede in vrijh e i d en r e c h«t is naar Gods eisch en ordening."

„In dien dienst van God voor vrijheid en recht, voor vrede en gemeenschap der volken, hebben we, in liefde tot God en den naaste, naar goddelijke roeping mee ons leven godvruchtig en naar het Woord Gods dienstbaar te stellen aan de overheid, die God als Zijn dienares over ons heeft gesteld."

Dit schreef „Hollandia" nog geen drie maanden na het artikel „Oorlogskerstfeest". In de hitte van den strijd bleef het blad welberaden.

Wie heeft nu „Hollandia" goed verstaan?

Wie mijn vaders artikelen betrekt in een propaganda voor nationale ontwapening en persoonlijke dienstweigering, die heeft ze niet verstaan en doet de nagedachtenis van den antirevolutionairen hoofdredacteur van „Hollandia" onrecht aan.

Nuttig werk, misverstanden weg te ruimen. En — hard noodig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's